Hof Den Bosch 120509 ernstige koolmonoxidevergiftiging als gevolg van defecte uitlaat auto
- Meer over dit onderwerp:
Hof Den Bosch 120509 ernstige koolmonoxidevergiftiging als gevolg van defecte uitlaat auto
9. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
9.1. Op 9 juli 1999 heeft [persoon 1] (verder: [persoon 1]) bij de
auto-onderneming van [appellante] ([bedrijf]) een Ford Sierra (kenteken
[kenteken], bouwjaar 1989, verder: de auto) gekocht voor f 3.750,-,
waarbij de waarde van de daarbij ingeruilde auto werd bepaald op EUR
1.000,--. Allianz is de WAM-verzekeraar van de auto.(...)
9.3. Omstreeks 25/27 juli 1999 is [persoon 1] met zijn vrouw en twee
dochters ([persoon 3] en [persoon 4], een tweeling van destijds 2 1/2
jaar oud) met de auto en een caravan daarachter naar Spanje gereden.
Omdat het gezin een vreemde geur in de auto waarnam heeft [persoon 1]
in Spanje op 17 augustus 1999 een Ford-dealer bezocht, die onder meer
de motor heeft schoongespoten.
9.4. Op 26 augustus 1999 is [persoon 1] met zijn gezin begonnen aan de
terugreis naar Nederland. [persoon 1] bestuurde de auto met [persoon 3]
naast hem, en [persoon 9] en [persoon 4] zaten achterin de auto. Kort
na vertrek verslikte [persoon 4] zich zodanig in een cakeje dat zij met
een ambulance naar een ziekenhuis in Barcelona is gebracht. Zij is daar
onderzocht en heeft medicatie tegen koortsstuipen gekregen. Vervolgens
heeft [persoon 1] met zijn gezin de terugreis voortgezet. Tijdens deze
reis begon [persoon 4] over te geven en het bewustzijn te verliezen.
Ook bij de andere gezinsleden ontstonden deze klachten.
De volgende dag, 27 augustus 1999, heeft [persoon 1] met zijn gezin van
9 tot 13 uur gereden en nog kort aan het einde van de middag, en daarna
is hij gestopt.
De daarop volgende dag, 28 augustus 1999, is [persoon 1] aan een stuk
door doorgereden naar het Clara ziekenhuis in Rotterdam, waar hij
omstreeks 13 uur aankwam. [persoon 9], [persoon 4] en [persoon 3] zijn
in het ziekenhuis opgenomen. Bij hen werd een koolmonoxidevergiftiging
geconstateerd. [persoon 4] heeft daardoor ernstig hersenletsel
opgelopen en is blind geworden aan beide ogen. Ook [persoon 3] en
[persoon 9] hebben letselschade opgelopen.
9.5. De Verkeerspolitie Rotterdam-Rijnmond, Afdeling Technische en
Ongevallendienst, heeft op 9 september 1999 een proces-verbaal van een
onderzoek naar de auto opgemaakt. Daarin wordt door de brigadier
[persoon 5] gerelateerd, kort weergegeven, dat hij zag dat het
achterste gedeelte van de uitlaatpijp vanaf de demper tot aan de
achterbumper, een stuk van ongeveer 25 cm lang en met een doorsnede van
ongeveer 50 mm, niet meer aanwezig was. Gezien de breukplaats was dit
uitlaatdeel zodanig door corrosie aangetast dat het is afgebroken. Het
materiaal was door corrosie zo zeer verzwakt dat resterende delen van
de pijp zonder noemenswaardige krachtsinspanning met de hand konden
worden weggebroken. De achterbumper vertoonde aan de binnenzijde een
duidelijke roetafzetting en was plaatselijk gesmolten. Dezelfde
roetsporen zaten op het plaatwerk rond de achterlichtunit. Er was daar
een duidelijk spoor zichtbaar waarlangs uitlaatgassen zijn gestroomd.
De brigadier merkt op dat het ontbreken van het uitlaatdeel nauwelijks
opvalt en dat hij bij rijproeven niet heeft gehoord dat de auto meer
geluid maakt.
