Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 081117 wn-er valt na werktijd over zelf schoongemaakte vloer; geen uitoefening werkzaamheden; geen schending zorgplicht

Rb Den Haag 081117wn-er valt na werktijd over zelf schoongemaakte vloer; geen uitoefening werkzaamheden; geen schending zorgplicht;
gevorderd € 6.670,59 ; toegewezen (geen veroordeling) € 2.377,77 na matiging uren (7 uur x € 240,00 + 6% + 21% + griffierecht)

2 De feiten

2.1.
Op 7 september 2010 heeft een ongeval plaatsgevonden waarbij [verzoekster] letsel heeft opgelopen.

2.2.
[verzoekster] was op de dag van het ongeval in dienst bij ALDI in de functie van caissière. Zij verrichtte haar werkzaamheden in het filiaal te Alphen aan den Rijn. In dat filiaal is [verzoekster] ten val gekomen. Na het ongeval is [verzoekster] naar huis gegaan. De dag na het ongeval heeft [verzoekster] zich ziek gemeld.

2.3.
Er is één getuige die het ongeval heeft zien gebeuren, [B] . Zij, thans een oud-werkneemster van ALDI, heeft op 14 oktober 2010 de volgende handgeschreven verklaring afgelegd aan de districtmanager:

Ze heeft een pot worteltjes en erwtjes laten vallen en heeft dat zelf schoongemaakt met water en later kwam ze boodschappen afrekenen en liep terug naar de tafel en viel glee uit met haar rug tegen de tafel en bleef liggen 5 minuten en daarna liep ze de winkel uit.

2.4.
Op 9 december 2010 heeft [B] aan de toedrachtsonderzoeker de volgende verklaring afgelegd (voor zover relevant):

Een klant die ik zojuist met de afrekening had bediend aan de kassa, was boodschappen aan het inpakken aan de inpaktafel. Daarbij liet de klant een glazen pot met wortelen/erwten vallen. Ik heb [verzoekster] gevraagd om dit op te ruimen en de vloer schoon te maken. Dit was omstreeks 19:00 uur, er waren toen nog twee klanten binnen. De winkel sluit om 19:00 uur.
(…)
Vervolgens is [verzoekster] , na sluitingstijd, bij mij aan de kassa gekomen om artikelen voor eigen gebruik af te rekenen. Na te hebben afgerekend, is [verzoekster] naar de inpaktafel gelopen – zij liep op ballerina’s – waarbij zij op de natte vloer is gevallen waar zij circa 10 minuten daarvoor de vloer zelf had gedweild vanwege de gevallen pot erwten/wortelen.

2.5.
Op 13 juli 2016 heeft [B] tijdens een voorlopig getuigenverhoor het volgende verklaard:

Begin 2015 heb ik mevrouw [verzoekster] gesproken. Zij heeft mij toen gevraagd om de verklaring van 21 november 2015 te schrijven. Die heb ik toen aan haar gegeven en zij heeft hem aan haar advocaat gegeven.

2.6.
ALDI heeft de aansprakelijkheid afgewezen.

3 Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w-1019cc Rv, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat ALDI aansprakelijk is jegens [verzoekster] voor de ten gevolge van het ongeval van 7 september 2010 geleden en nog te lijden schade, te bepalen dat ALDI aan [verzoekster] bij wijze van voorschot op de door haar ten gevolge van het ongeval geleden schade voldoet een bedrag van € 2.500,00 en voorts te bepalen dat ALDI een bedrag van € 2.500,00 als voorschot op de buitengerechtelijke kosten aan [verzoekster] voldoet dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, met begroting van de kosten op € 6.670,59.

3.2.
[verzoekster] heeft aan haar verzoek primair de artikelen 7:658 BW en 7:611 BW ten grondslag gelegd. Het ongeval heeft plaatsgevonden in de uitoefening van haar werkzaamheden en daarnaast is ALDI haar zorgplicht niet nagekomen, aldus [verzoekster] . Subsidiair is ALDI aansprakelijk op grond van artikel 6:174 BW in samenhang met artikel 6:181 BW aangezien de opstal niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. Meer subsidiair is ALDI aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW vanwege onrechtmatig handelen van ALDI aangezien zij een gevaarzettende situatie heeft gecreëerd die tot schade bij [verzoekster] heeft geleid.

3.3.
ALDI heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens ALDI staat niet vast onder welke omstandigheden [verzoekster] is uitgegleden en staat daarmee de oorzaak van de toedracht niet vast die relevant is voor het vaststellen van de aansprakelijkheid. Volgens ALDI heeft het ongeval plaatsgevonden na werktijd en is [verzoekster] uitgegleden op de vloer die vlak daarvoor door haar gedweild was. ALDI betwist voorts dat sprake is van een gebrekkig opstal en bestrijdt dat zij onrechtmatig jegens [verzoekster] heeft gehandeld.

