Rb Midden-NL 130416 dystrofie na val pakketbezorger over sneeuw; bedrijfsrisico waarvoor zorgplicht geldt; geen preventieve maatregelen; wg-er aansprakelijk
- Meer over dit onderwerp:
Rb Midden-NL 130416 dystrofie na val pakketbezorger over sneeuw; bedrijfsrisico waarvoor zorgplicht geldt; geen preventieve maatregelen; wg-er aansprakelijk;
- kosten gevorderd obv 16 x € 265,00 + 6,5% +21%, toegewezen obv 14 x € 225,00 + 6% + 21% , totaal € 4.040,19 + griffierecht
2 De feiten
2.1.
[verweerder sub 1] was eigenaar van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] . [naam eenmanszaak] is op 4 augustus 2011 failliet gegaan. Het faillissement is op 31 juli 2012 omgezet in een schuldsanering van [verweerder sub 1] . De schuldsanering is inmiddels geëindigd.
2.2.
[verzoekster] is op 5 februari 2008 in dienst getreden bij [naam eenmanszaak] als pakketbezorger. De werkzaamheden bestonden onder meer uit het vervoeren en afleveren van pakketten.
2.3.
ASR is de aansprakelijkheidsverzekeraar van [verweerder sub 1] .
2.4.
Op 16 februari 2010 is [verzoekster] in Lelystad, nadat zij was uitgestapt uit de bestelbus om een pakketje houtlijm (ca. 500 gram) te bezorgen bij een woning, op straat ten val gekomen doordat zij is uitgegleden over een substantie van vastgekoekte sneeuw.
2.5.
[verzoekster] heeft [verweerder sub 1] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval.
2.6.
ASR heeft bij e-mailbericht van 1 juni 2015 aansprakelijkheid afgewezen.
3 Het deelgeschil
3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat [naam eenmanszaak] en/of [verweerder sub 1] aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] lijdt als gevolg van het ongeval op 16 februari 2010;
II. voor recht te verklaren dat ASR de schade die [verzoekster] lijdt als gevolg van het ongeval op 16 februari 2010 aan haar dient te vergoeden;
III. de kosten van deze procedure te begroten en ASR te veroordelen tot betaling daarvan, binnen 14 dagen na deze beschikking.
3.2.
Aan dit verzoek legt [verzoekster] het volgende ten grondslag. Tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden als pakketbezorgster is [verzoekster] op 16 februari 2010 ten val gekomen, waarbij zij haar pols heeft gebroken en waaraan naderhand reflexdystrofie is opgetreden. [verzoekster] heeft haar werkzaamheden niet kunnen hervatten. Na het eindigen van de loondoorbetalingsverplichting is [verzoekster] door het UWV 80-100% arbeidsongeschikt verklaard. Door het ongeval lijdt [verzoekster] schade. Op grond van artikel 7:658 BW is [verweerder sub 1] als werkgever voor die schade aansprakelijk. [verweerder sub 1] heeft volgens [verzoekster] de zorgplicht die op grond van artikel 7:658 BW op hem rust geschonden, omdat hij geen maatregelen, in de vorm van het verstrekken van deugdelijke schoenen, heeft getroffen om een ongeval als [verzoekster] tijdens haar werkzaamheden is overkomen, te voorkomen.
3.3.
[verweerder sub 1] en ASR voeren gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, indien en voor zover nodig, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [verzoekster] op 16 februari 2010 tijdens het uitvoeren van haar werkzaamheden als pakketbezorgster in dienst van [verweerder sub 1] ten val is gekomen. Partijen verschillen van mening over de vraag of [verweerder sub 1] aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] als gevolg van die val stelt te lijden.
4.2.
De vraag die beantwoord moet worden is of [verweerder sub 1] op grond van artikel 7:658 BW, waarop [verzoekster] haar verzoek heeft gebaseerd, aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval dat [verzoekster] is overkomen.
4.3.
