Hof Arnhem 230210 val in sauna; exploitant niet aansprakelijk voor val over gladde tegels
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem 230210 val in sauna; exploitant niet aansprakelijk voor val over gladde tegels
4.1 Het gaat in dit geding, samengevat weergegeven, om het volgende. Op 2 april 2003 is [appellant], tezamen met een vriendin, naar de door Sauna [A] geëxploiteerde sauna gegaan. Omdat [appellant] en zijn vriendin geen saunabenodigdheden bij zich hadden, zijn aan hen een badjas en handdoek ter beschikking gesteld, maar geen badslippers. [appellant] is bij het buitenzwembad ten val gekomen en heeft daardoor zijn knieschijf gebroken. Sauna [A] hanteerde toen (en thans nog steeds) zogenoemde “huisregels” die op in de sauna opgehangen bordjes staan vermeld en waarin opgenomen staat dat badslippers verplicht zijn “i.v.m. hygiëne en om uitglijden te voorkomen”. Bij brief van 13 mei 2003 heeft [appellant] Sauna [A] aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het ongeval. Door de verzekeraar van Sauna [A], Aegon Schadeverzekering N.V., is opdracht gegeven voor een onderzoek naar de toedracht van het ongeval (schuldvraagonderzoek) aan Adinex te Waddinxveen. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt van 14 november 2003. Sauna [A] heeft aansprakelijkheid voor het ongeval afgewezen.
4.2 Met de inleidende dagvaarding van 30 mei 2006 heeft [appellant] de onderhavige procedure aangespannen. Hij heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd, primair, dat Sauna [A] (contractueel) is tekortgeschoten jegens [appellant] en subsidiair dat Sauna [A] onrechtmatig heeft gehandeld (ex art. 6:162 jo. 6:174 BW). [appellant] heeft schadevergoeding en verwijzing naar de schadestaat gevorderd. Na de comparitie van partijen, die op 6 december 2006 heeft plaatsgevonden, heeft de rechtbank bij (eind)vonnis van 24 januari 2007 de vordering van [appellant] afgewezen.
4.3 Met grief I voert [appellant] een aantal procesrechtelijke bezwaren aan tegen de beoordeling van de rechtbank in de beide vonnissen. Zo verwijt [appellant] de rechtbank dat zij niet ambtshalve de Wet (van 2 juli 1969) hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Wet hvbz) en het daarbij behorende Besluit (van 6 oktober 1984) heeft toegepast, zij geen nadere conclusies (repliek/dupliek) heeft toegestaan en zij Sauna [A] (die het voorschrift van art. 21 Rv niet heeft nageleefd) niet heeft verplicht bepaalde bescheiden over te leggen.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
De rechtbank heeft de (beleids)vrijheid om aan partijen nadere informatie en/of inlichtingen te vragen (art. 22 Rv) en om na een comparitie van partijen partijen nog de gelegenheid te geven voor repliek en dupliek (art. 132 lid 2 Rv). In zoverre treft de grief geen doel.
Of de rechtbank ambtshalve (op de voet van art. 25 Rv) de Wet hvbz en het daarbij behorende Besluit had moeten toepassen, kan in het midden blijven omdat ook al zou de grief op dit onderdeel slagen, dit mogelijke verzuim in hoger beroep wordt hersteld.
Grief I slaagt daarom niet.
4.4 De grieven II tot en met VII zal het hof gezamenlijk beoordelen, nu deze grieven de zaak in volle omvang aan het hof voorleggen. In het kader van de gestelde tekortkoming (ex art. 6:74 jo. 6:248 lid 1 BW) en/of het onrechtmatig handelen (ex art. 6:162 jo. 6:174 BW) van Sauna [A], heeft [appellant] zich in hoger beroep nader beroepen op de Wet hvbz en het daarbij behorende Besluit.
4.5 [appellant] voert in het contractuele kader aan (memorie van grieven sub 32) dat de huisregel “badslippers aan” niet als verplichting voor [appellant] is opgenomen, maar dat voor Sauna [A] wel jegens [appellant] een verbintenis geldt om erop toe te zien dat alle saunabezoekers deze huisregel nakomen. Uit zijn stellingen (onder andere in de inleidende dagvaarding onder de nummers 15 en 20-21) leidt het hof af dat [appellant] aanknoopt bij het skeelerarrest (HR 25 november 2005, LJN AU4042, NJ 2007, 141). Sauna [A] heeft hiertegen aangevoerd (conclusie van antwoord sub 14-16) dat zij uit hoofde van de overeenkomst de bezoeker, [appellant], na betaling van de toegangsprijs, toegang verleent tot het saunacomplex en dat deze gebruik mag maken van alle ter beschikking gestelde (sauna)faciliteiten. De bezoeker verplicht zich tot het naleven van de huisregels (zoals het dragen van badslippers en een badjas), maar dat brengt niet met zich dat Sauna [A] verplicht zou zijn om deze saunabenodigdheden aan de bezoeker ter beschikking te stellen. Sauna [A] biedt deze benodigdheden als extra “service”, tegen geringe betaling, aan, aldus Sauna [A].