4 De beoordeling

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van ALDI is dat [verzoekster] niet heeft aangetoond dat zij schade heeft opgelopen in de uitoefening van haar werkzaamheden. Immers, aldus ALDI, is [verzoekster] ten val gekomen op het moment dat zij voor zichzelf buiten werktijd boodschappen aan het doen was.

4.2.
Anders dan [verzoekster] meent, acht de kantonrechter de eerste twee verklaringen van [B] die zijn afgelegd vlak na het ongeval in deze van doorslaggevende betekenis. Daarbij is het volgende redengevend. De ervaring leert dat verklaringen van getuigen afgelegd vlak na het ongeval en opgemaakt in eigen bewoordingen de meest betrouwbare zijn omdat de getuigen zich het voorval dan nog goed kunnen herinneren. Uiteindelijk heeft [B] in 2016 onder ede anders heeft verklaard. Gelet op het tijdverloop van zo’n zes jaren tussen het ongeval en het voorlopig getuigenverhoor, de aantasting van haar geheugen door medische behandelingen in 2013 en het feit dat [B] voorafgaand aan het getuigenverhoor meerdere malen met [verzoekster] over het ongeval heeft gesproken, brengt mee dat de kantonrechter de onder ede afgelegde verklaring van minder (bewijs)waarde acht dan de verklaringen die [B] net na het ongeval heeft afgelegd. Daarbij acht de kantonrechter voorts van belang dat de twee verklaringen van [B] uit 2010 consistent zijn, zodat de kantonrechter geen reden heeft aan de geloofwaardigheid ervan te twijfelen.

4.3.
De andere twee door [verzoekster] in geding gebrachte getuigenverklaringen, van haarzelf en van [SB] (de schoonzus van [verzoekster] ), maken dit oordeel niet anders. De verklaring van [verzoekster] op zichzelf kan niet van doorslaggevende betekenis zijn als deze niet wordt ondersteund door gelijkluidende verklaringen van andere getuigen die bij het ongeval aanwezig waren. De verklaring van [SB] die [verzoekster] ter ondersteuning van haar standpunt heeft overgelegd overtuigt om twee redenen niet, nog daargelaten dat die verklaring dateert van acht maanden na het ongeval (20 mei 2011). In de eerste plaats was [SB] niet aanwezig toen het ongeval plaatsvond waardoor zij niet uit eigen waarneming kan verklaren. In de tweede plaats wordt de geloofwaardigheid van die verklaring aangetast doordat de verklaring pas in deze procedure als bijlage bij de pleitnota ter zitting wordt overgelegd terwijl [SB] niet ook als getuige bij het voorlopig getuigenverhoor is gehoord. Dat is opmerkelijk omdat haar schriftelijke verklaring ten tijde van het voorlopig getuigenverhoor reeds lange tijd voorhanden was. Voor deze gang van zaken is geen (logische) verklaring gegeven. De kantonrechter gaat bij zijn verdere oordeel dan ook uit van de juistheid van de verklaringen van [B] afgelegd in 2010.

4.4.
In dit verband stelt [verzoekster] terecht dat “in de uitoefening van werkzaamheden” niet te beperkt moet worden uitgelegd. De kantonrechter is op basis van de feitelijke gang van zaken, zoals opgenomen in de verklaringen van [B] echter van oordeel dat het ongeval niet heeft plaatsgevonden in de uitoefening van de werkzaamheden. Uit de verklaring van [B] blijkt zonder twijfel dat het ongeval heeft plaatsgevonden nadat [verzoekster] haar werkzaamheden voor die dag had beëindigd en terwijl zij boodschappen voor eigen gebruik deed. De enkele omstandigheid dat [verzoekster] zich op dat moment (nog) op de werkvloer bevond is daartoe onvoldoende. Zij bevond zich op dat moment als klant en niet als werknemer in het filiaal van ALDI.

4.5.
Gezien het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat het ongeval [verzoekster] niet is overkomen in de uitoefening van haar werkzaamheden bij de ALDI, zodat geen sprake is van werkgeversaansprakelijkheid aan de zijde van ALDI.

4.6.
Overigens merkt de kantonrechter op dat ook wanneer hij tot het oordeel zou zijn gekomen dat de schade is ontstaan in de uitoefening van de werkzaamheden, hij de vordering op grond van artikel 7:658 BW zou hebben afgewezen. Onder de gegeven omstandigheden is – anders dan [verzoekster] stelt – van een schending van de zorgplicht geen sprake.

