Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Almelo 250112 2 ongevallen; 1 in Dld, 1 in NL; welk recht is van toepassing; dient een Duitse neuroloog benoemd te worden?

Rb Almelo 250112 2 ongevallen; 1 in Dld, 1 in NL; welk recht is van toepassing; dient een Duitse neuroloog benoemd te worden? 

De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing. 

1.  De rechtbank neemt over hetgeen in voormeld vonnis is overwogen en beslist. 

2.  In deze zaak staat als gesteld en erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken en/of blijkend uit niet-betwiste producties het navolgende vast. 
-  Op 16 juli 2008 heeft ter hoogte van Kreis Steinfurt (Duitsland) een aanrijding plaats gevonden tussen een vrachtauto en een personenauto; 
-  De vrachtauto met het Tsjechische kenteken [XXXX] kwam in botsing met de auto waarin [eiseres] als passagier aanwezig was; 
-  Op 27 januari 2009 heeft in de buurt van Hengelo op de A1 een aanrijding plaatsgevonden tussen een door [eiseres] bestuurde de auto met kenteken [XXXX] en een personenauto met kenteken [XXXX]; 
-  Achmea heeft een voorschot ad € 5.000,-- aan [eiseres] betaald; 
-  Ook heeft Achmea een bedrag van € 3.385,59 aan kosten vergoed. 

3.  [Eiseres] vordert, zakelijk weergegeven, op grond van onrechtmatige daad: 

a.  Te bepalen dat, naar geldend Europees recht en internationaal conflictenrecht IPR, Nederlands recht in beide onderhavige gevallen van toepassing is op de schadeafwikkeling en te bepalen dat de Nederlandse rechter rechtsbevoegd is te oordelen in beide casussen en subsidiair anderszins te bepalen als de rechtbank in goede justitie zal doen; 
b.  [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen tot hoofdelijke aansprakelijkheid en [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen, des dat als de een betaalt, de ander zal zijn gekweten, om aan [eiseres] tegen finale kwijting te betalen alle door haar geleden en te lijden schade die in causaal verband staat met de ongevallen van 16 juli 2008 en 27 januari 2009; 
c.  De schade voor zover mogelijk bij begroting vast te stellen, dan wel nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; 
d.  Te bepalen dat over de gehele uitgekeerde schade een belastinggarantie door 
[gedaagde sub 1] c.s. wordt verstrekt ter meerdere zekerheid van het slachtoffer voor eventuele fiscale navorderingen; 
e.  [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen bij eventueel tussenvonnis tot betaling van een algemeen voorschot op de schade van € 25.000,--, althans enig bedrag dat de rechtbank redelijk acht; 
f.  [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over alle toegewezen schadeposten vanaf de datum van het ongeval d.d. 16 juli 2008 tot aan de dag der algehele voldoening; 
g.  [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen tot betaling van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en in de proceskosten. 

4.  [Eiseres] doet haar vorderingen steunen op de in rechtsoverweging 2 weergegeven feiten. Daarnaast stelt [eiseres] het volgende. 
[Eiseres] was voor het ongeval gezond. Na het ongeval heeft zij gebitsproblemen en post traumatisch whiplashletsel met een chronisch pijnsyndroom. Verder heeft zij last van cognitieve stoornissen. De hoofdpijn en nekpijn van [eiseres] zijn duidelijk gerelateerd aan belasting. 
De AOV-verzekeraar (Movir) acht [eiseres] thans beperkt belastbaar. [Eiseres] was vanaf 1999 lange tijd 80-100% arbeidsongeschikt. Ook de verzekeringsgeneeskundige (VG) en de arbeidsdeskundige (AD) achtten [eiseres] tot 1 april 2009 80-100% arbeidsongeschikt. De VG en de AD achten [eiseres] vanaf 1 april 2009 voor 75%, vanaf 14 mei 2009 60%, vanaf 1 juli 2009 50% en vanaf 1 januari 2010 nog 40% arbeidsongeschikt. 
[Eiseres] heeft thans een gedeeltelijke AOV-uitkering en werkt voor 60%. De voorbereidingen voor het opzetten van een privé sportkliniek zijn voorlopig op een laag pitje gezet. 
[Eiseres] is verminderd belastbaar, hetgeen uit de diverse medische dossiers blijkt. 

