Hof 's-Hertogenbosch 080512 uitrit of niet; doorslaggevend is of voor het verkeer ter plaatse een op de rijweg uitmondende weg kenbaar is als uitrit; gezichtspunten kenbaarheid
- Meer over dit onderwerp:
Hof 's-Hertogenbosch 080512 uitrit of niet; doorslaggevend is of voor het verkeer ter plaatse een op de rijweg uitmondende weg kenbaar is als uitrit; gezichtspunten kenbaarheid
11.2.3. Op dat (Op zeker EJD) moment kwam [Y.], die op nr. [huisnummer A] woont, met haar auto over de uitweg aanrijden, en bij de [straat A] draaide zij die straat op. Vervolgens is een aanrijding ontstaan tussen [appellant] en [Y.], waarbij [appellant] ernstig (doch naar ter descente bleek: niet permanent) letsel opliep.
11.2.4. Gezien de rijrichting van [appellant] kwam [Y.] van rechts, en nu van een voorrangskruising geen sprake was had [Y.] voorrang (art. 15 lid 1 RVV); de situatie als bedoeld in art. 15 lid 2 aanhef en sub a RVV doet zich niet voor, nu de uitweg verhard was.
Indien echter de uitweg aangemerkt moest worden als een "uitrit" in de zin van art. 54 RVV 1990, had [Y.] [appellant] voor moeten laten gaan.
11.3. Tussen de betrokken partijen bestaat verschil van inzicht omtrent de vraag of bedoelde uitweg als een uitrit in de zin van art. 54 RVV moet worden aangemerkt en in verband daarmee hebben zij de kantonrechter benaderd op de voet van art. 96 Rv. De kantonrechter heeft bij vonnis van 31 maart 2011 beslist dat geen sprake was van een uitrit en de proceskosten gecompenseerd.
11.4. Uit sedert omstreeks 1960 gewezen, zowel civielrechtelijke als strafrechtelijke jurisprudentie op art. 54 RVV 1990, het daaraan voorafgaande art. 16 RVV (RVV 1966), of de daaraan voorafgaande overeenkomstige wettelijke bepaling, blijkt dat doorslaggevend is of voor het verkeer ter plaatse een op de rijweg uitmondende weg kenbaar is als uitrit. Aan de uiterlijke verschijningsvorm komt daarbij veel gewicht toe. Heden ten dage wordt dan vaak gedacht aan uitritten van (woon-)erven die via een verhoogde stoepconstructie met de rijweg zijn verbonden, doch tot de jaren 70 van de twintigste eeuw waren dergelijke constructies nog niet op grote schaal in zwang en was het volstrekt normaal dat ter plaatse van de uitrit juist het trottoir (indien aanwezig) was onderbroken, zonder dat dit aan het karakter van uitrit afbreuk deed. Behalve de vormgeving van de uitmonding van de "uitweg" kan dus ook de kenbare bestemming daarvan een belangrijke rol spelen.
11.5. De Noordhollandsche heeft er - niet ten onrechte - op gewezen dat het op het platteland niet zelden voorkomt dat een weggetje, dat zich op het eerste gezicht ook laat aanzien als een doodlopend weggetje naar een boerderij, verrassenderwijs door blijkt te lopen tot voorbij die boerderij en ook vrij toegankelijk is voor wandelaars, fietsers of zelfs auto's. Dat neemt niet weg dat de indruk kan bestaan dat het om een uitrit gaat en het enkele feit dat de feitelijke bestemming ruimer blijkt te zijn dan het enkele toegang verschaffen tot het erf waar die uitweg naar toe lijkt te gaan doet dan aan die indruk niet af.
11.6. Beschrijving van de situatie ter plaatse
11.6.1. De [straat A] is een buiten de bebouwde kom gelegen doorgaande 60 km-weg die de verbinding vormt met [plaats 2], maar die niet als voorrangsweg is aangeduid. De [straat A] vertoont aan het begin enkele flauwe bochten maar is verder voldoende breed en goed overzichtelijk.
