Hof Den Bosch 050208 appellant doorboort trommelvlies geïntimeerde met haar-mascararoller
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Bosch 050208 appellant doorboort trommelvlies geïntimeerde met haar-mascararoller
4.3. Het gaat in dit hoger beroep kort samengevat om het volgende.
4.3.1. Op 25 juni 2000 werd de voetbalwedstrijd Nederland- Joegoslavië gespeeld. Op de camping [naam] in [plaats], waar [appellant] en [geïntimeerde] beiden een vaste plaats hebben, was deze wedstrijd in het café te bekijken op een video-screen. [geïntimeerde] zat aan een tafel met zijn vrouw en enkele vrienden. [appellant] was ook aanwezig in het café om de wedstrijd te bekijken. [geïntimeerde] en [appellant] zijn bekenden van elkaar.
Achter [geïntimeerde] waren toeschouwers elkaars haar oranje aan het verven. [geïntimeerde] behoorde niet tot deze groep. [appellant] is toen achter [geïntimeerde] gaan staan en hij heeft tegen [geïntimeerde] gezegd: "Zal ik jouw haar ook eens verven", of woorden van gelijke strekking.
4.3.2. In reactie hierop draaide [geïntimeerde] zijn hoofd naar rechts. [appellant] had een haar-mascararoller met oranje verf in zijn rechterhand. Hierop zat geen dop of houder. Deze roller was 12 tot 15 centimeter lang (met handvat), en had aan het uiteinde een scherpe punt waaromheen het borsteltje ter grootte van ongeveer 2 centimeter zat. [appellant] hield zijn hand dicht bij het hoofd van [geïntimeerde]. De mascararoller kwam in het rechteroor van [geïntimeerde] terecht en heeft het trommelvlies doorboord.
4.3.3. Als gevolg hiervan is het evenwichtsorgaan van [geïntimeerde] beschadigd geweest en heeft hij blijvende schade opgelopen aan het gehoororgaan in zijn rechteroor. [geïntimeerde] is tussen 26 juni 2000 en 18 december 2000 arbeidsongeschikt geweest, eerst 100%, en daarna 50% resp. 25%. [geïntimeerde] is thans - door de litigieuze gebeurtenis - aangewezen op het gebruik van een gehoorprothese in zijn rechteroor. Hij heeft [appellant] aansprakelijk gesteld voor de schade die hij tengevolge van voormeld ongeval heeft geleden op 4 december 2000.
Na enige correspondentie heeft de verzekeringsmaatschappij van [appellant] iedere aansprakelijkheid zijdens [appellant] afgewezen, zich beroepend op een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
[geïntimeerde] heeft daarop [appellant] in rechte betrokken en vergoeding gevorderd van zijn materiele en immateriële schade. De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen. Hiertegen zijn de grieven gericht.
4.4. Het hof zal de grieven 3, 4 en 5 gezamenlijk behandelen.
4.4.1. De rechtbank heeft in r.o. 4.3. van haar eindvonnis terecht als maatstaf voor de beoordeling voorop gesteld dat niet iedere gedraging die het risico van schade in zich bergt onrechtmatig is. Dit is pas het geval als de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval als gevolg van het gedrag zo groot is dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden. Gemeten aan deze maatstaf kwam de rechtbank, gezien de omstandigheden van het geval, welke door de rechtbank in r.o. 4.4.-4.6. zijn weergegeven, tot het oordeel dat [appellant] jegens [geïntimeerde] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld en dat [geïntimeerde] geen (eigen) schuld treft.