5.  [Gedaagde sub 1] heeft gesteld dat zij door de Tsjechische verzekeraar Ceská Pojištovna is aangewezen haar in Nederland te vertegenwoordigen. Ceská Pojištovna is de WAM-assuradeur met betrekking tot de aanrijding die op 16 juli 2008 heeft plaatsgevonden. 
[Gedaagde sub 1] stelt dat vertegenwoordiging van de WAM-verzekeraar niet meebrengt dat zij in rechte kan worden betrokken. [Gedaagde sub 1] wenst daarom niet met een executoriale titel te worden geconfronteerd. 
[Eiseres] heeft in punt 1 van haar conclusie van repliek gesteld dat [gedaagde sub 1] ter comparitie heeft verklaard geen verder verweer te willen voeren tegen de ontvankelijkheid van [eiseres] om in Nederland tegen de Tsjechische verzekeraar te kunnen procederen, mits de tenaamstelling wordt gewijzigd in Ceská Pojištovna als procespartij die in deze zaak wordt vertegenwoordigd door [gedaagde sub 1]. 
Aangezien [eiseres] in haar conclusie van repliek de tenaamstelling van de gedaagde heeft gewijzigd overeenkomstig de suggestie van [gedaagde sub 1], heeft laatstgenoemde in punt 1 van haar conclusie van dupliek, kort gezegd, gesteld dat zij de aanpassing van [eiseres] niet zal betwisten. 
Gezien het hiervoor overwogene, is de rechtbank met [gedaagde sub 1] van oordeel dat waar [gedaagde sub 1] wordt vermeld, gelezen moet worden: [gedaagde sub 1] in haar hoedanigheid van gevolmachtigde van Ceská Pojištovna. 

6.  Met betrekking tot haar bevoegdheid van het geschil kennis te nemen, overweegt de rechtbank het volgende. 
Het eerste ongeval heeft op 16 juli 2008 plaatsgevonden in Duitsland. [Eiseres] was als passagier aanwezig in de auto die op die datum bij het ongeval was betrokken. De vrachtauto die bij het ongeval was betrokken, was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij de Tsjechische verzekeraar Ceská Pojištovna. [Eiseres] stelt dat zij ten gevolge van het ongeval schade heeft geleden. Ter vordering van de gestelde schade heeft zij de Tsjechische verzekeraar Ceská Pojištovna in rechte betrokken door middel van het dagvaarden van haar gevolmachtigde in Nederland. 
Vaststaat dat de verzekeraar Ceská Pojištovna is gevestigd en kantoorhoudende te Praag en dat Tsjechië evenals Nederland, één der lidstaten van de Europese Unie is. Onbetwist is ook dat [eiseres] in het arrondissement Almelo woont. Op grond van de verwijzing in artikel 11  lid 2 naar artikel 9 lid 1 sub b van verordening (EG) nr. 44/2001 (Brussel I) en omdat is gebleken dat volgens de Tsjechische wet een directe actie niet onmogelijk is, is de rechtbank bevoegd van dit (deel van het) geschil kennis te nemen. 

Vaststaat dat het tweede ongeval op 27 januari 2009 heeft plaatsgevonden op de A1 in de buurt van Hengelo. [Eiseres] stelt dat zij tengevolge van dit ongeval schade heeft geleden. Aangezien de plaats van het ongeval is gelegen in het arrondissement Almelo, is de rechtbank op grond van artikel 102 Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering bevoegd van (dit deel van) het geschil kennis te nemen. 