Hij concludeert dat de uitlaatgassen onder in plaats van achter de auto
zijn afgevoerd en dat een gedeelte van de gassen via naden en lekkage
in het interieur van de auto heeft kunnen komen.
9.6. De auto is op 11 oktober 1999 in opdracht van [persoon 1]
onderzocht door de ANWB, waarvan een rapport van 29 oktober 1999 is
opgemaakt. In het expertiserapport staat onder meer dat volgens
[persoon 1] tijdens de terugreis vanuit Spanje en deel van het
uitlaatsysteem is afgebroken. Verder heeft de ANWB bevonden dat er een
doorvoeropening in het achterpaneel open is, dat een gat in de
luchtslang op onjuiste wijze met plakband is dichtgeplakt, dat met name
bij een verhoogd toerental een te hoog percentage CO wordt uitgestoten
en dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de lambdasonde
defect is.
9.7. Bij ongedateerde brief met een datumstempel "ontvangen 26 november
1999" van Royal Nederland Schadeverzekeringen, de rechtsvoorgangster
van Allianz, aan [appellante] schrijft Royal Nederland dat [appellante]
aan [persoon 1] een auto heeft verkocht, dat verondersteld wordt dat
daarin een CO-vergiftiging heeft plaatsgevonden en dat ter discussie
staat wie daarvoor aansprakelijk kan worden gehouden, dat dat zou
kunnen inhouden dat [appellante] een auto met een gebrek verkocht
heeft, dat Royal Nederland mede namens FNV Letselschaderegeling een
onderzoekopdracht aan TNO zal geven en dat zij verzoekt mee te delen of
[appellante], dan wel haar aansprakelijkheidsverzekeraar, daarbij
betrokken wil worden.
9.8. In een op 6 maart 2000 opgemaakt rapport van Cunningham Boschman
(rapporteur: [persoon 6]) in opdracht van de AVB-verzekeraar van
[appellante], NOWM Verzekeringen N.V., staat onder meer dat de vorige
kentekenhouder van de auto ([persoon 3]) heeft gezegd dat hij de auto
ongeveer 4 1/2 jaar heeft gehad en dat het laatste deel van de uitlaat,
plm. 10 centimeter, vlak voordat hij de auto inruilde, was afgebroken.
9.9. De auto is in opdracht van Royal Nederland Schadeverzekeringen
N.V. en FNV Letselschaderegeling onderzocht door TNO, die daarover op
22 mei 2000 een rapport heeft uitgebracht.
Daarin staat onder meer, kort weergegeven, dat het uitlaatsysteem
grotendeels in goede staat is, met uitzondering van de achterste
demper, waarvan de eindpijp is afgebroken, naar het lijkt door
doorrotten. Roetaanslag op de bekleding van het interieur linksachter
duidt erop dat er intrede van uitlaatgas heeft plaatsgevonden. De
gemeten CO-concentratie na reparatie van de uitlaat, maximaal 14 ppm,
is meer dan een factor 100 lager dan het gemeten maximum met kapotte
uitlaat. Een concentratie van 14 ppm is onder de toegestane waarde,
daarbij zouden geen schadelijke effecten moeten optreden. Het
ogenschijnlijk wellicht kleine defect aan de uitlaat heeft dus een
aanzienlijke rol gespeeld in het toetreden van uitlaatgassen in het
interieur. Door het afbreken van het laatste stukje uitlaat blijven de
uitlaatgassen onder de achterbumper van de auto hangen en mengen
nauwelijks met de omgevingslucht. De lucht met hoge concentratie
uitlaatgassen komt via ventilatieroosters en het gat in het midden van
de holle balk onder de achterklep (waarschijnlijk gemaakt bij het
installeren van de LPG-installatie) in het interieur van de auto. De
CO-vergiftiging heeft volgens TNO plaatsgevonden door het toevallig
tegelijk optreden van een defecte lambda-regeling, een kapot eindstuk
van de uitlaat, en een verkeerde plaatsing van de ventilatieroosters.
