GHAMS 190324 vrachtwagen door groen houdt onvoldoende rekening met geblokkeerd zicht; onvoldoende onderbouwd dat SO door rood reed; geen ES
- Meer over dit onderwerp:
GHAMS 190324 vrachtwagen door groen houdt onvoldoende rekening met geblokkeerd zicht; onvoldoende onderbouwd dat SO door rood reed; geen ES
1De zaak in het kort
[X BV] vordert vergoeding van schade als gevolg van een aanrijding waarvoor zij [geïntimeerde] aansprakelijk stelt. [geïntimeerde] weerspreekt dat hij aansprakelijk is en meent dat de schade geheel of mede aan [X BV] is te wijten. Bovendien staat ter discussie of [X BV] schade heeft geleden. Het hof oordeelt net als de kantonrechter dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade en dat [X BV] geen eigen schuld heeft. De schade is onvoldoende weersproken en [geïntimeerde] moet deze vergoeden.
(... red. LSA LM)
3Feiten
3.1.
De kantonrechter heeft in onderdeel 2 van het bestreden vonnis (geen publicatie bekend, red. LSA LM) de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere, vaststaande feiten komen de feiten neer op het volgende.
3.2.
Op 27 oktober 2016 heeft op de kruising [kruising] te [luchthaven] een verkeersongeval plaatsgevonden tussen de motorwagen met autotransporter van [X BV] , bestuurd door [A] (hierna: [A] ) en de vrachtwagen van Sita Recycling Services West B.V. (hierna: Sita), bestuurd door [geïntimeerde] . Op deze kruising staan verkeerslichten.
3.3.
[A] reed de kruising op om linksaf te kunnen slaan op de rijbaan en was bezig met een bocht de rechterstrook van die rijbaan op te rijden. Op diezelfde rechterstrook kwam op datzelfde moment [geïntimeerde] van rechts de kruising opgereden, met groen licht. Omdat op de strook van de rijbaan links van [geïntimeerde] vrachtwagens stonden te wachten voor het verkeerslicht voor recht doorgaand verkeer, werd zowel [A] als [geïntimeerde] goed zicht op het te verwachten (kruisend) verkeer ontnomen. De voertuigen van [A] en [geïntimeerde] raakten elkaar op de rechterstrook van de rijbaan .
3.4.
[B] (hierna: [B] ) was getuige van de aanrijding.
Volgens een document van 9 november 2016 heeft [B] onder meer verklaard dat de auto van Sita het kruispunt niet kon overzien, dat de autotransporter stapvoets reed en de auto van Sita 40/50 kilometer per uur. [B] heeft verder op 28 juli 2018 op (schriftelijke) vragen van DAS, de rechtsbijstandsverzekeraar van [X BV] , (schriftelijk) geantwoord dat hij stond te wachten voor het verkeerslicht, goed zicht had op het voorval en heeft waargenomen dat ‘de auto van de Sita groen licht had, maar slecht anticipeerde want hij had geen overzicht op het kruispunt, omdat hij mij rechts inhaalde’. In antwoord op de vraag wat volgens hem de oorzaak was van het voorval, heeft hij geschreven: ‘De autotransporter trok rustig op omdat hij geladen was en reed voorzichtig omdat hij rechts niet goed kon overzien. De auto van Sita ging mij rechts voorbij met ongeveer 40/45 kmH’.
3.5.
In opdracht van Hoofdstad Assurantiën B.V., de tussenpersoon van [X BV] , heeft het bedrijf [C] op 12 januari 2017 een expertiserapport (productie 6 bij dagvaarding eerste aanleg) opgemaakt met betrekking tot de schade als gevolg van de aanrijding aan de autotransporter van [X BV] . Hierin staat onder meer:
‘Op 10-01-2017 hebben wij ons voor de eerste maal begeven naar verzekerde c.q. de reparateur te [vestigingsplaats] waar wij hebben gesproken met [X]
Het voertuig was niet voor inspectie beschikbaar. De schade was reeds door verzekerde hersteld. De kosten van herstel waren begroot op:
Delen nieuw en gebruikt € 6.000,00
Arbeidsloon € 13.000,00
Spuiten € 2.000,00 +
Totale schade € 21.000,00
(..)