7.1  [Eiseres] stelt dat op beide ongevallen het Nederlandse recht van toepassing is, omdat de lex loci damni ex artikel 4 lid 1 Rome II geldt. Ook naar Duits recht, zo stelt [eiseres], kon door het slachtoffer vóór Rome II gekozen worden voor de lex loci damni. Bovendien is uit hoofde van artikel 20 Rome II op deze zaak Nederlands recht van toepassing, omdat Achmea de autoschade van [eiseres] reeds heeft betaald en aansprakelijkheid erkende. Verder stelt [eiseres] dat de schade in Nederland wordt geleden, hetgeen de belangrijkste reden is om naar Nederlands recht deze zaak te behandelen. 
[Gedaagde sub 1] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. 

7.2  Met betrekking tot het ongeval dat op 16 juli 2008 in Duitsland heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank het volgende. 
Artikel 31 van de Rome II-Verordening (EG nr. 864/2007) bepaalt de temporele toepassing. In het betreffende artikel staat dat de verordening van toepassing is op schadeveroorzakende gebeurtenissen die zich voordoen na de inwerkingtreding van de verordening. 
In artikel 32 van de verordening wordt bepaald dat de verordening van toepassing is met ingang van 11 januari 2009. Op grond van artikel 249 jo. 254 EG-verdrag is de verordening vanaf die datum verbindend in al haar onderdelen en is (dan pas) rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat. Aangezien het ongeval op 16 juli 2008 plaatsvond, faalt de stelling van [eiseres]. 
Op dezelfde grond faalt eveneens de stelling van [eiseres] dat door betaling van Achmea van de autoschade en erkenning van aansprakelijkheid op grond van artikel 20 van de Rome 
II-verordening, op deze zaak Nederlands recht van toepassing. 
[Eiseres] stelt dat zij naar Duits recht ook vóór Rome II voor de lex loci damni kon kiezen. Gezien het hiervoor overwogene is zulks volgens de rechtbank onjuist en aangezien [eiseres] verder dienaangaande onvoldoende stelt, zal de rechtbank die stelling passeren. 
Verder stelt [eiseres] in punt 8 van haar conclusie van repliek, dat het Nederlandse recht van toepassing is omdat Europese jurisprudentie er vooral op is gericht dat elke burger in de lidstaten gemakkelijk hun verkeersschades naar eigen recht en in eigen land moeten kunnen verhalen. Volgens [eiseres] vloeit zulks voort uit het arrest van het Hof van Justitie EG/EU d.d. 13-12-2007, C-463/06. Uit het arrest blijkt de rechtbank dat in het betreffende arrest een uitleg wordt gegeven van de artikelen 9 lid 1 sub b en 11 lid 2 van de verordening (EG) nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het arrest de rechterlijke bevoegdheid en wijst in het arrest niets erop dat burgers in de lidstaten naar het recht van het land waarin zij wonen, de aansprakelijkheids- en causaliteitsvraag mogen beantwoorden en de gestelde schades mogen (laten) beoordelen. 

7.3  Gelet op het hiervoor overwogene, de genoemde verdragsluitende staten en het bepaalde in artikel 11 van het Haags Verkeersongevallenverdrag 1971 (hierna: Verdrag) is de rechtbank van oordeel dat aan de hand van het Verdrag moet worden bepaald welke wet van toepassing is op het verkeersongeval, dat op 16 juli 2008 in Duitsland plaatsvond. 
[Eiseres] heeft gesteld dat zij kiest voor toepassing van het Nederlandse recht, omdat de schade in Nederland wordt geleden. Daargelaten of alle schade in Nederland wordt geleden, wordt naar het oordeel van de rechtbank in slechts een beperkt aantal, in artikel 2 Verdrag omschreven gevallen, een uitzondering gemaakt op de hoofdregel van artikel 3: de 
lex loci delictregel. In het geval als het onderhavige wordt de lex loci damni niet als uitzondering in artikel 2 genoemd. 
Het gevolg daarvan is dat de rechtbank van oordeel is dat op grond van artikel 3 van het Verdrag de casus inzake het verkeersongeval d.d. 16 juli 2008 naar de Duitse wet moet worden beoordeeld. 