Bij de beoordeling daarvan stelt de kantonrechter het volgende voorop. Op grond van het bepaalde in artikel 7:658 lid 2 BW is de werkgever ten opzichte van de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan de in het eerste lid van artikel 7:658 BW genoemde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
Artikel 7:658 lid 1 BW vereist een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen en gereedschappen, alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden (Hoge Raad 11 april 2008, NJ 2008/465). [verweerder sub 1] is als werkgever van [verzoekster] op grond van artikel 7:658 BW dus gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen, die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen. Artikel 7:658 BW houdt een ruime zorgplicht in. Er wordt niet snel aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Artikel 7:658 BW beoogt daarentegen ook geen absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen gevaar. Welke veiligheidsmaatregelen van de werkgever mogen worden verlangd en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De zorgplicht van de werkgever heeft in de eerste plaats betrekking op de plaats waar de werkzaamheden worden verricht. Maar ook als de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden op plaatsen komt die niet als ‘arbeidsplaats’ kunnen worden aangemerkt, zoals de openbare weg in het geval onderdeel van het werk is dat een werknemer moet deelnemen aan het verkeer, kan de zorgplicht van artikel 7:658 BW meebrengen dat de werkgever maatregelen moet treffen of aanwijzingen moet geven om te voorkomen dat de werknemer schade lijdt. In die situatie zal de strekking en omvang van de zorgplicht van de werkgever in het algemeen wel beperkt zijn, omdat de werkgever geen zeggenschap heeft over de inrichting en de daarmee samenhangende verkeersveiligheid van de openbare weg.
4.4.
Vaststaat, [verweerder sub 1] /ASR heeft immers expliciet aangegeven dit niet te betwisten, dat [verzoekster] op 16 februari 2010 tijdens haar werk ten val is gekomen. [verzoekster] heeft gesteld dat zij daardoor schade lijdt. [verweerder sub 1] /ASR heeft zowel bij de gestelde toedracht als de schade vraagtekens gezet, omdat een onderbouwing ervan ontbreekt. De exacte toedracht van het ongeval hoeft echter niet vast te staan terwijl een onzekere toedracht voor risico van de werkgever komt (HR 10 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3837 en HR 4 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1430). Het antwoord op de vraag hoe of waardoor [verzoekster] precies ten val is gekomen kan dus in het midden blijven.
Voor wat betreft de gestelde schade is tijdens de mondelinge behandeling voldoende gebleken dat [verzoekster] schade lijdt. Hetgeen [verzoekster] daarover tijdens de zitting heeft verklaard, heeft [verweerder sub 1] /ASR ook niet weerlegd. De omvang hiervan kan in dit stadium van de procedure buiten beschouwing blijven. Nu er schade is ontstaan tijdens de uitoefening van de werkzaamheden is [verweerder sub 1] op grond van artikel 7:658 lid 2 BW daarvoor in beginsel aansprakelijk. Om vervolgens te kunnen concluderen dat [verweerder sub 1] niet aansprakelijk is, is het aan [verweerder sub 1] om aan te tonen dat aan de zorgplicht genoemd in lid 1 van artikel 7:658 BW is voldaan. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder sub 1] aan die zorgplicht niet voldaan. Daartoe wordt het volgende overwogen. De werkzaamheden van [verzoekster] bestonden uit het bezorgen van pakketten. Op het moment dat zij gearriveerd was bij een afleveradres moest zij, om het pakket te kunnen afleveren, uitstappen uit de bestelbus. Bij het uitvoeren van dit deel van de werkzaamheden bestaat een risico op uitglijden en/of vallen. Dit risico versterkt zich op dagen zoals in het onderhavige geval waarop sprake is van sneeuw en ijs. Dit vormt een bedrijfsrisico waarvoor een veiligheidsverplichting geldt voor de werkgever. Uitglijden, vallen etcetera zijn immers juist ongevallen die zich bij het uitvoeren van de werkzaamheden die een pakketbezorger heeft, kunnen voordoen, zodat [verweerder sub 1] op grond van artikel 7:658 BW dus