Evenwijdig en op korte afstand van de [straat A], ten zuiden daarvan, loopt de A59; daar staan geen opstallen.
Aan de noordzijde van de [straat A] staat een aantal woningen en/of boerderijen.
11.6.2. Uit het proces-verbaal en uit de foto's op Google Earth, Streetview, blijkt het volgende. Gezien de rijrichting van [appellant] zijn direct na de kruising rechts enkele panden gelegen. De eerste twee staan vrijwel direct aan de straat en de uitritten zijn zonder enige twijfel meteen als uitrit kenbaar. Omdat deze panden vrij dicht aan de straat staan en de weg ter plaatse flauw naar rechts afbuigt, benemen deze panden in enige mate het zicht op het verloop van de weg erachter en de verderop gelegen panden.
11.6.3. Pas ter hoogte van de tweede woning wordt de derde woning die iets (10 tot 20 meter) terug staat ten opzichte van de straat zichtbaar en ook daarvoor geldt dat er geen enkele twijfel bestaat dat de uitweg die daar naar toe loopt een uitrit is.
11.6.4. De vierde woning, nr. [huisnummer A] van [Y.], staat omstreeks 50 meter van de straat. Van die woning loopt een uitweg van/naar de [straat A]. De T-kruising van die uitweg met de [straat A] ligt omstreeks 60 meter voorbij de kruising van de [straat A] met de [straat B].
Deze woning is pas zichtbaar als men ter hoogte van de derde woning op [huisnummer B] is, ongeveer 30-40 meter vóór de uitmonding van de uitweg van nr. [huisnummer A] op de rijweg van de [straat A]. Het wegdek van die uitweg is nog iets verder voor het eerst zichtbaar. Bedacht dient daarbij te worden dat de Streetviewcamera's bovenop een auto zijn gemonteerd en een iets hogere positie hebben dan de gemiddelde personenautobestuurder of motorrijder zodat het uitzicht van een autobestuurder of motorrijder op dat wegdek nog iets later voor het eerst zichtbaar kan zijn. De uitmonding van de uitweg is overigens al eerder zichtbaar.
11.6.5. De uitweg is feitelijk enkel bestemd tot het bieden van toegang tot het privéperceel van [Y.].
11.6.6. Op het oog loopt de uitweg uitsluitend van en naar de woning op nr. [huisnummer A].
11.6.7. Het weggetje is verhard ofschoon de verharding in matige staat verkeert, en zo smal dat twee auto's elkaar daarop niet kunnen passeren.
11.7. De staat en aard van de wegverharding zijn niet van wezenlijke invloed doch kunnen bijdragen tot het beeld en de indruk die ontstaan. Ook voor de breedte geldt dat de geringheid ervan niet per se eraan in de weg hoeft te staan dat het om een weg en niet om een uitrit gaat, doch wel een element is dat bij de weging een rol speelt.
11.8. De volgende (in aflopende volgorde van gewicht opgenomen) omstandigheden:
- dat het om een weggetje gaat, dat voor in beide richtingen over de [straat A] rijdend ver-keer op het oog uitsluitend toegang biedt tot een kennelijk privéterrein met een daarop gebouwde woning;
- dat het om een heel smal weggetje gaat;
- dat het wegdek van zichtbaar andere/mindere kwaliteit is dan dat van de [straat A];
voeren het hof tot de slotsom dat de uitweg van/naar nr. [huisnummer A] voor elke normaal oplettende weggebruiker, ongeacht de richting van welke hij kwam, als uitrit kenbaar is.
11.9. Bij het inleidend verzoekschrift werd nog verwezen naar een uitspraak van dit hof (in grotendeels dezelfde samenstelling) van 12 april 1999, LJN AK 4091 (Lemmensstraat/Gulpen). In die zaak kwam het hof tot een tegengestelde conclusie: geen uitrit
11.9.1. Bij het inleidend verzoekschrift in de onderhavige zaak zijn ook screenprints uit Google Maps, Streetview met betrekking tot de situatie in Gulpen overgelegd. Het hof heeft ook van die situatie (nogmaals) via Google Maps, Streetview kennis genomen. Het hof kan thans niet meer met zekerheid oordelen of de huidige situatie in Gulpen zoals die blijkt uit Streetview geheel overeenstemt met de situatie zoals deze in 1999 bestond, maar heeft geen reden om aan te nemen dat de huidige significant afwijkt van de situatie destijds.