Daarnaast geldt dat de casus inzake het verkeersongeval dat op 27 januari 2009 in de buurt van Hengelo (Ov.) plaatsvond, naar de Nederlandse wet moet worden beoordeeld. 

8.  [Gedaagde sub 1] heeft gesteld dat de aansprakelijkheid van de Tsjechische chauffeur niet ter discussie staat, nu de aansprakelijkheid is erkend voor het ontstaan van het ongeval op 16 juli 2008. 
Achmea heeft voor het ontstaan van het ongeval op 27 januari 2009 aansprakelijkheid erkend. 

9.1  In punt 1 van haar akte d.d. 17 augustus 2011 verzoekt [eiseres] dat de rechtbank zich eerst uitlaat over haar bevoegdheid en het toepasselijke recht. Dit heeft de rechtbank hiervoor reeds gedaan. Verder verzoekt [eiseres] de rechtbank dat zij zich uitlaat over het causale verband tussen de twee ongevallen en de gestelde schade. [Eiseres] heeft gesteld dat uit het technisch onderzoek door de Ongevallen Analyse (productie 9 bij de conclusie van repliek) blijkt dat de klap tijdens het tweede ongeval zo groot was dat het ontstaan van letsel, technisch gezien, al voor de hand lag. Volgens [eiseres] wordt door het onderzoek het causale verband tussen het ongeval en het gestelde letsel aangetoond. [Eiseres] stelt dienaangaande: “De klap tijdens het ongeval was zo groot dat het ontstaan van letsel technisch gezien al voor de hand lag”. 

9.2  Het onderzoek betreft het ongeval dat 27 januari 2009 in de buurt van Hengelo (Ov.) heeft plaatsgevonden. De onderzoeksvraag, zo blijkt uit punt 2 van het rapport betreft de snelheidsverandering die [eiseres] heeft ondergaan als gevolg van de aanrijding. De rapporteur heeft als conclusie genoteerd dat [eiseres] tengevolge van de eerste botsing en daarna de tweede botsing een aan twee kanten begrensde versnelling heeft ondergaan. De rapporteur rapporteert echter niet gemotiveerd dat de klachten die [eiseres] stelt te hebben, een gevolg zijn van de gerapporteerde versnellingen. Ook onderbouwt [eiseres] haar stelling niet, zodat de rechtbank de stelling van [eiseres] zal passeren. 

10.  [Eiseres] stelt dat zij voor het ongeval altijd goed gezond was, doch dat zij door het ongeval letsels heeft opgelopen die bestaan uit (a) gebitsproblemen, (b) post traumatisch whiplashletsel met chronisch pijnsyndroom, (c) psychisch letsel en (d) cognitieve stoornissen. In punt 5 van de dagvaarding heeft [eiseres] de gestelde letsels nader in een lijst geduid. De rechtbank neemt die lijst over en beschouwt de lijst als hier herhaald en ingelast. 
[Eiseres] heeft gesteld dat zij tot op de dag van vandaag gedeeltelijk invalide is, en dat zij niet meer hetzelfde leven kan leiden als voor het verkeersongeval. 

11.1  [Eiseres] heeft een palet aan producties in het geding gebracht. Als productie 4, met sub-producties, heeft [eiseres] (een deel van) haar medische dossier in het geding gebracht. In verband met de beantwoording van de vraag inzake het causaal verband tussen het ongeval/de ongevallen en de gestelde schade, zijn in de eerste plaats van belang de bij dagvaarding in het geding gebrachte producties die beginnen met de nummers 4-52, 4-56/57, 4-61 en 4-63. 
   