Gezien de omvang de schade werd een afwikkeling op basis van totaal verlies overwogen. Gezien het belang van verzekerde bij behoud van het voertuig, mede gezien de lange levertijd van nieuwe voertuigen en de actuele marktomstandigheden voor gebruikte voertuigen met dit type opbouw, werd met verzekerde en de reparateur een gefixeerde schadebedrag overeengekomen. Hierbij werd het risico op eventueel verborgen en nog niet zichtbare schades uitgesloten.
Gefixeerd schadebedrag € 13.500,00
De technische reparatieduur bedraagt 10 werkdagen.’
4Eerste aanleg
4.1.
[X BV] heeft in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 15.920,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2016 alsmede tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 934,20 en de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente (vanaf 14 dagen na datum vonnis).
Aan de vordering heeft [X BV] , samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft geanticipeerd op (vracht)verkeer op de kruising door de stilstaande vrachtwagens op de linkerrijstrook rechts in te halen en met een snelheid van 40 à 50 kilometer per uur de kruising, waarop hij geen zicht had, op te rijden. Door op deze onverantwoorde wijze als bestuurder aan het verkeer deel te nemen heeft hij gevaar en hinder voor andere weggebruikers veroorzaakt. Daarmee heeft hij het verbod van artikel 5 Wegenverkeerswet (WVW) overtreden en [X BV] schade berokkend.
4.2.
De kantonrechter heeft, samengevat, geoordeeld dat [geïntimeerde] onvoldoende heeft geanticipeerd op het te verwachten verkeer op de kruising. Daarmee heeft [geïntimeerde] de in artikel 5 WVW neergelegde norm overtreden en onrechtmatig gehandeld, waardoor hij in beginsel schadeplichtig is. De kantonrechter heeft echter de vordering tot schadevergoeding afgewezen, omdat [X BV] de vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
Daartoe heeft de kantonrechter, samengevat, overwogen dat [geïntimeerde] de hoogte van de gevorderde schade wegens gebrek aan onderbouwing heeft betwist en dat [X BV] ter zitting weliswaar de (wijze van vaststelling van de) schade heeft toegelicht, maar dat (ook) met die toelichting de hoogte van de schade niet verifieerbaar en concreet is onderbouwd.
De kantonrechter heeft daarom het bewijsaanbod van [X BV] gepasseerd.
5Beoordeling
5.1.
[X BV] heeft na eisvermeerdering in hoger beroep en onder aanvoering van één grief geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad,
‘II. [geïntimeerde] veroordeelt cm tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X BV] te betalen EUR 14.121,- (…), althans subsidiair EUR 14.000,- (…), verhoogd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf 27 oktober 2016 (datum ongeval), althans vanaf 20 december 2019 (einde sommatietermijn in de brief van DAS van 10 december 2019), althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;
III. [geïntimeerde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X BV] te betalen EUR 3.318,60 (…), verhoogd met de wettelijke rente, te rekenen te rekenen vanaf 27 oktober 2016 (datum ongeval), althans vanaf 20 december 2019 (einde sommatietermijn in de brief van DAS van 10 december 2019), althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. [geïntimeerde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X BV] te betalen EUR 572,25 (…), verhoogd met de wettelijke rente, te rekenen te rekenen vanaf 27 oktober 2016 (datum ongeval), althans vanaf 20 december 2019 (einde sommatietermijn in de brief van DAS van 10 december 2019), althans vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;
V. [geïntimeerde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X BV] te betalen EUR 863,94 (…), verhoogd met de wettelijke rente, te rekenen te rekenen vanaf 6 juli 2021, tot aan de dag van algehele voldoening;
VI. [geïntimeerde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X BV] te betalen EUR 535,43 (…), verhoogd met de wettelijke rente, te rekenen te rekenen vanaf 31 maart 2021, tot aan de dag van algehele voldoening;
VII. [geïntimeerde] veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X BV] te betalen EUR 934,20 (…), verhoogd met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening;
VIII. [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van dit geding en de nakosten, te begroten op EUR 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [geïntimeerde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak’.
[X BV] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.
5.2.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen met veroordeling van [X BV] in de proceskosten in hoger beroep. [geïntimeerde] heeft verweer gevoerd tegen de grief van [X BV] en een voorwaardelijke grief in incidenteel appel geformuleerd. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs van zijn stellingen aangeboden.