11.9.2. Vergelijking van beide casus leert dat deze weliswaar in belangrijke mate vergelijkbaar zijn, doch dat tevens op onderdelen dusdanige verschillen zijn aan te wijzen dat de beoordeling in het onderhavige geval anders uitvalt. Het oordeel immers of en in hoeverre voor normaal oplettende weggebruikers duidelijk is of het al dan niet om een weg met een beperkte bestemming of privébestemming gaat, is sterk afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. In de Gulpener zaak deed zich onder meer de situatie voor dat verkeer over de Lemmenstraat dat de bewuste uitweg naderde wel reeds op enige/vrij ruime afstand van die uitweg de uitmonding daarvan kon waarnemen, doch op dat moment zich nog geen indruk kon vormen omtrent de vraag of het om een uitrit dan wel een weg van gelijke orde ging, anders gezegd: omtrent de kenbare bestemming van die weg. Pas indien dat verkeer zich vrijwel ter hoogte van die uitweg bevond werd duidelijk dat deze uitweg enkel naar de aldaar zichtbare panden liep.
11.9.3. In het thans berechte geval werd echter voor het verkeer al eerder dat wil zeggen: op grotere afstand van de splitsing verwijderd dan in het Gulpener geval duidelijk dat daar een weggetje liep dat kenbaar naar de aldaar gelegen woning toe liep en de indruk wekte (enkel) te dienen tot toegang naar die woning. Die indruk kan voorts zijn versterkt door het gegeven dat direct voorafgaande aan nr. [huisnummer A] er drie andere woningen staan, met eveneens als zodanig kenbare uitritten, als hiervoor omschreven.
11.9.4. Voorts was, voor zover zichtbaar het breedteverschil tussen de "hoofdweg" en de "uitweg" (dat blijkens het arrest van 1999 in Gulpen gering was) in [plaats 1] duidelijk groter dan in Gulpen. Op zichzelf is dit niet doorslaggevend, doch het vormt één van de elementen welke van invloed zijn op de indruk welke bij het overige verkeer kan ontstaan.
11.10. Als gezegd is het hof van oordeel dat de uitweg van/naar nr. [huisnummer A] voor elke normaal oplettende weggebruiker, ongeacht de richting van welke hij kwam, als uitrit kenbaar is.
Vanzelfsprekend gold ook voor [Y.], wonende op nr. [huisnummer A], dat zij wist dat het weggetje enkel tot uitweg van dat perceel bestemd is, gelijk zulks ook bekend moet worden verondersteld bij eventuele bezoekers van dat perceel.
Gevoegd bij het vaststaande gegeven dat de uitweg feitelijk ook enkel bestemd is om te komen van en te gaan naar het privéperceel op nr. [huisnummer A] maakt zulks dat sprake is van een uitrit in de zin van art. 54 RVV
11.11. Het vonnis waarvan beroep dient dus te worden vernietigd.
11.12. Ten aanzien van de kosten: de zaak is begonnen als gemeenschappelijk verzoek aan de kantonrechter. Deze heeft de hiervoor genoemde beslissing gegeven en de proceskosten gecompenseerd. In het beroepschrift heeft [appellant] weliswaar gevraagd om een oordeel omtrent de proceskosten, doch geen grief geformuleerd tegen de beslissing dienaangaande in eerste aanleg en overigens acht het hof de dienaangaande door de kantonrechter gegeven beslissing, ongeacht de uitkomst van het geschil, verdedigbaar, gelet op de gekozen wijze van rechtsingang.
11.13. In hoger beroep geldt de Noordhollandsche echter als de in het ongelijk te stellen partij zodat zij in de kosten zal worden verwezen op basis van twee punten, tarief II. LJN BW5332