11.2  [Gedaagde sub 1] stelt met betrekking tot de inhoud van de hiervoor genoemde producties in de conclusie van antwoord in de punten 15 tot en met 23 dat, kort gezegd, geen traumatische afwijkingen in cerebro of cervicaal niveau werden gevonden en dat geen causaal verband bestaat tussen de gevonden wittestofafwijkingen enerzijds en het ongeval (d.d. 16 juli 2008-rb.) anderzijds. Verder stelt [gedaagde sub 1] dat het onderzoeksrapport van de neuro-psycholoog niet in het geding is gebracht, doch slechts een samenvattende brief en dat de revalidatiearts slechts klachten vermeldt in haar brief aan de huisarts. Vervolgens stelt [gedaagde sub 1] dat de psychiater de voorgeschiedenis van [eiseres] vermeldt. 
Op grond van de in het geding gebrachte stukken komt [gedaagde sub 1] tot de conclusie dat er geen posttraumatische afwijkingen zijn gevonden en dat voor de klachten van [eiseres] geen anatomisch substraat is gevonden. 
[Gedaagde sub 1] stelt dat een Duits onafhankelijk medisch onderzoek noodzakelijk is, waarbij de beperkingen worden vastgesteld. 
In punt 22.2 van haar conclusie van dupliek stelt [gedaagde sub 1] dat zij veel informatie mist en dat de expertise vragen slechts betrekking hebben op het eerste ongeval. 

11.3  Achmea heeft ten verwere in punt 5.1 van de conclusie van antwoord gesteld dat zij pas bij dagvaarding medische informatie ontving, doch dat de door [eiseres] verstrekte informatie niet compleet is. In punt 2.2 van de conclusie van dupliek herhaalt Achmea haar klacht dat het medische dossier niet compleet is. 

11.4  Met zowel [gedaagde sub 1] als Achmea is de rechtbank van oordeel dat uit de producties die [eiseres] in het geding heeft gebracht, niet blijkt dat de letsels en de daaraan inherente schade die zij door de ongevallen stelt te hebben opgelopen c.q. geleden, een gevolg zijn van beide ongevallen of van één ongeval. 
  [Gedaagde sub 1] heeft voorgesteld om met betrekking tot het ongeval dat op 16 juli 2008 plaatsvond één of meer in Duitsland gevestigde arts(en) een medische expertise te laten verrichten “teneinde te beoordelen wat naar Duits medische inzicht de eventuele ongevalsgevolgen zijn en of en in hoeverre deze zijn toe te rekenen aan een ongeval, of andere omstandigheden in de weg staan aan herstel etc.”. 
De rechtbank heeft hiervoor beslist dat de casus inzake het verkeersongeval d.d. 16 juli 2008 naar de Duitse wet moet worden beoordeeld. [Gedaagde sub 1] heeft gesteld dat een Duitse rechter een Duitse deskundige inschakelt inzake een ongeval dat in Duitsland plaats heeft gevonden. In die stelling kan de rechtbank zich vinden. Echter, één en ander houdt niet automatisch in dat, zoals in het onderhavige geval, een Nederlandse rechter, een Duitse deskundige moet inschakelen die naar Duits medisch inzicht de ongevalsgevolgen moet beoordelen. Dit, in de eerste plaats omdat [gedaagde sub 1] verzuimt haar stelling nader te onderbouwen. Immers, zij maakt niet duidelijk wat het verschil is tussen het Duitse medische inzicht en het Nederlandse medische inzicht. In de tweede plaats komt daarbij dat een te benoemen expert zijn bevindingen op een objectieve wijze rapporteert, ongeacht het nationale medisch inzicht, zo dat zou bestaan. Dienaangaande merkt de rechtbank ten overvloede op dat het haar uit andere zaken bekend is dat medici met elkaar van opvatting kunnen verschillen doch dat zulks niet aan een bepaalde nationaliteit is gebonden en zelfs grensoverschrijdend kan zijn. 
Het bovenstaande leidt ertoe dat de rechtbank [gedaagde sub 1] niet zal volgen in haar stelling. 

12.  [Eiseres] heeft in punt 5 van het petitum gevorderd dat de rechtbank [gedaagde sub 1] c.s. veroordeelt tot betaling van een voorschot op de schade. Uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, blijkt reeds dat de rechtbank van oordeel is dat het causaal verband tussen de ongevallen en de gestelde schade (nog) niet vaststaat. De rechtbank zal daarom de vordering thans niet honoreren, doch de beslissing dienaangaande aanhouden. 