Die effecten zijn nog versterkt door een open raam, het uitstaan van de
mechanische ventilatie, en de lange rit, waarbij wellicht ook de plaats
in de auto nog een rol speelt.
TNO vat samen, dat de CO-vergiftiging vooral heeft plaatsgevonden door
het toevallig tegelijk optreden van de volgende ongunstige effecten:
1. een defecte lambda-regeling
2. een kapot eindstuk van de uitlaat
3. een verkeerde plaatsing van de ventilatieroosters (namelijk naast
een gevaarlijke afvoer van afvalstoffen, waarmee een verhoogd risico is
ingebouwd in de constructie van de auto).
De effecten zijn nog versterkt door een open raam, het uitstaan van de
mechanische ventilatie, en de lange rit, waarbij wellicht ook de plaats
in de auto een rol heeft gespeeld, aldus TNO.
9.10. NOWM heeft daarna nog twee voertuigexperts benaderd en aan hen
aan de hand van de schriftelijke stukken een aantal vragen gesteld.
[persoon 7] heeft in een brief van 20 oktober 2003 aan NOWM onder meer
verklaard dat de auto op grond van de gemeten CO-waarden niet door de
APK keuring zou komen, en dat hij het niet eens is met de kritiek van
TNO op de plaatsing van de ventilatieroosters. Hij deelt wel de andere
twee door TNO genoemde oorzaken (de lambdasonde, waarvan hij het niet
onmogelijk acht dat deze bij aankoop defect was gezien het feit dat de
auto op LPG gelopen heeft, en de afgebroken uitlaatpijp, die hij als de
werkelijke hoofdoorzaak aanduidt).
[persoon 8] heeft in een brief van 25 oktober 2003 zijn rapport aan
NOWM gezonden. Hij schrijft onder meer dat de brandstofregeling bij de
APK-keuring in oktober 1998 in orde moet zijn geweest.
9.11. [persoon 9], [persoon 4] en [persoon 3] hebben [persoon 1] aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade.
9.12. In januari 2002 heeft [appellante] (met NOWM) een voorlopig
getuigenverhoor verzocht naar onder meer de toestand van - en de
ervaringen van [persoon 1] met de auto. Royal Nederland N.V. was de
gerequestreerde. Bij beschikking van de rechtbank van 29 april 2002
heeft de rechtbank dit beperkt toegestaan.
Als getuigen zijn gehoord [persoon 10] en [persoon 11], [persoon 2],
[persoon 12], [persoon 1] en [persoon 9], [persoon 13], [appellante]en
[persoon 14].
De beoordeling van de aansprakelijkheid
10.1. Allianz heeft aan de gezinsleden van [persoon 1], die hem
aansprakelijk hebben gesteld, voorschotten betaald en zij stelt verder
hoge bedragen aan buitengerechtelijke kosten te hebben betaald, waarmee
in totaal t/m 10 maart 2006 volgens Allianz een bedrag van EUR
359.857,14 gemoeid is. De hoogte van deze bedragen wordt overigens door
[appellante] betwist.
Nu [appellante] geen grief heeft gericht tegen de overwegingen van de
rechtbank in r.o. 3.7 van het tussenvonnis van 10 november 2004 staat
in deze procedure vast dat de aansprakelijkheid van [persoon 1] jegens
zijn gezinsleden berust op art. 6:173 BW. Allianz is op grond van art.
284 K gesubrogeerd in de (regres-)rechten van [persoon 1] jegens
[appellante].
(...)
Het hof stelt voorop dat ingeval een tweedehands auto wordt verkocht om
daarmee, naar de verkoper bekend is, aan het verkeer deel te nemen, als
regel zal moeten worden aangenomen dat de auto niet beantwoordt aan de
overeenkomst indien als gevolg van een eraan klevend gebrek het gebruik
van de auto gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert (HR 15 april
1994, NJ 1995, 614).