Onrechtmatig handelen
5.3.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg het verweer gevoerd dat hij niet onrechtmatig jegens [X BV] heeft gehandeld. De voorwaardelijk aangevoerde grief in het incidenteel hoger beroep gaat hierover. Het hof ziet aanleiding dit verweer eerst te bespreken.
5.4.
De kantonrechter heeft in 5.2. van het bestreden vonnis geoordeeld dat [geïntimeerde] de in artikel 5 WVW neergelegde norm heeft geschonden en onrechtmatig heeft gehandeld. Daartoe heeft de kantonrechter het volgende overwogen:
‘Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [geïntimeerde] zich onvoldoende rekenschap gegeven van het feit dat de stilstaande vrachtwagens links van hem het zicht ontnamen op eventueel verkeer dat van links kwam. [geïntimeerde] kende de situatie ter plaatse. Hij heeft ter zitting over de gang van zaken verklaard: ‘Ik kwam van de Handelskade; er waren twee banen voor rechtdoor. Op de linkerbaan stonden twee vrachtwagens. Ik liet de auto uitrollen, want het licht stond op rood, en toen werd het groen en heb ik gas bij gegeven en toen reed ik ongeveer veertig kilometer per uur. Op zich had ik goed zicht. Alleen die twee vrachtwagens links, ongeveer twintig à dertig meter is er dan geen zicht op links. Naar voren was het leeg. Ik zag een vrije baan. Ik heb de wagen van [A] niet gezien. Ik weet niet meer of ik getoeterd heb. Met mijn cabine was ik al voorbij hem.’ Ook heeft hij ter zitting erkend dat de geladen autotransporter zo langzaam de bocht zou moeten nemen, dat mogelijk is dat [A] met groen verkeerslicht de kruising is opgereden. Gelet op dit alles heeft [geïntimeerde] onvoldoende geanticipeerd op het te verwachten verkeer op de kruising.’
5.5.
Het verweer van [geïntimeerde] tegen het hiervoor vermelde oordeel van de kantonrechter houdt in dat de aanrijding is ontstaan door (alleen) de verkeersfout die [A] heeft gemaakt. Daartoe stelt hij onder meer dat hij, [geïntimeerde] , met groen licht de kruising is opgereden en dat hij daarbij geen rekening hoefde te houden met van links komend verkeer, gezien zijn snelheid van 40 kilometer per uur en het feit dat hij zich op de uiterste rechterweghelft bevond. Het kan volgens hem niet anders zijn dan dat [A] ofwel door rood licht is gereden ofwel de kruising niet tijdig heeft vrijgemaakt. Met betrekking tot het niet tijdig vrijmaken voert [geïntimeerde] aan dat [A] bij het linksaf slaan een voorrangsweg is opgereden, terwijl zijn zicht op het van rechts komend verkeer door de vrachtwagen van [B] werd belemmerd. [A] heeft daarbij onvoldoende geanticipeerd op de situatie ter plaatse. Omdat hij stapvoets reed en zwaar beladen was, had [A] zich te meer moeten realiseren dat het te verwachten van rechts komende verkeer inmiddels al groen licht kon hebben en de autotransporter tot stilstand moeten brengen of niet verder moeten optrekken. Subsidiair stelt [geïntimeerde] zich op het standpunt dat als het hof tot het oordeel komt dat de aanrijding ook door een verkeersfout van hemzelf is ontstaan, de aansprakelijkheid daarvoor op de voet van art. 6:101 BW op grond van de door [A] gemaakte verkeersfouten geheel wordt opgeheven (billijkheidscorrectie) dan wel (meer subsidiair) de vergoedingsplicht moet worden verminderd door de schade over beide partijen te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen.
5.6.
Het hof is het eens met het oordeel van de kantonrechter. Wat [geïntimeerde] in hoger beroep heeft aangevoerd, is onvoldoende om te oordelen dat hij geen verkeersfout heeft gemaakt en niet door deze fout onrechtmatig jegens [X BV] heeft gehandeld.
Voorop staat dat wie zich in het verkeer van een gevaar bewust behoort te zijn, zichzelf in de gelegenheid moet stellen vast te stellen dat dit gevaar zich niet voordoet (HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3998). Op het moment dat [geïntimeerde] de kruising naderde, belemmerden de vrachtwagens aan zijn linkerzijde het zicht op de kruising. [geïntimeerde] kon zich op dat moment dus niet afdoende ervan vergewissen dat de kruising was vrijgemaakt.