4.7.
[verzoekster] heeft, naast een beroep op artikel 7:658 BW haar vordering gegrond op artikel 7:611 BW. De laatstgenoemde grondslag wordt niet nader toegelicht of uitgewerkt door [verzoekster] . Indien zij meent dat ALDI zich niet als goed werkgever heeft gedragen had zij gemotiveerd dienen aan te voeren op basis waarvan zij tot die conclusie is gekomen. Voor zover zij heeft bedoeld bij deze grondslag dezelfde omstandigheden aan te voeren als bij artikel 7:658 BW, zijn deze reeds hiervoor behandeld en delen zij hetzelfde lot. Daarnaast heeft [verzoekster] nagelaten het bestaan van een causaal verband tussen het schenden van de zorgplicht en het ongeval aannemelijk te maken, terwijl dit voor de vaststelling of ALDI haar verplichting van goed werkgeverschap heeft geschonden van belang is.

4.8.
Subsidiair heeft [verzoekster] aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de opstal niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen omdat het stukje groente waardoor [verzoekster] gevallen is niet thuis hoort op de vloer bij een inpaktafel en er geen waarschuwingsbordjes zijn geplaatst door ALDI.

4.9.
De kantonrechter is van oordeel dat ten tijde van het ongeval geen sprake was van een gebrekkig opstal als bedoeld in artikel 6:174 BW. Het is vaste rechtspraak dat de aanwezigheid van materialen op een vloer van een opstal dat opstal niet gebrekkig maken. In dit geval leidt de aanwezigheid van de groente op de vloer niet tot opstalaansprakelijkheid. Nog daargelaten of waarschuwingsbordjes het ongeval hadden kunnen voorkomen, is de kantonrechter van oordeel dat de afwezigheid van waarschuwingsbordjes evenmin leidt tot een gebrekkig opstal. De kantonrechter is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid is dat een supermarktvloer niet steeds volledig schoon en vrij van groente(resten) is, zodat daarvoor niet apart hoeft te worden gewaarschuwd.

4.10.
In aansluiting op het bovenstaande is de kantonrechter van oordeel dat ook niet tot aansprakelijkheid van ALDI kan worden gekomen op basis van een onrechtmatige daad aangezien [verzoekster] onvoldoende heeft onderbouwd – en ook overigens niet blijkt – dat ALDI onrechtmatig jegens [verzoekster] heeft gehandeld.

4.11.
Het voorgaande in acht genomen zal het verzoek van [verzoekster] worden afgewezen. Het ongeval vindt zijn oorzaak in een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De overige verzoeken behoeven geen behandeling meer.

Kosten deelgeschil

4.12.
Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de kantonrechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt te begroten, ook als het verzoek wordt afgewezen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12).

4.13.
De kantonrechter is van oordeel dat van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure geen sprake is aangezien partijen belang hebben bij duidelijkheid over de aansprakelijkheidsvraag. Er zal worden overgaan tot begroting van de kosten.

4.14.
[verzoekster] heeft verzocht de kosten te begroten op € 6.670,59 bestaande uit de volgende twee bedragen. Een bedrag van € 3.170,59 waarbij is uitgegaan van ruim tien uur tegen een uurtarief van € 240,00 en een bedrag van € 3.500,00 (inclusief 6% kantoorkosten en 21% btw). Deze bedragen dienen nog vermeerderd te worden met het betaalde griffierecht van € 223,00.

4.15.
ALDI heeft bezwaar gemaakt tegen het aantal uren dan wel het uurtarief. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het begrote aantal uren in een procedure als de onderhavige, ook gelet op aard van de zaak, ongebruikelijk hoog is of dat het uurtarief dient te worden gematigd waarbij in acht dient te worden genomen dat reeds een voorlopig getuigenverhoor heeft plaatsgevonden.

4.16.
De kantonrechter acht het door mr. Van de Watering gehanteerde aantal uren, voor een particuliere cliënt in een niet bijzonder complexe zaak als deze, bovenmatig en zal het aantal uren vaststellen op 7, zoals voorgesteld door ALDI waarop verder niet is gereageerd door mr. Van de Watering, uitgaande van een uurtarief van € 240,00. De kantonrechter begroot de kosten dan ook op een bedrag van € 2.154,77 (7 uren x € 240,00 x 6% kantoorkosten x 21% btw), te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 223,00, zijnde derhalve in totaal een bedrag van € 2.377,77.

4.17.
Aangezien de aansprakelijkheid van ALDI voor de gevolgen van het [verzoekster] overkomen ongeval niet vast staat, is de verzochte veroordeling van ALDI tot voldoening van deze kosten niet toewijsbaar. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat het begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van ALDI alsnog in rechte komt vast te staan. ECLI:NL:RBDHA:2017:14820