4.4.2. In grief 3 bestrijdt [appellant] het oordeel van de rechtbank dat de mascararoller waarmee het trommelvlies van [geïntimeerde] is doorboord als een gevaarzettend voorwerp dient te worden beschouwd. [appellant] voert aan dat een mascararoller in de praktijk juist voor het kleuren van wimpers wordt gebruikt en dus bij uitstek in de nabijheid van een kwetsbaar lichaamsdeel als de ogen pleegt te worden gebruikt. Het hof verwerpt deze grief. Het feit dat een mascararoller normaal gesproken rond de ogen pleegt te worden gebruikt betekent niet dat een dergelijk voorwerp naar zijn aard niet als gevaarlijk kan worden bestempeld. Daar komt bij dat de onderhavige mascararoller niet bestemd was voor de wimpers, maar voor het (oranje verven van) het hoofdhaar.
Deze mascararoller had een ijzeren staafje met een scherpe punt. Een dergelijk voorwerp bergt het niet te verwaarlozen gevaar in zich dat bij een ander dan een behoedzaam gebruik in de nabijheid van gevoelige lichaamsdelen door de scherpe punt van het voorwerp een ongeval teweeg wordt gebracht en dat de kans dat een dergelijk ongeval ernstig letsel met zich brengt niet te verwaarlozen is. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat [appellant] onrechtmatig handelen moet worden verweten in de wijze waarop hij in de gegeven omstandigheden de mascararoller heeft gehanteerd en zich niet van het hanteren van die roller in de nabijheid van het hoofd van [geïntimeerde] heeft onthouden. Het ging hier om een druk bezocht café waar [appellant] [geïntimeerde] van achteren benaderde en [appellant] zich diende te realiseren dat [geïntimeerde] er niet op bedacht zou zijn dat [appellant] hem met een mascararoller benaderde en dat [geïntimeerde] bij die benadering zijn hoofd zou afwenden.
4.4.3. Een café van een camping tijdens een EK-voetbalwedstrijd kan dan een omgeving zijn waarin de toeschouwer enige (letterlijke of figuurlijke) kleerscheuren van niet al te ernstige aard kan verwachten; het is naar het oordeel van het hof niet een omgeving waarin een verhoogd risico voor dit specifieke letsel (het doorboord worden van het trommelvlies met een scherp voorwerp) kon worden verwacht. Het doet daarbij niet ter zake of [geïntimeerde] wist of kon weten dat men achter hem bezig was met het verven van elkaars haar, omdat zelfs als [geïntimeerde] dit wist, het enige risico waar hij op bedacht had moeten zijn het oranje worden van zijn haar (of zijn kleding) was, en niet een ernstige beschadiging van zijn gehoor.
4.4.4. Waar het om gaat is dat het gedrag van [appellant], het houden van een voorwerp met een scherpe ijzeren punt dicht bij het hoofd van een ander, als gevaarzettend moet worden beschouwd. Dat [geïntimeerde] zijn hoofd afwendde toen hij werd aangesproken met de vraag of men zijn haar ook oranje zou verven (waarbij het hof in het midden laat of dit wel op vragende toon werd uitgesproken, nu de stellingen van partijen hierover verdeeld zijn), is naar het oordeel van het hof een onder deze omstandigheden redelijkerwijs te verwachten reactie, zelfs indien dit afwenden op bruuske wijze gebeurde. Los van de vraag of [appellant] [geïntimeerde] heeft vastgepakt, en of [geïntimeerde] met woorden te kennen heeft gegeven niet van oranje haar gediend te zijn, deelt het hof de opvatting van de rechtbank dat [appellant] erop bedacht had moeten zijn dat [geïntimeerde] zou bewegen. In wezen is ieder ongeluk te kwalificeren als een ongelukkige samenloop van omstandigheden, en dat is bij het onderhavige ongeluk zeker het geval. Een huis-tuin-en keuken ongeluk, van het soort dat zich dagelijks op grote schaal voordoet, was het onderhavige ongeluk echter zeker niet, ook al vond het plaats in een (relatieve) privé-sfeer.
In de omstandigheden als geschetst ligt het risico voor de ontstane schade volledig bij [appellant], en niet bij [geïntimeerde] als relatief willekeurig slachtoffer van het gevaarzettende gedrag van [appellant].
4.4.5. De grieven 3, 4 en 5 falen derhalve. LJN BC4964