Het hof oordeelt als volgt.
4.6 De door Sauna [A] gehanteerde huisregels betreffen een aantal verboden (zoals mobiel telefoneren en fotograferen) en geboden (zoals badjas verplicht in recreatiegedeelte en badslippers i.v.m. hygiëne en voorkomen uitglijden). Deze huisregels waren ten tijde van het ongeval voor iedere saunabezoeker zichtbaar (op drie verschillende plaatsen) in het saunacomplex opgehangen. In de bijzondere regelgeving als de Wet hvbz en het daarbij behorende Besluit is geen verplichting opgenomen om alleen met badslippers een zwemgelegenheid of sauna te betreden. Door [appellant] is aangevoerd dat hij en zijn vriendin om badslippers hebben gevraagd, doch niet hebben gekregen. Niet gesteld of gebleken is dat Sauna [A] geweigerd zou hebben om badslippers te verstrekken (bijvoorbeeld omdat ze niet meer voorradig waren) en voorts is niet gesteld of gebleken dat [appellant] voor de eerste keer een sauna bezocht. Aannemelijk is dat bezoekers van saunacomplexen als de onderhavige veelal volwassenen zijn. Algemeen bekend verondersteld mag worden dat een volwassen bezoeker van een saunacomplex zich bewust is van het feit dat het op sommige plaatsen (bij een zwembad bijvoorbeeld) glad kan zijn en dat het dragen van badslippers het risico van uitglijden kan beperken, doch niet kan voorkomen. Sauna [A] mocht van deze kennis bij een volwassen bezoeker ook uitgaan. Bovendien wordt in de huisregels nog gewezen op het risico van uitglijden. Dat [appellant] deze huisregels niet gezien heeft, kan niet aan Sauna [A] worden tegengeworpen. Van Sauna [A] behoefde in dit geval ook niet te worden verlangd dat zij [appellant] (indringend) zou wijzen op het naleven van de huisregel om badslippers te dragen in verband met hygiëne en de mogelijkheid van uitglijden en/of [appellant] de toegang had moeten ontzeggen omdat hij geen badslippers droeg. Van een (toerekenbare) tekortkoming of onrechtmatig handelen van Sauna [A] is daarom geen sprake. Voorzover [appellant] ook beoogt de veiligheidsnormen zoals die gelden in onrechtmatige daad situaties (Kelderluikcriteria) binnen het contractuele toetsingskader te brengen (inleidende dagvaarding sub 11), verwijst het hof kortheidshalve naar de rechtsoverwegingen hierna.
4.7 Subsidiair voert [appellant] aan dat Sauna [A] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld doordat zij (dan wel haar medewerkers) de regels die zien op veiligheid en toezicht, niet heeft nageleefd. Het hof verstaat deze subsidiaire grondslag in de context van het gevaarzettingsleerstuk, in het bijzonder de zogenoemde Kelderluikcriteria (HR 5 november 1965, NJ 1966, 136) en de nadien in de jurisprudentie en literatuur ontwikkelde gezichtspunten, zoals de mate van waarschijnlijkheid van onoplettend en/of onvoorzichtig gedrag van de gelaedeerde, de kans dat daardoor ongevallen ontstaan, de ernst van de gevolgen, de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen, de mate waarin de gelaedeerde zelf door zijn gedrag invloed heeft gehad op de verwezenlijking van het gevaar en de aard van het belang dat met de gevaarzetting is gediend.
Niet reeds de enkele mogelijkheid van schade als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar maakt dat gedrag onrechtmatig, maar zodanig gevaarscheppend gedrag is slechts onrechtmatig indien de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden (vgl. HR 9 december 1994, NJ 1996, 403). Bij de beoordeling van de onrechtmatigheid zal het steeds gaan om een weging van de concrete omstandigheden van het geval.
4.8 De volgende feiten en omstandigheden zijn van belang. [appellant] is, nadat hij uit de (buiten)sauna was gekomen, uitgegleden op de tegels bij het buiten(zwem)bad. [appellant] verklaart zelf hierover (ter comparitie van partijen op 6 december 2006): Over de toedracht van de valpartij kan ik vertellen dat ik vanuit de buitensauna kwam en rechtdoor ben gelopen naar het zwembad. Bij de bocht ben ik uitgegleden. (…) Ik ben niet met mijn knie op de rand stenen terecht gekomen. (…) Ik wilde zo spoedig mogelijk het zwembad in want ik kwam uit de sauna en had het koud maar ik holde niet. Het was buiten koud (…) Er lag geen mat over de tegels. Het had geregend.