13 .  Bij dagvaarding zijn onvolledige rapportages, onder andere van de neuropsycholoog, in het geding gebracht. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen en ook op de inhoud van de rapportage inzake de “Witte stof afwijking”, overweegt de rechtbank om in de nabije toekomst als deskundigen te benoemen: 
   

dr. W.I.M. Verhagen (neuroloog). 
p/a   Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis 
        Weg door Jonkerbos 100 
        6532 SZ Nijmegen 
        Tel. 024-36587650 

  en 

    dr. M.A.O. de Bijl (neuropsycholoog). 
    p/a   Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis 
        Weg door Jonkerbos 100 
        6532 SZ Nijmegen 
        Tel. 024-36587420 

14.  De rechtbank is voornemens aan de deskundigen, de nog te benoemen neuroloog en neuropsycholoog, de volgende vragen te stellen: 

Aan de neuroloog: 

I.  Welke zijn uw bevindingen bij anamnese, lichamelijk onderzoek en eventueel hulponderzoek? Welke diagnose(n) stelt u op uw vakgebied? 
  Welke behandelingen werden ingesteld en met welk resultaat? 

  II.  Wilt u op grond van uw onderzoeksbevindingen en de overige beschikbare 
gegevens zo uitgebreid mogelijk en gemotiveerd aangeven: 
a.  waaruit de restklachten en/of restverschijnselen bestaan die op medische 
gronden als ongevalgevolg moeten worden beschouwd; 
b.  Kunt u bij de beantwoording van de hiervoor onder b en c gestelde vragen gemotiveerd aangeven of een onderscheid kan worden gemaakt tussen klachten en/of restverschijnselen per ongeval; en zo uw antwoord positief luidt, waaruit die klachten en/of restverschijnselen per ongeval bestaan? 
c.  welke van de huidige klachten en/of restverschijnselen naar uw mening reeds 
voor het ongeval d.d. 16 juli 2008 bestonden of op enig moment ook 
zouden zijn ontstaan als het ongeval d.d. 16 juli 2008 betrokkene niet was overkomen; 
Kunt u daarbij een indicatie geven op welke termijn en in welke mate dit dan het geval zou zijn (geweest)? 
d.  welke van de huidige klachten en/of restverschijnselen naar uw mening reeds 
voor het ongeval d.d. 27 januari 2009 bestonden of op enig moment ook 
zouden zijn ontstaan als het ongeval d.d. 27 januari 2009 betrokkene niet was overkomen; 
Kunt u daarbij een indicatie geven op welke termijn en in welke mate dit dan het geval zou zijn (geweest)? 

III.  Wilt u de mate van functiestoornis (impairment) op uw vakgebied als gevolg 
  van het ongeval uitdrukken in een percentage van de mens, ongeacht enig 
beroep en uitgaande van de toestand van betrokkene voor het ongeval? 
Wilt u hierbij uitgaan van de American Medical Association for Permanent Impairment (AMA, de meest recente in Nederland van kracht zijnde editie)? 
Wilt u zo nauwkeurig mogelijk omschrijven hoe het totale percentage is opgebouwd en indien van toepassing links en rechts vergelijken? 

IV.  a.  Welke beperkingen stelt betrokkene te ondervinden bij activiteiten van het 
dagelijkse leven, in de vrijetijdsbesteding en bij de beroepsuitoefening; 
b.  Acht u het op grond van uw onderzoeksresultaat aannemelijk dat de door betrokkene aangegeven beperkingen een gevolg zijn van het ongeval; 
c.  Zijn er andere – niet door betrokkene aangegeven – beperkingen op uw 
vakgebied en als gevolg van het ongeval, waarmee bij de beoordeling rekening 
dient te worden gehouden; 
d.  Wilt u de door u bevestigde beperkingen zo uitgebreid mogelijk omschrijven 
en zonodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen 
arbeidsdeskundige? 