Vast staat dat het ontbreken van het laatste deel van de uitlaat, in
combinatie met de - door [appellante] niet betwiste - defecte
lambdasonde, een buitengewoon ernstig gevaar kan opleveren voor de
inzittenden van de auto, een gevaar dat zich in dit geval heeft
verwezenlijkt. Gevaar voor de verkeersveiligheid als zojuist bedoeld
omvat mede het gevaar voor de inzittenden van de auto, dat zij ook
zonder dat van een verkeersongeval sprake is door een gebrek aan de
auto schade lijden en het gevaar dat de bestuurder door dat gebrek niet
meer in staat is de auto op veilige wijze te besturen.
[appellante] heeft onvoldoende onderbouwd betwist dat de lambdasonde,
die al zo kort na de levering gebrekkig bleek te zijn, ook al ten tijde
van de koop gebrekkig was. Daarmee moet in dit geval de defecte
lambdasonde als een gebrek in de zojuist bedoelde zin worden beschouwd,
nu vaststaat dat als gevolg daarvan de CO-concentratie vele malen hoger
is komen te liggen dan bij een correct werkende lambdasonde het geval
zou zijn geweest (TNO rapport blz. 29).
Als het laatste stuk van de uitlaat ten tijde van de aflevering
ontbrak, beantwoordde de auto, gelet op de eveneens gebrekkige
lambdasonde, zonder meer niet aan de overeenkomst als bedoeld in art.
7:17 BW en is [appellante] tekortgeschoten. Maar ook als dat laatste
stuk op dat moment nog niet ontbrak is - in ieder geval in combinatie
met een gebrekkige lambdasonde - van non-conformiteit sprake aangezien
de uitlaat ook toen al in een dermate gecorrodeerde staat moet hebben
verkeerd dat het laatste stuk daarvan er binnen enkele weken na
aflevering is afgevallen. Het hof baseert zich voor dit oordeel op het
rapport van de technische dienst van de verkeerspolitie van 9 september
19999, waaruit blijkt dat nog aanwezige delen van de pijp met de hand
konden worden afgebroken, en op het rapport van TNO waarin sprake is
van dun materiaal en doorrotten van het bewuste stuk van de pijp (blz.
13).
De ventilatieopeningen kunnen naar het oordeel van het hof niet als een
gebrek worden beschouwd aangezien deze kennelijk fabrieksmatig op een
bepaalde plaats zijn aangebracht en alleen door de ongelukkige
samenloop van een defecte uitlaat en een defecte lambdasonde, tot extra
schade hebben geleid, maar op zichzelf niet gebrekkig zijn.
10.3.4. Grief VIII, waarin [appellante] een ander standpunt verdedigt, moet dan ook worden verworpen.
10.3.5. [appellante] heeft zich voorts beroepen op art. 7:17 lid 5 BW,
dat inhoudt dat de koper zich er niet op kan beroepen dat de zaak niet
aan de overeenkomst beantwoordt wanneer hem dat ten tijde van de
overeenkomst bekend was of kon zijn. Dit lid van art. 17 mist echter
(rechtstreekse) toepassing aangezien het ten tijde van het sluiten van
de onderhavige overeenkomst nog niet in werking was getreden.
In dat verband heeft [appellante] zich er tevens op beroepen dat
[persoon 1] deskundig is op het gebied van auto's. Deze laatste
stelling, die voornamelijk gebaseerd is op een indruk van [persoon 12]
van [appellante], naar aanleiding waarvan [appellante] verder is gaan
rechercheren zonder dat dat een duidelijk resultaat opleverde, is naar
het oordeel van het hof niet komen vast te staan. Ook als [persoon 1],
over wie [appellante] niet heeft gesteld dat hij door werk of opleiding
deskundig zou zijn op het gebied van auto's, een voor een leek aardige
kennis van auto's zou hebben zou dat niet meebrengen dat hij een zeer
gevaarlijk gebrek als waarvan hier sprake is, had moeten verwachten.
Ook de omstandigheid dat [appellante] het gebrek niet kende en dat hij
de auto heeft verkocht "zoals gezien en bereden en akkoord bevonden
zonder garantie" doen er geen afbreuk aan dat [persoon 1] mocht
verwachten dat hij de auto zonder de grote veiligheids- en
gezondheidsrisico's waarmee de auto behept bleek te zijn, kon
gebruiken.