Dit bracht mee dat hij zich bewust behoorde te zijn van het gevaar dat zich nog verkeer op de kruising bevond, dat hij niet kon waarnemen. Dit gevaar bestond te meer, omdat het verkeerslicht op de rijbaan van [geïntimeerde] van rood op groen ging, toen [geïntimeerde] het verkeerslicht naderde. [geïntimeerde] moest daardoor er rekening mee houden dat nog ander verkeer op de kruising kon bevinden, dat groen licht had gehad en de kruising aan het vrijmaken was. Door met een snelheid van ongeveer 40 km/u de kruising op te rijden, zonder afdoende zicht op de kruising, heeft [geïntimeerde] zich niet voldoende in staat gesteld om vast te stellen dat dit gevaar zich niet voordeed.
5.7.
Nadat hij met een snelheid van 40 km/u de kruising was opgereden, zonder zich afdoende ervan te vergewissen dat de kruising was vrijgemaakt van verkeer, heeft [geïntimeerde] met zijn vrachtwagen de autotransporter van [X BV] aangereden. Hiermee heeft [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [X BV] gehandeld. Dit onrechtmatig handelen heeft in beginsel tot gevolg dat [geïntimeerde] de schade die [X BV] door de aanrijding heeft geleden, behoort te vergoeden.
Eigen schuld
5.8.
[geïntimeerde] heeft verder aangevoerd dat de schade mede een gevolg is van omstandigheden die aan [X BV] kunnen worden toegerekend als bedoeld in art. 6:101 BW. Hij stelt daartoe in hoofdzaak dat [A] door rood licht moet zijn gereden of anders de kruising niet tijdig heeft vrijgemaakt.
5.9.
Het hof stelt voorop dat op [geïntimeerde] de plicht rust om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat de schade mede een gevolg is van omstandigheden die aan [X BV] zijn toe te rekenen.
5.10.
De stelling dat [A] met rood licht de kruising is opgereden, acht het hof onvoldoende onderbouwd. De stelling is in wezen slechts speculatie, gegrond op het enkele feit dat de autotransporter zich nog op de kruising bevond toen het verkeerslicht op de rijbaan van [geïntimeerde] op groen ging. [geïntimeerde] heeft het verkeerslicht op de rijbaan van [A] zelf niet kunnen waarnemen en er is geen getuige die de stelling van [geïntimeerde] ondersteunt. Integendeel, de getuige [D] die zicht had op de kruising en het voertuig van [A] , heeft verklaard: ‘de autotransporter kwam van links en trok op met groen licht maar had tijd nodig met de bocht in die tijd werd ons stoplicht ook groen’ (verklaring van 9 november 2016). Aan [geïntimeerde] kan worden toegegeven dat [B] niet heeft kunnen zien welk licht het verkeerslicht op de rijbaan van [A] aangaf, maar [B] was blijkens zijn verklaring wel in staat om uit de gang van zaken op te maken dat het verkeerslicht groen licht aangaf, toen [A] met zijn voertuig optrok. Daarbij komt dat de autotransporter waarmee [A] reed, zwaar was beladen, en tijd nodig had om op gang te komen en de bocht naar links te nemen.
5.11.
Ook de stelling van [geïntimeerde] dat [A] de kruising niet tijdig heeft vrijgemaakt, berust in wezen alleen op het feit dat de autotransporter van [A] zich nog op de kruising bevond, toen [geïntimeerde] met groen licht de kruising opreed. Het staat vast dat [A] de kruising nog niet had vrijgemaakt, maar [geïntimeerde] heeft geen of onvoldoende concrete feiten of omstandigheden aangedragen voor het oordeel dat [A] hiervan een verwijt valt te maken. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [A] een zwaarbeladen autotransporter bestuurde en daardoor langzaam optrok en tijd nodig had om de bocht naar links te nemen, zoals de getuige [B] heeft verklaard. De getuige heeft ook niets verklaard waaruit volgt dat [A] anders reed dan in de gegeven omstandigheden van hem mocht worden verwacht. Anders dan [geïntimeerde] stelt, is er geen reden om te oordelen dat [A] zijn autotransporter op de kruising tot stilstand had moeten brengen vanwege de mogelijkheid dat verkeer van rechts groen licht zou krijgen en de kruising zou oprijden zonder zich ervan te vergewissen dat de kruising was vrijgemaakt.
5.12.