verplicht is maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om dergelijke ongevallen te voorkomen. Omdat dergelijke ongevallen zich tijdens de uitoefening van de werkzaamheden van een pakketbezorger kunnen voordoen, is geen sprake van een alledaagse activiteit, zoals [verweerder sub 1] /ASR betoogt, waarvoor [verweerder sub 1] als werkgever geen maatregelen zou hoeven treffen. Er is vanwege de aard van de werkzaamheden een risico op uitglijden en/of vallen aanwezig. Van een zogenoemd huis-, tuin- en keukenongeval waarvoor een werkgever niet hoeft te waarschuwen is dan geen sprake. Van [verweerder sub 1] als werkgever mag in zo’n geval worden verlangd dat hij preventieve maatregelen treft, waarbij gedacht kan worden aan het verstrekken van schoeisel dat bescherming biedt tegen uitglijden. Dit klemt te meer als sprake is van gladde, winterse weersomstandigheden zoals in het onderhavige geval. [verweerder sub 1] heeft echter in het geheel geen preventieve maatregelen getroffen. Ook niet nadat door [verzoekster] en collega’s om schoeisel (en werkkleding) is verzocht. Dit leidt de kantonrechter tot de slotsom dat [verweerder sub 1] ten opzichte van [verzoekster] tekortgeschoten is in de ingevolge op artikel 7:658 lid 1 BW op hem rustende zorgplicht. [verweerder sub 1] is ten opzichte van [verzoekster] dan ook aansprakelijk voor de gevolgen van het haar overkomen arbeidsongeval.
4.5.
Hetgeen verder is aangevoerd (geen gevaarlijke situatie, wel ongelukkige samenloop van omstandigheden) hoeft geen bespreking meer omdat het afstuit op het oordeel dat sprake is van een bedrijfsrisico waarvoor een zorgplicht voor [verweerder sub 1] geldt, waaraan niet is voldaan.
4.6.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal de verzochte verklaring voor recht ten opzichte van [verweerder sub 1] worden toegewezen. Vanwege het feit dat het faillissement van [naam eenmanszaak] , de eenmanszaak van [verweerder sub 1] , al is afgewikkeld, wordt de gevraagde verklaring voor recht ten opzichte van [naam eenmanszaak] afgewezen.
De ten opzichte van ASR verzochte verklaring voor recht zal wel worden toegewezen. Op grond van artikel 7:954 BW kan [verzoekster] rechtstreeks betaling van ASR verlangen, nu namens ASR zowel tijdens het buitengerechtelijke traject als ook ter zitting is aangegeven dat sprake is van dekking onder de polis.
4.7.
De kantonrechter dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.
[verzoekster] maakt aanspraak op een bedrag van € 5.463,87 (inclusief btw en 6,5% bureaukosten), waarbij een uurtarief van € 265,00 is gehanteerd en 16 uren zijn besteed.
[verweerder sub 1] /ASR is van mening dat, hoewel het aantal uren lastig te beoordelen is, voor dit dossier relatief beperkte tijd nodig is omdat de advocaat van [verzoekster] het dossier kent. Over het uurtarief wordt aangevoerd dat € 265,00 voor een zaak als deze hoog is en dat een bedrag van € 220,00 per uur volstaat. De onderhavige zaak betreft naar het oordeel van de kantonrechter een voor wat betreft de omvang en complexiteit ervan beperkt en overzichtelijk deelgeschil. Het aan het deelgeschil bestede en opgegeven aantal uren is daarmee afgezet tegen het gehanteerde uurtarief naar het oordeel van de kantonrechter niet in overeenstemming. Immers, een relatief hoog uurtarief van € 265,00 per uur exclusief btw en kantoorkosten veronderstelt een bepaalde mate van specialistische deskundigheid die met zich brengt dat het aantal aan de zaak bestede uren relatief gering(er) moet zijn. Gelet op de complexiteit van deze zaak is een uurtarief van € 225,00 passend, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en btw. De met de opstelling van het verzoekschrift en de verdere behandeling van de zaak gemoeide, redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW zullen door de kantonrechter daarom worden begroot op 14 uren x € 225,00 te vermeerderen met 6% kantoorkosten en btw, derhalve op € 4.040,19, te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 79,00.
Omdat de aansprakelijkheid is komen vast te staan, zal de kantonrechter tevens een veroordeling tot betaling daarvan uitspreken. ECLI:NL:RBMNE:2016:2615