In de brief van 19 september 2003 van zijn vriendin, [B], staat beschreven: Nadat we een tijdje in de sauna hadden gezeten, liepen we richting het buiten zwembad. Bij het passeren van het zwembad is dhr [appellant] uitgegleden, met het gevolg dat hij zijn knieschijf heeft gebroken. Er was geen enkel obstakel, waarover dhr [appellant] gestruikeld is. De tegels waren wel erg glad! Ik heb de val niet gezien (…).
In de brief van 7 december 2003 van twee saunabezoekers, [C] en [D] staat het volgende: Wij zaten in de recreatieruimte aan het eerste tafeltje en zagen dat bovengenoemde [[appellant]; toev. hof] hard liep, dollend met een mevrouw; hij had geen badslippers aan. Het was een regenachtige dag, met als gevolg dat hij uitgleed, net toen hij de bocht wilde nemen, viel, en met zijn knie terechtkwam op de kinderkopjes, die de rand van de tuin markeren.
In een ongedateerde, handgeschreven brief van [E] staat geschreven: De heer ---- holde zachtjes, zonder slippers, over het natte terras van de buitensauna naar binnen. Vlak langs de plantenbak gleed hij uit en viel met zijn knie op de hoek v.d. plantenbak (of dichtbij de hoek) (het had geregend die dag). Ik heb gevraagd naar zijn slippers, (zijn verplicht staat overal) maar die had hij + zijn vriendin niet bij zich. (…) Ik heb hem uit zien glijden omdat ik aan de tafel, in de hoek v.h.restaurant naar buiten keek.
In het rapport van Adinex van 14 november 2003 is, voor zover relevant, opgenomen: Door de heer [geïntimeerde], dan wel andere werknemers worden periodiek in het pand rondecontroles uitgevoerd. Tijdens deze controles worden onder andere in de natte ruimten (zonodig) de vloeren droog getrokken. (…) De terrastegels (50 x 50 cm) rond het buitenbad zijn gedeeltelijk voorzien van vloerverwarming. (…) Deze vloerverwarming wordt alleen ingeschakeld bij vorstperiodes, om gladheid te voorkomen. (…) Als deze tegels nat zijn, respectievelijk nat worden, zijn de tegels uiteraard gladder dan wanneer de tegels droog zijn. Tegenpartij die vanuit de buitensauna naar de trap van het buitenbad is gelopen, was op dat moment bezweet. Tevens werden er geen slippers gedragen. In het geval dat tegenpartij ook nog haastig naar het zwembad heeft gelopen, wordt het risico dat men uitglijdt, aanzienlijk vergroot. Daarnaast merken wij op dat het dragen van badslippers de kans op uitglijden verkleint, maar niet uitsluit. (…)
Uit deze verklaringen leidt het hof af dat de buitentegels door de regen nat waren, dat [appellant], die geen badslippers droeg, in de bocht naar het buitenzwembad op die buitentegels is uitgegleden en dat hij holde of enigszins gehaast liep. Andere feiten of omstandigheden die mee zouden kunnen brengen dat de tegels om een andere reden glad waren (door schoonmaakmiddelen of onvoldoende afschot; vgl. art. 15 lid 1 sub b en c Besluit hvbz) zijn niet (onderbouwd) gesteld of gebleken. Verder staat onbetwist vast de huisregels voor iedere saunabezoeker zichtbaar in het saunacomplex waren opgehangen, maar dat [appellant] dit lijstje met de huisregels niet gezien heeft.
4.9 Volgens [appellant] behoren vloeren bij een zwembad zodanig te zijn vervaardigd dat uitglijden wordt voorkómen, dan wel dat deze voldoende weerstand bieden tegen uitglijden, een en ander zoals dit verwoord is in art. 15 Besluit hvbz (memorie van grieven sub 37). Uit [appellant]s stellingen leidt het hof tevens af dat hij meent dat er onvoldoende toezicht was van de zijde van Sauna [A].
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat de tegels rondom het zwembad niet voldeden aan de wettelijke eisen en/of normen. Het enkele feit dat de tegels rondom het zwembad nat geregend waren en daardoor glad, levert nog geen aanwijzing op voor de stelling dat de tegels “te glad” waren en daarom niet voldeden aan de genoemde eisen of normen. Volgens de norm zoals die neergelegd is in art. 15 Besluit hvbz voor vloeren die bestemd zijn om met blote voeten te worden betreden (waarbij het hof ervan uitgaat dat tegels rondom het onderhavige zwembad ook aan die norm zullen moeten voldoen omdat niet uit te sluiten valt dat sauna/badgasten hun slippers niet langs de rand uit zullen doen, doch wellicht enkele meters met blote voeten lopen om in het zwembad te komen), moeten deze vloeren (tegels) zo vervaardigd zijn dat zij voldoende weerstand bieden tegen uitglijden (sub a); deze norm brengt echter niet mee dat uitglijden te allen tijde kan worden voorkomen.