Nu [geïntimeerde] verder geen concrete feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht en te bewijzen aangeboden, die zijn stelling ondersteunen dat [A] met rood licht de kruising is opgereden of dat hem te verwijten is dat hij het kruispunt nog niet had vrijgemaakt, gaat het hof aan deze stellingen voorbij. [geïntimeerde] heeft ook voor het overige niets naar voren gebracht voor het oordeel dat de schade mede een gevolg is van aan [A] , althans [X BV] toe te rekenen omstandigheden. Dit brengt mee dat het beroep van [geïntimeerde] op art. 6:101 BW geen succes heeft. Het hof komt daarom niet toe aan het beroep van [geïntimeerde] op de billijkheidscorrectie die in art. 6:101 BW ligt besloten, voor het geval sprake is van medeschuld. Met deze conclusie is ook het lot bezegeld van het voorwaardelijk ingestelde incidenteel hoger beroep.
De schade
5.13.
[X BV] komt met één grief op tegen het bestreden vonnis. De grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in 5.3. en 5.4 van het bestreden vonnis dat [X BV] de schade onvoldoende heeft onderbouwd. In hoger beroep heeft [X BV] ter onderbouwing van haar schade twee expertiserapporten overgelegd. Het rapport van ZTA Expertise B.V. van 6 juli 2021 betreft een toelichting op de schade aan de autotransporter en het rapport van CBE Expertise van 31 maart 2021 is een toelichting op de bedrijfsschade van [X BV] .
5.14.
De expertiserapporten bevatten een gespecificeerde begroting van de schade. Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] de omvang van de schade, zoals deze blijkt uit de overgelegde expertiserapporten, niet of onvoldoende heeft weersproken. Het hof neemt daarom aan dat de schade aan de autotransporter (op basis van herstel) € 14.121,- was en de bedrijfsschade (inclusief bijkomende kosten) € 3.890,85. Voor het bestaan van de schade is niet vereist dat [X BV] – met betaalbewijzen of anderszins – aantoont dat de schade is hersteld. Overigens heeft ZTA Expertise B.V. volgens haar rapport inzage gehad in de bedrijfsadministratie van [X BV] en daar een werkorder gevonden met inkoopfacturen van vervangen onderdelen. [geïntimeerde] heeft daartegen niets ingebracht dat erop wijst dat desondanks geen herstel van de schade aan de autotransporter heeft plaatsgevonden.
5.15.
Uit het voorgaande volgt dat de grief van [X BV] in het principaal hoger beroep slaagt.
5.16.
[X BV] heeft ook in hoger beroep gesteld dat zij niet tegen de cascoschade was verzekerd. [geïntimeerde] heeft echter bij memorie van antwoord opnieuw de vraag opgeworpen of [X BV] geen vergoeding voor de schade heeft gekregen van een verzekeraar. [geïntimeerde] wijst er in dit verband onder meer op dat een assurantietussenpersoon – Hoofdstad Assurantiën B.V. – was betrokken bij de afwikkeling van de schade en dat deze tussenpersoon [X BV] heeft aangeduid als ‘verzekerde’.
5.17.
Het staat vast dat [X BV] de hiervoor genoemde schade van in totaal € 17.890,85 heeft geleden. Het gaat erom of deze schade door een ander is vergoed.
In beginsel behoeft [X BV] niet aan te tonen dat haar schade niet door een ander is vergoed. Er kunnen echter omstandigheden zijn die maken dat van [X BV] mag worden verwacht dat zij een nadere toelichting op dit punt geeft.
5.18.
Op zichzelf is het enkele feit dat een assurantietussenpersoon voor [X BV] is opgetreden bij het afwikkelen van de schade, geen aanwijzing dat de schade onder een of andere verzekering is gedekt en (deels) is vergoed. Ditzelfde geldt voor het gebruik van de aanduiding ‘verzekerde’ door de assurantietussenpersoon. Voor motorrijtuigen is een aansprakelijkheidsverzekering verplicht, en dat maakt [X BV] tot ‘verzekerde’, maar uit de overgelegde correspondentie blijkt niet dat ook deze (eigen) schade onder de dekking van een verzekering viel. Integendeel, uit de correspondentie blijkt dat de assurantietussenpersoon voor [X BV] heeft getracht de schade vergoed te krijgen. Toen dat niet lukte, is de rechtsbijstandsverzekeraar van [X BV] ingeschakeld.
