RBNHO 080721-2 ihk van VDO kan beroep op verjaring slechts marginaal getoetst worden; dient verder in bodemzaak behandeld te worden;
- Meer over dit onderwerp:
RBNHO 080721-2 VDO tzv. Lekkende borstprothesen; rb wijst VDO toe, vraagstelling;
- ihk van VDO kan beroep op verjaring slechts marginaal getoetst worden; dient verder in bodemzaak behandeld te worden;
- vaststaat dat prothesen zijn gescheurd; reden om kosten VDO bij helfte over partijen te verdelen
1De zaak in het kort
[verzoekster] is behandeld bij de afdeling plastische chirurgie van het RKZ. In 1997 zijn bij [verzoekster] siliconen borstprotheses geplaatst en in 2004 zijn deze vervangen. In 2015 zijn de protheses verwijderd. Volgens [verzoekster] hebben de artsen van het RKZ bij de behandelingen niet gehandeld als goed hulpverleners. De protheses hebben gelekt en zijn achtergebleven in haar lichaam, waardoor [verzoekster] tot op heden klachten heeft. [verzoekster] vraagt de rechtbank om een deskundige te benoemen die het handelen van de artsen beoordeelt. RKZ stelt zich op het standpunt dat de vordering van [verzoekster] is verjaard.
De rechtbank verwerpt het beroep op verjaring en wijst het verzoek toe.
(.... red. LSA LM)
3Feiten
3.1.
Bij [verzoekster] zijn in 1997 borstprotheses geplaatst door een arts in het RKZ. [verzoekster] had hierna verschillende klachten en heeft daarvoor meerdere malen het RKZ bezocht voor controle en behandeling.
3.2.
In april 2004 zijn de protheses vervangen door nieuwe protheses, omdat de oude protheses gelekt hadden c.q. gescheurd waren. Ook hierna bleef [verzoekster] klachten houden en zij heeft daarom opnieuw het RKZ meerdere malen bezocht voor controle en behandeling.
3.3.
In februari 2015 is een echo gemaakt door het RKZ. Het RKZ deelt dan mee aan [verzoekster] dat sprake is van achtergebleven gelekte siliconen in haar lichaam als gevolg van de scheur van de in 1997 geplaatste en in 2004 verwijderde protheses.
3.4.
In juni 2015 is bij [verzoekster] de diagnose ASIA-syndroom gesteld door het VU Medisch Centrum. Dat is een auto-immuunziekte als gevolg van een reactie op de gelekte siliconen. In oktober 2015 zijn de protheses in het RKZ verwijderd (en zijn geen andere protheses geplaatst), maar ook daarna hield [verzoekster] klachten en is zij onder behandeling geweest bij het RKZ.
3.5.
Op 23 september 2016 heeft [verzoekster] het RKZ aansprakelijk gesteld.
4Het geschil
4.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht te bevelen met benoeming van een plastisch chirurg als deskundige. Sinds de plaatsing van de protheses in 1997 heeft [verzoekster] in toenemende mate te maken met gezondheidsproblemen. In juni 2015 werd haar duidelijk dat zij onvoldoende (na)zorg heeft gekregen van de diverse artsen van de afdeling Plastische Chirurgie van het RKZ. Het RKZ is hiervoor aansprakelijk.1 [verzoekster] maakt aanspraak op vergoeding van haar materiële en immateriële schade als gevolg van het handelen van het RKZ. [verzoekster] vordert van verzekeraar Centramed betaling van haar schade.2
4.2.
RKZ verzet zich tegen inwilliging van het verzoek en voert daartoe het volgende aan. De vordering van [verzoekster] is verjaard in 2009. [verzoekster] wist in april 2004 namelijk al dat een van de protheses was gescheurd. [verzoekster] heeft daarom geen belang meer bij het verzoek. Voor het overige heeft het RKZ geen bezwaren aangevoerd tegen het verzoek.
5De beoordeling
5.1.
De rechtbank volgt RKZ niet in haar standpunt dat de vordering is verjaard en dat [verzoekster] daarom geen belang heeft bij het verzoek. Het beroep op verjaring moet in een eventuele bodemzaak verder aan de orde te komen. Daarin bestaat voor beide partijen de gelegenheid om nadere standpunten in te nemen over de verjaring. Dat kan ook leiden tot bewijslevering aan de kant van [verzoekster] of RKZ In het kader van de behandeling van een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht kan het beroep op verjaring slechts marginaal worden getoetst. Als die toets oplevert dat het beroep op verjaring hoogstwaarschijnlijk in een bodemzaak zal slagen, kan de uitkomst van een medisch deskundigenbericht niet relevant zijn voor die bodemzaak. Dat is in deze zaak niet het geval gelet op het volgende.
5.2.