Indien en voorzover [appellant] bedoelt te stellen dat er bij het onderhavige buitenbad toezicht had moeten zijn, zoals omschreven in art. 25 lid 1 Besluit hvbz, faalt zijn betoog. In het midden kan blijven of dit omschreven toezicht ook geldt voor het onderhavige buitenbad (in verband met de diepte) en wat de inhoud van dat toezicht zou moeten zijn om uitglijden van een badgast te voorkomen. Uit paragraaf 4.6 van de Handleiding Zwemgelegenheden (productie 4 memorie van grieven) volgt dat de wijze waarop het toezicht dient te worden uitgeoefend, per badinrichting verschillend zal zijn. Om die reden heeft de wetgever ervoor gekozen geen gedetailleerde voorschriften te geven. De houder/eigenaar van de badinrichting moet zich baseren op ervaringsgegevens en verwachtingspatronen. De suggestie of stelling van [appellant] dat de toezichthouder sauna/badgasten zou moeten aanspreken op gevaarlijk rennen en/of zonder slippers lopen, gaat in deze zaak niet op. Het gaat hier immers om een zwembad in een sauna, met doorgaans volwassen gasten. Van Sauna [A] kan in dit geval niet verwacht worden dat zij op die wijze op haar volwassen gasten “past”. Bovendien en terzijde rijst dan ook nog de vraag of met een dergelijke waarschuwing het ongeval van [appellant] zou zijn voorkomen.
4.10 Algemeen bekend mag verondersteld worden dat een saunacomplex, bestaande zoals hier uit verschillende baden en douches, natte plekken kent en daardoor al een (risicovolle) omgeving is waarin de bezoeker moet opletten. De vraag hier is of [appellant] aan een groter risico is blootgesteld dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord is. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is. De buitentegels waren glad door de regen, [appellant] liep enigszins gehaast en is, toen hij de bocht nam, uitgegleden. Hij stelt dat hij het bordje met de huisregels niet heeft gezien, doch ook zonder kennis van die huisregels had [appellant] zich kunnen en moeten realiseren dat beregende tegels – bij een zwembad – nat en dus glad kunnen zijn. Van Sauna [A] behoeft niet verlangd te worden dat zij hiervoor nog extra zou moeten waarschuwen door middel van een bordje (als [appellant] dat bordje dan wel gezien zou hebben) of daarvoor – continu – een toezichthouder bij het zwembad zou moeten plaatsen. Hoe naar de gevolgen ook zijn voor [appellant], die door het uitglijden een gebroken knie heeft opgelopen, dit leidt niet tot aansprakelijkheid voor Sauna [A].
4.11 Voor de derde grondslag van aansprakelijkheid van Sauna [A] (op de voet van art. 6:174 BW), heeft [appellant] onvoldoende concreet feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit afgeleid zou kunnen worden dat het saunacomplex (en/of het zwembad met de tegels) niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mag stellen en dat als gevolg daarvan [appellant] is uitgegleden. Het enkele feit dat de tegels naar zijn mening “te glad” waren, kan niet tot de conclusie leiden dat deze daarom niet aan de eisen voldeden. Zijn suggestie, in de vorm van een incidentele vordering, om een deskundigenbericht te gelasten, zal het hof niet volgen. Een deskundigenbericht op de voet van art. 194 Rv is er niet voor om [appellant] te voorzien van bewijs van feiten en omstandigheden ter onderbouwing van een niet onderbouwde stelling.
Voor een descente, zoals door [appellant] gesuggereerd, ziet het hof evenmin aanleiding, omdat het door [appellant] gestelde niet duidelijk maakt wat een plaatsopneming of bezichtiging nog kan toevoegen aan de vaststaande feiten.
Voor het overige heeft [appellant] geen stellingen aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere uitkomst zouden leiden. Het hof gaat daarom aan zijn bewijsaanbod voorbij.
4.10 De conclusie van het voorgaande is dat de grieven II tot en met VII falen.
De grieven VIII en IX missen zelfstandige betekenis en worden daarom niet besproken.
5. Slotsom
Nu alle grieven falen, moeten de bestreden vonnissen van 25 oktober 2006 en 24 januari 2007 worden bekrachtigd. De incidentele vordering zal worden afgewezen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van de procedure in hoger beroep, inclusief de gevorderde nakosten en uitvoerbaar bij voorraad zoals gevorderd. LJN BL6032