V.  Is er thans sprake van een relatieve of definitieve eindtoestand met betrekking tot de ongevalgevolgen? 
  Zo neen, verwacht u nog een verbetering dan wel een verslechtering ten opzichte van het huidige toestandsbeeld en op welke termijn kan een eindtoestand wel worden verwacht? 
  In hoeverre zal deze verandering het hierboven genoemde percentage functiestoornis dan wel de door u aangegeven beperkingen nog beïnvloeden? 

VI.  Wilt u naast uw onderzoek tevens onderzoek laten verrichten door de neuropsycholoog en haar de volgende vragen ter beantwoording voorleggen: 
       
a.  Zijn de beperkingen die zijn vastgesteld in het neuro-psychologisch onderzoek van 
23-09-2008 en vastgelegd in een brief van 15-10-2008 van de Ziekenhuisgroep Twente (productie 4-57 bij dagvaarding) nog onverminderd aanwezig; 
  b.  Indien die beperkingen zijn gewijzigd, wilt u dan, in samenhang met de hieronder 
gestelde vragen, aangeven in welke mate daarvan sprake is; 
    c.  Zijn er thans stoornissen aantoonbaar in het mentale functioneren, het taalgebruik, de 
regulatie van emoties en gedrag of de helderheid van het bewustzijn; 
d.  Is het aannemelijk dat die aangetoonde stoornissen veroorzaakt worden door een hersenbeschadiging als gevolg van een bepaalde (nader te omschrijven) gebeurtenis 
of aandoening; 
e.  Zijn er wellicht andere oorzaken dan die bepaalde gebeurtenis of aandoening (al dan niet ermee samenhangend), die de verklaring kunnen vormen voor de aangetoonde stoornissen; 
f.  Indien de aangetoonde stoornissen kunnen worden toegeschreven aan een tengevolge 
van de genoemde gebeurtenis of aandoening ontstane hersenbeschadiging, welke zijn 
dan de beperkingen in het functioneren die daardoor zijn ontstaan; 
g.  Hoe is de prognose en zijn er therapeutische adviezen op psychisch/psychosociaal 
gebied; 
h.  Zijn er op- of aanmerkingen die voor de beoordeling van deze casus van belang 
kunnen zijn.? 
VII.  Wilt u bij de beantwoording van de aan u gestelde vragen tevens de bevindingen van het 
neuropsychologisch onderzoek betrekken en het rapport van de neuropsycholoog 
integraal deel laten uitmaken van uw deskundigenrapport? 

VIII.Heeft u nog therapeutische suggesties dan wel andere op- of aanmerkingen die voor de 
beoordeling van de casus van belang kunnen zijn? 

15.  Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank [eiseres] toelaten bij akte te reageren op de door de rechtbank voorgestelde deskundigen en de aan de deskundigen te stellen vragen. 
  Vervolgens zal de rechtbank [gedaagde sub 1] en Achmea toelaten om vier weken nadat [eiseres] haar voorstellen bij akte in het geding heeft gebracht, bij akte daarop te reageren. 
Aangezien [gedaagde sub 1] c.s. aansprakelijkheid hebben erkend, overweegt de rechtbank dat [gedaagde sub 1] c.s. als de meest gerede partij, te zijner tijd het voorschot van de kosten van het deskundigenonderzoek dienen te voldoen en dat zij zich bij voornoemde akte tevens uitlaten over de hoogte van het voorschot. 

16.  Op hetgeen partijen overigens verdeeld houdt, zal de rechtbank, desnodig, in een later stadium ingaan. 

De beslissing: 

De rechtbank, 

I.  Stelt beide partijen in de gelegenheid om zich bij akte uit te laten over hetgeen in de rechtsoverwegingen 13 en 14 is overwogen. 

II.  Bepaalt daartoe als overwogen in rechtsoverweging 15. 

III.  Verwijst de zaak daartoe naar de civiele rolzitting van woensdag 22 februari 2012. 

IV.  Houdt iedere verdere beslissing aan. 


Aldus gewezen te Almelo door mrs. Van der Veer, Lorist en Marsman en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting van 25 januari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier. LJN BV2644