RKZ stelt dat de verjaringstermijn is gaan lopen op het moment van de nacontrole in april 2004 in het RKZ. [verzoekster] is toen vanwege haar klachten van de borstprothese geopereerd en bij die operatie is ook de scheur in de borstprothese vastgesteld (productie 12 bij verzoekschrift).
[verzoekster] heeft hiertegen aangevoerd dat na die operatie niet over lekkage is gesproken door het RKZ. Volgens [verzoekster] hoorde zij pas tijdens de nacontrole in 2015 van een collega van de opererende chirurg voor het eerst dat er in 2004 een scheur in de rechterprothese was ontdekt. Op haar vraag of haar klachten een gevolg konden zijn van de eerdere lekkage zou de plastisch chirurg hebben meegedeeld dat dit niets met de lekkage te maken had, aldus [verzoekster] .
Uit de stukken in het dossier volgt dat het RKZ, ondanks gemelde klachten van [verzoekster] , tot 23 februari 2015 geen aanleiding heeft gezien tot verdergaande acties over te gaan dan het handhaven van een “expectatief beleid”. Op die datum noteert de radioloog na een echoscopie onder meer:
“In de rechteroksel zijn lymfkliertjes zichtbaar echter ook kenmerkend beeld van axillaire siliconose met snowstorm fenomeen. Vermoedelijk silicone in axillaire lymfklieren terechtgekomen bij status na oude ruptuur van eerdere prothese. Huidige prothese lijkt goed intact.
Conclusie
kenmerkend beeld van siliconen deposities axillair rechts.”
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende vaststaat dat de chirurg van het RKZ in april 2004 de scheur in de prothese en/of de mogelijkheid dat slechts een deel van de gelekte siliconen verwijderd was uit haar lichaam heeft gemeld aan [verzoekster] .
5.3.
Voor het aannemen van verjaring in een procedure over een voorlopig deskundigenbericht moet het hoogstwaarschijnlijk zijn dat de bodemrechter de verjaring gaat aannemen. Dat is hier niet zo. Vooralsnog is niet onaannemelijk dat [verzoekster] is er door de mededeling van het RKZ vanuit is gegaan dat haar klachten niet konden komen door de gelekte siliconen, omdat haar werd medegedeeld dat deze verwijderd waren.
Daar komt nog bij dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een uitzondering mogelijk zou kunnen zijn op de verjaring.3 De rechtbank sluit niet uit dat van een dergelijke situatie sprake zou kunnen zijn, omdat het RKZ zelf in 2004 heeft aangegeven dat lekkage niet de oorzaak kon zijn van haar klachten en [verzoekster] daarvan is uitgegaan. Door dat te doen is niet hoogst aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat het onaanvaardbaar zou zijn als RKZ zich vervolgens op verjaring beroept, stellende dat [verzoekster] al in 2004 op de hoogte kon zijn van haar schade.
5.4.
De rechtbank gaat er in deze procedure dan ook vanuit dat het voor [verzoekster] pas in 2015 duidelijk was dat er nog steeds gelekte siliconen in haar lichaam zaten die dus niet voldoende verwijderd waren. Dat was daarmee het moment waarop de verjaring is gaan lopen. Eerder kon en hoefde [verzoekster] niet te weten dat de klachten veroorzaakt werden door het niet volledig verwijderen van de siliconen. Dat betekent dat het beroep op verjaring niet opgaat en [verzoekster] vooralsnog een belang heeft bij het houden van het verzochte deskundigenbericht. Dat wat overwogen en beslist is in het door RKZ aangehaalde arrest4 is in deze zaak niet van overeenkomstige toepassing, omdat het daar ging om een bodemzaak en in deze zaak gaat om een voorlopig deskundigenonderzoek.
5.5.
De door RKZ genoemde jurisprudentie (bijlage 1 bij het verweerschrift) is in het kader van deze procedure ook niet relevant. In die zaken gaat het namelijk over stuitingshandelingen en in de onderhavige zaak gaat het om het aanvangsmoment van de verjaringstermijn.
5.6.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten behelst die met een deskundigenonderzoek kunnen worden bewezen. [verzoekster] heeft voldoende belang bij haar verzoek. Het verzoek van [verzoekster] tot het benoemen van een deskundige zal dus worden toegewezen.
Persoon en specialisme deskundige
5.7.
[verzoekster] heeft voorgesteld om dr. H. ter Linden te benoemen als deskundige. RKZ heeft hier geen verweer tegen gevoerd. Ter Linden heeft de rechtbank meegedeeld niet als deskundige te kunnen optreden, en heeft voorgesteld om dr. Van Rappard of dr. Van der Lei te benoemen als deskundige. [verzoekster] heeft aangegeven zich te kunnen verenigen met de benoeming van Van der Lei. RKZ heeft aangegeven dat zij niet bekend is met rapporten van Van der Lei, dat zij voorkeur heeft voor een plastisch chirurg werkzaam in een perifeer ziekenhuis en dat er geen uitgesproken bezwaar bestaat tegen benoeming van Van der Lei.