De rechtsbijstandsverzekeraar heeft vervolgens met de verzekeraar van [geïntimeerde] gecorrespondeerd over het vergoeden van de schade. Daarna heeft [X BV] de onderhavige procedure aanhangig gemaakt en, ten behoeve van het hoger beroep, nog nadere expertiserapporten laten opstellen. Dit alles is moeilijk anders te verklaren dan dat [X BV] belang had bij het vergoeden van de schade door [geïntimeerde] , en dus geen vergoeding van de schade had ontvangen. Daarbij komt dat [geïntimeerde] niet heeft aangevoerd dat hij voor de schade door een ander, met name een verzekeraar van [X BV] , is aangesproken. Dit had wel voor de hand gelegen, indien een verzekeraar de schade aan [X BV] had vergoed en daardoor in de rechten van [X BV] was getreden. Onder deze omstandigheden heeft [geïntimeerde] te weinig naar voren gebracht om te oordelen dat [X BV] nadere inlichtingen had behoren te verstrekken of moet verstrekken over de vraag of deze schade door een verzekeraar is vergoed.
5.19.
[geïntimeerde] heeft ook verder niets of onvoldoende aangedragen waaruit volgt dat de vorderingen van [X BV] tot het vergoeden van haar schade van € 14.121,- (vordering II) en € 3.890,85 (vorderingen III en IV) moeten worden afgewezen.
5.20.
[X BV] heeft verder vergoeding gevorderd van de kosten van de expertiserapporten van ZTA Expertise B.V. (vordering V) en CBE Expertise (vordering VI). De expertisekosten vallen onder het bereik van art. 6:96 lid 2, aanhef en onder b, BW en komen voor vergoeding door [geïntimeerde] in aanmerking. [X BV] heeft echter niet toegelicht waarom voor haar – als ondernemer – de btw een kostenpost en daarmee schade is. [geïntimeerde] moet dus € 714,- en € 442,50 voor expertisekosten aan [X BV] vergoeden.
5.21.
[X BV] heeft ook vergoeding gevorderd van buitengerechtelijke incassokosten, berekend overeenkomstig het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten op € 934,20 (vordering VII). De kosten hebben volgens de in hoger beroep gegeven toelichting betrekking op werkzaamheden die de assurantietussenpersoon en de rechtsbijstandsverzekeraar van [X BV] hebben verricht. [geïntimeerde] heeft op dit punt het verweer gevoerd, kort gezegd, dat niet is gebleken dat kosten voor rekening van [X BV] zijn gekomen of dat [X BV] gehouden en bevoegd is vergoeding van de kosten voor de rechtsbijstandsverzekeraar te verkrijgen.
5.22.
Met de overgelegde correspondentie is op zichzelf voldoende aangetoond dat werkzaamheden zijn verricht die een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten rechtvaardigen. De werkzaamheden zijn echter verricht door de assurantietussenpersoon en rechtsbijstandsverzekeraar van [X BV] . Gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden kosten voor [X BV] hebben meegebracht. [X BV] is verder onduidelijk gebleven over haar verhouding tot de rechtsbijstandsverzekeraar, wat betreft deze kosten. Zij laat zelfs in het midden of zij de kosten moet dragen die haar rechtsbijstandsverzekeraar heeft gemaakt en spreekt slechts van ‘(h)et eventueel onder de rechtsbijstandsverzekering (…) gedekt zijn van de buitengerechtelijke incassokosten’. Bij het ‘eventueel onder de rechtsbijstandsverzekering (…) gedekt zijn van de buitengerechtelijke incassokosten’ stelt [X BV] dat zij ‘dan alsnog bevoegd’ is een vergoeding voor de kosten te innen vanwege een van de rechtsbijstandsverzekeraar verkregen mondelinge last. Feiten of omstandigheden waaruit die last blijkt, zijn niet naar voren gebracht. Ook is niet toegelicht waarom een last is gegeven, als niet méér kan worden gezegd dan dat de kosten ‘eventueel’ vallen onder de dekking van de rechtsbijstandsverzekering. De conclusie is dat de stellingen van [X BV] te vaag zijn om te oordelen dat zij buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt of verplicht is die op eigen naam voor de rechtsbijstandsverzekeraar te verhalen. De gevorderde vergoeding is daarom niet toewijsbaar. ECLI:NL:GHAMS:2024:701