Hof Arnhem 170209 regeling niet zonder meer uitgesloten, waardoor duurstuiting door onderhanlingen
- Meer over dit onderwerp:
Hof Arnhem 170209 regeling niet zonder meer uitgesloten, waardoor duurstuiting bereikt door onderhandelingen,
3.7 Bij brief van 3 september 1998 (productie 8 bij inleidende
dagvaarding) had Winterthur namens onder meer [betrokkene A] het
Waarborgfonds voor de gevolgen van het ongeval aansprakelijk gesteld,
voor het geval het ontbreken van (voor het ongeval causale)
betrokkenheid van de Poolse vrachtwagencombinatie door het Bureau (aan
wie de rechtbank in de onder 3.6 genoemde procedure ter zake
tegenbewijs had opgedragen) zou kunnen worden bewezen.
Bij brief van [onleesbaar], ingekomen 22 september 1998, reageerde het Waarborgfonds daarop als volgt:
“(..)
Wij hebben de toegezonden stukken bestudeerd. Hierbij bleek ons dat
diverse getuigen het ongeval hebben zien gebeuren en de betrokkenheid
van de Poolse vrachtauto kunnen bevestigen. De vrachtautochauffeur
erkent bovendien ter plaatse te hebben gereden. Onderzoek van de
politie wijst daarnaast uit dat de vrachtauto na het wegrijden van zijn
laatste adres precies op het moment van de aanrijding op de plaats van
het ongeval was. De betrokkenheid van de bewuste Poolse vrachtauto is
dan ook genoegzaam aangetoond.
Gelet op het vorenstaande is er geen taak voor ons Fonds weggelegd.
(..)”
Bij schrijven van 24 september 1998 heeft Winterthur aan het
Waarborgfonds onder meer laten weten dat de brief van 3 september 1998
hoofdzakelijk was bedoeld als stuitingshandeling en dat zij daarop bij
het Waarborgfonds zou terugkomen, indien volgens de rechter de
betrokkenheid van de Poolse vrachtwagencombinatie niet zou zijn
aangetoond. (...)
4.1 In
deze zaak stelt Winterthur zich op het standpunt dat een vóór
[betrokkene A] uit rijdende onbekend gebleven vrachtwagencombinatie het
verkeersongeval heeft veroorzaakt. Volgens Winterthur is de bestuurder
van die combinatie ter hoogte van hectometerpaal 28,9 deels op de voor
hem linker weghelft gekomen op het moment dat [betrokkene B] met de
Aldi-combinatie vanuit de andere richting dicht was genaderd, waardoor
[betrokkene B] om een aanrijding te voorkomen in de berm moest
uitwijken met het ongeval met [betrokkene A] als gevolg. Nu dit hof in
zijn arrest van 10 juli 2001 heeft vastgesteld dat niet is komen vast
te staan dat het de Poolse vrachtwagencombinatie is geweest die
[betrokkene B] tot de uitwijkmanoeuvre heeft genoopt, dient het
Waarborgfonds voor de schade op te komen, aldus Winterthur. Winterthur
baseert haar vordering op artikel 25 lid 1, aanhef en onder a WAM. (...)
4.3 In hoger beroep doet het Waarborgfonds voor het eerst een beroep
op verjaring van de vordering van Winterthur. Daarop heeft grief 1
betrekking. De grieven 2 tot en met 6 zien op de door de rechtbank uit
de bewijsmiddelen afgeleide toedracht van het ongeval en de daaruit
voor de rechtbank kennelijk gebleken (voor het ongeval causaal geachte)
fout van de onbekende tegenligger. Grief 7 richt zich tegen het oordeel
van de rechtbank omtrent de betekenis van eventuele medeschuld van
[betrokkene B] in dit geding. Grief 8 ten slotte heeft een algemeen
karakter en beoogt het gehele geschil aan het oordeel van het hof te
onderwerpen.
4.4 In de toelichting op grief 1 heeft het Waarborgfonds aangegeven de
brief van 3 september 1998 als een stuitingshandeling te beschouwen,
maar dat vervolgens geen onderhandelingen zijn geopend, zodat de
vordering van Winterthur op grond van artikel 10 lid 1 WAM (in
verbinding met artikel 26 lid 8 WAM) door verloop van drie jaar na het
schadeveroorzakende feit is verjaard.
Het hof overweegt daarover als volgt. Ingevolge artikel 26 lid 8 WAM is
op de rechtsvordering van de benadeelde tegen het Waarborgfonds artikel
10 WAM van overeenkomstige toepassing. Op grond van de jurisprudentie
van het Benelux Gerechtshof (BenGH 20 oktober 1989, NJ 1990, 660) moet
worden aangenomen dat slechts dan geen sprake is van een onderhandeling
als bedoeld in lid 5 (eerste volzin) van artikel 10 WAM als Winterthur
uit mededelingen van het Waarborgfonds moet hebben begrepen dat het
Waarborgfonds een regeling zonder meer uitsloot. Uit de onder 3.7
weergegeven correspondentie uit het najaar van 1998 volgt – en zo moet
Winterthur dat redelijkerwijs ook hebben begrepen – dat het
Waarborgfonds geen taak voor zichzelf weggelegd zag, omdat zij ervan
uitging dat de Poolse vrachtwagencombinatie bij het ongeval was
betrokken. Winterthur hoefde daaruit echter toen niet af te leiden dat
het Waarborgfonds bij gebreke van een positieve identificatie van die
vrachtwagencombinatie (zoals later in de procedure tussen [betrokkene
A] en het Bureau ook is komen vast te staan) iedere aansprakelijkheid
van de hand zou wijzen (zoals zij later en in de onderhavige procedure
ook heeft gedaan). Met de aansprakelijkstelling uit 1998 en het daarop
gevolgde antwoord van het Waarborgfonds is de verjaring derhalve
gestuit. Het gaat hier om een zogenaamde ‘duurstuiting’ (vgl. HR 18
januari 2008, NJ 2008, 58), dat wil zeggen dat een eventuele nieuwe
verjaringstermijn pas begint te lopen op het moment waarop een van de
partijen bij exploot of aangetekende brief aan de andere partij heeft
kennisgegeven dat zij de onderhandelingen afbreekt (aldus de tweede
volzin van lid 5 van art. 10 WAM). Het Waarborgfonds heeft niet gesteld
noch is daarvan op andere wijze gebleken dat dat moment vroeger heeft
plaatsgevonden dan bij het uitbrengen van de dagvaarding in 2004. De
vordering van Winterthur is dus niet verjaard, zodat grief 1 faalt. LJN BH4710