Tenslotte speelt evenmin de APK-(goed)keuring een rol, nu die al dateerde van tien maanden vóór de aankoop.
(...)
10.4.2. Als omstandigheden op grond waarvan de schade mede aan [persoon
1] moet worden toegerekend heeft [appellante] aangevoerd dat [persoon
1] lichtvaardig te werk is gegaan bij de aankoop van de auto, dat
[persoon 1] deskundig is op het gebied van auto's, dat hij geen
onderzoek heeft gedaan toen vóór het vertrek naar Spanje en op de
heenreis al iets te merken moet zijn geweest van een defecte uitlaat,
en dat hij niets gedaan heeft toen bij gebruik van de auto ernstige
gezondheidsproblemen ontstonden bij hemzelf en zijn gezinsleden.
In het voorgaande is reeds overwogen dat [appellante] er tegenover
Allianz geen beroep op kan doen dat [persoon 1] bij de aankoop zijn
onderzoeksplicht zou hebben geschonden, nu zij zelf haar
mededelingsplicht niet is nagekomen. Ook is het beroep van [appellante]
op extra deskundigheid van [persoon 1] al verworpen (r.o. 10.3.5).
Het hof overweegt dat voor het toerekenen van een omstandigheid als
bedoeld in art. 6:101 BW vereist is, dat [persoon 1] zich anders heeft
gedragen dan een redelijk mens in de gegeven omstandigheden zou doen.
Daarvan is echter geen sprake.
[appellante] heeft onvoldoende betwist dat vóór het vertrek naar Spanje
in Nederland geen tekenen van de gebrekkige uitlaat en lambdasonde voor
[persoon 1] kenbaar zijn geweest. In Spanje heeft [persoon 1] de auto
naar een Ford-garage gebracht, omdat hij dacht dat er met de motor iets
niet in orde was. Daar heeft men alleen naar de motor gekeken en de
gebreken aan uitlaat en lambdasonde niet onderkend.
Wat betreft de terugreis uit Spanje overweegt het hof dat niet betwist
is dat [persoon 1] in het ziekenhuis in Barcelona het advies had
gekregen zijn dochter te laten slapen als zij insliep, en in Nederland
naar de huisarts te gaan als hij het niet vertrouwde. Het kan [persoon
1] niet verweten worden dat hij zo snel als mogelijk in Nederland wilde
zijn en dat hij dat moment niet heeft uitgesteld door onderweg opnieuw
naar een dokter te gaan.
Achteraf kan het wellicht verwondering wekken dat [persoon 1], gelet op
de ernstige gezondheidsproblemen waarmee alle vier de gezinsleden
onderweg kampten, (met twee overnachtingen) toch is doorgereden.
Daarbij kan een rol hebben gespeeld dat het feit dat [persoon 1] het
afnemend bewustzijn van zijn vrouw en kinderen niet heeft herkend, een
gevolg kan zijn van datzelfde ook bij hem afnemende bewustzijn. Een
aanwijzing daarvoor is het feit dat [persoon 1] 's avonds op de tweede
dag is gestopt omdat hij slingerde. Naar het oordeel van het hof heeft
[persoon 1] daarmee niet anders gehandeld dan een redelijk mens in
dezelfde omstandigheden zou doen.
Echter, ook als geoordeeld zou moeten worden dat [persoon 1]
maatregelen ter beperking van de schade had kunnen en moeten nemen -
bijvoorbeeld door onderweg wederom naar een arts of ziekenhuis gaan -,
de billijkheidscorrectie er toe zou leiden dat de vergoedingsplicht van
[appellante] geheel in stand blijft. Daarbij neemt het hof in
aanmerking dat er zeer ernstig letsel is ontstaan bij jonge kinderen,
de familieband tussen [persoon 1] en de gelaedeerden, en de aard van de
aansprakelijkheid van [appellante] tegenover de aard van de
aansprakelijkheid van [persoon 1] (risicoaansprakelijkheid).
Grief XV moet op deze gronden worden verworpen. LJN BI7569