Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Bosch, 050406 rechtsdwaling niet van belang voor beoordeling verjaring

Rechtbank 's Hertogenbosch, 05-04-2006:
Zoals door partijen ook is aangenomen, wordt de verjaring van de vordering van [eiser] uit onrechtmatige daad beheerst door artikel 3:310 lid 1 BW. Voor zover hier van belang bepaalt dit artikel dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 6 april 2001 (NJ 2002, 383) moet het criterium "bekend is geworden" subjectief worden opgevat, hetgeen betekent dat de benadeelde daadwerkelijk bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. In het arrest van 31 oktober 2003 (RvdW 2003, 169) heeft de Hoge Raad dit nader uitgewerkt door te bepalen dat de korte verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 1 BW pas begint te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van deze schade in te stellen. In zijn arrest van 26 november 2004 (NJ 2006, 115) heeft de Hoge Raad in aanvulling hierop geoordeeld dat deze jurisprudentie niet inhoudt dat voor het gaan lopen van de verjaringstermijn vereist is dat de benadeelde niet slechts daadwerkelijk bekend is met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon maar ook met de juridische beoordeling van die feiten en omstandigheden.(...)

De reden die [eiser] aanvoert voor het feit dat hij eerst in 2003 bij de gemeente is gaan klagen - dat hij eerst toen tot het inzicht is gekomen dat het de gemeente niet zou zijn toegestaan te handelen als zij deed en dat een terugvorderingsactie kans van slagen zou hebben - betreft zijn bekendheid met de juridische beoordeling door de rechter van een volgens [eiser] vergelijkbare situatie. Uit eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad van 26 november 2004 volgt dat voor het gaan lopen van de verjaringstermijn niet vereist is dat de benadeelde ook met deze juridische beoordeling bekend is. De Hoge Raad acht hiertoe onder meer van belang dat een beroep op rechtsdwaling in het algemeen niet kan worden aanvaard en tot rechtsongelijkheid zou leiden, nu juridische kennis niet in gelijke mate bij iedereen aanwezig is. Het zou ook in strijd zijn met de rechtszekerheid wanneer de aanvang van de verjaring afhankelijk zou zijn van het tijdstip waarop de benadeelde juridisch advies inwint. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep op verjaring van de vordering uit onrechtmatige daad slaagt. Rechtspraak.nl