5.8.
Aangezien RKZ niet heeft onderbouwd waarom de plastisch chirurg werkzaam zou moeten zijn in een perifeer ziekenhuis en anderszins geen concreet bezwaar heeft aangevoerd tegen de benoeming van Van der Lei, heeft de rechtbank Van der Lei verzocht het onderzoek te verrichten. Van der Lei heeft verklaard bereid te zijn en vrij te staan om het onderzoek te verrichten. De rechtbank zal daarom overgaan tot benoeming van Van der Lei als deskundige.
Vraagstelling
5.9.
[verzoekster] heeft als bijlage 24 bij het verzoekschrift de door haar voorgestelde vraagstelling overgelegd. RKZ heeft geen bezwaren geuit tegen deze vraagstelling. De rechtbank zal dan ook de door [verzoekster] voorgestelde vragen zoveel mogelijk volgen en aan de deskundige voorleggen.
Voorschot
5.10.
[verzoekster] heeft verzocht om te bepalen dat partijen ieder de helft moeten betalen van het voorschot van de deskundige. RKZ heeft aangevoerd dat de hoofdregel van artikel 195 Rv moet worden gevolgd.
5.11.
Vast staat dat de prothesen op een bepaald moment zijn gescheurd en dat er siliconen in het lichaam van [verzoekster] zijn gelekt. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken va het wettelijk uitgangspunt en het voorschot op de kosten van de deskundige gelijkelijk over partijen te verdelen. Partijen zullen daarom ieder de helft van dit voorschot moeten betalen.
5.12.
Van der Lei heeft aangegeven zijn kosten te begroten op € 5.735,40 inclusief btw (maximaal 12 uur tegen uurtarief € 395,- ex btw). RKZ heeft zich (telefonisch) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de kostenbegroting. [verzoekster] heeft geen bezwaren aangevoerd tegen de kostenbegroting. De rechtbank acht het uurtarief en het geschatte aantal uren (8 tot maximaal 12 uur) redelijk. De rechtbank zal het voorschot dan ook op dit bedrag bepalen.
Ten slotte
5.13.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
5.14.
Als een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige toestuurt, moet zij daarvan direct afschrift aan de wederpartij verstrekken.
6De beslissing
De rechtbank
6.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
Wilt u op basis van het medisch dossier, de anamnese, uw bevindingen bij lichamelijk onderzoek en uw gesprekken met partijen een beschrijving geven van het beloop en behandeling?
Kunt u voor de verschillende stadia van de medische behandeling aangeven waaruit de behandeling moest bestaan, op basis van de op dat moment op uw vakgebied geldende medisch professionele standaard? Wilt u bij de beschrijving van de medisch professionele standaard zo veel mogelijk verwijzen naar wetenschappelijke literatuur, protocollen, gedragsregels e.d.? Het begrip ‘medisch-professionele standaard’ dient u hierbij op te vatten als: het geheel van kennis, regels en normen waaraan een medische beroepsbeoefenaar is gehouden, blijkend uit de opleiding(seisen), inzichten uit de praktijk, wetenschappelijke literatuur op het vakgebied, protocollen, gedragsregels, wettelijke bepalingen en jurisprudentie.
Kunt u voor elk stadium van de medische behandeling aangeven of de plastisch chirurg heeft gehandeld in overeenstemming met de op dat moment geldende medisch professionele standaard? Wilt u daarbij ingaan op de verwijten van betrokkene en het verweer van Centramed? U dient deze vraag zo feitelijk mogen te beantwoorden. Het is niet de bedoeling dat u in uw antwoord aangeeft in hoeverre een eventuele afwijking in uw ogen aanvaardbaar, redelijk of verwijtbaar is. Wat hier gevraagd wordt is derhalve geen subjectief maar een zo objectief mogelijk oordeel.
Indien u tot de conclusie komt dat de plastisch chirurg niet heeft gehandeld in overeenstemming met de op dat moment geldende medisch professionele standaard:
A. Wat zijn naar uw oordeel de gevolgen hiervan voor betrokkene binnen uw vakgebied?
B. Wilt u gemotiveerd aangeven hoe groot u de kans acht dat ook bij handelen volgens de medisch professionele standaard de door u vastgestelde restverschijnselen bij betrokkene zouden zijn opgetreden?
C. Wilt u zo nodig aangeven op welk ander vakgebied de gevolgen door een andere specialist dienen te worden onderzocht?
5. Heeft u naar aanleiding van uw bevindingen, binnen uw vakgebied en in het kader van de aan u verstrekte opdracht overige relevante opmerkingen of therapeutische suggesties die u naar voren wilt brengen?
6.2.
benoemt tot deskundige: (etc... red, LSA LM) ECLI:NL:RBNHO:2021:6286