Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 020708 ptss als gevolg van confrontatie met dodelijk ongeval

Rb Arnhem 020708 ptss als gevolg van confrontatie met dodelijk ongeval
.1.  Op 28 september 2001 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden in Sint Odiliënberg, gemeente Montfort. Daarbij waren betrokken [eiser], rijdende in een vrachtauto en [betrokkene], rijdende in een personenauto. De bestuurster van de personenauto, die bij RVS een WAM-verzekering had afgesloten, heeft, toen zij vanaf de Berhardlaan de kruising met de provinciale weg N293 (een voorrangsweg) opreed, geen voorrang verleend aan [eiser], die op de provinciale weg voor haar van links naderde. De beide inzittenden van de personenauto zijn ter plaatste overleden. (...)
.2.  [eiser] baseert zijn vordering, zo blijkt ook uit zijn toelichting daarop ter comparitie, op onrechtmatig handelen van de verzekerden van RVS, bestaande uit het ten onrechte niet verlenen van voorrang. Als gevolg daarvan heeft hij een posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) ontwikkeld waardoor hij – onder meer – niet meer in staat is zijn werk als vrachtwagenchauffeur uit te oefenen, aldus [eiser]. (...)
.6.  Vastgesteld wordt dat [eiser] zich direct na het ongeval tot de huisarts heeft gewend die hem, naar aanleiding van de klachten die hij heeft geuit, slachtofferhulp/rust heeft geadviseerd. Nadien, op 7 juni 2002, heeft hij zich nogmaals tot de huisarts gewend met klachten over slecht slapen, gespannenheid en te nerveus zijn om te rijden. Na het ongeval heeft [eiser] zich laten begeleiden door BOV (zie 2.4.). Die begeleiding is uiteindelijk niet geslaagd. In de eerste helft van 2002 heeft [eiser] zijn werkzaamheden gestaakt omdat hij niet meer in staat was in de vrachtwagen te rijden. In het rapport van BOV wordt melding gemaakt van een emotionele reactie op het weer moeten rijden, herbelevingen en slecht slapen. Vergelijkbare klachten heeft [eiser] na het ongeval, zo blijkt uit de diverse rapporten, geuit tegen [naam psychologe], [naam verzekeringsarts] en [naam bedrijfsarts]. Er is dus een consistent klachtenbeeld op basis waarvan [naam psychologe] de diagnose PTSS heeft gesteld. Op zichzelf is juist dat dat klachtenbeeld en de daarop gebaseerde diagnose zijn gestoeld op eigen (subjectieve) mededelingen van [eiser], maar dit is in zekere mate inherent aan psychische aandoeningen als de onderhavige. Nu het echter, zoals gezegd, gaat om een consistent klachtenbeeld en RVS niet heeft gesteld dat de diagnose PTSS niet met dat klachtenbeeld strookt, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding om aan die diagnose te twijfelen. Dat uit de rapportage van [naam psychologe] niet blijkt of zij acht heeft geslagen op het medische dossier acht de rechtbank niet van wezenlijk belang omdat niet is gebleken, en RVS dat ook niet heeft gesteld, dat zich in het in deze procedure overgelegde dossier informatie bevindt die afbreuk doet aan de aannemelijkheid van de gestelde diagnose. Ook het feit dat de diagnose niet van een psychiater afkomstig is, doet hieraan in dit geval - zonder nadere toelichting die ontbreekt - niet af.

4.7.  Dat de diverse behandelaars de oorzaak van de klachten zoeken in het ongeval spreekt, gelet op de aard van de klachten (onder meer rijangst) en het moment waarop deze zijn ontstaan (korte tijd na het ongeval, zij het met tussenpozen), voor zich. In de overgelegde medische stukken valt ook geen aanknopingspunt te vinden, hetgeen RVS ook niet heeft aangevoerd, op grond waarvan moet worden aangekomen dat [eiser], het ongeval weggedacht, ook een PTSS zou hebben ontwikkeld. Dat de PTSS het gevolg is van het ongeval, acht de rechtbank dan ook voldoende aannemelijk.

4.8.  RVS heeft aangevoerd dat de schade ten gevolge van PTSS in een te ver verwijderd verband staat met het ongeval zodat deze haar niet kan worden toegerekend. Het gaat in zekere zin om a-typisch letsel, te weten uitsluitend psychische schade (en geen lichamelijke) als gevolg van een auto-ongeval. De aard van de aansprakelijkheid rechtvaardigt echter een ruime toerekening, ook wanneer de schade zich anders - namelijk uitsluitend op geestelijk vlak en niet (ook) op lichamelijk vlak - manifesteert dan in de normale lijn der verwachtingen ligt. Deze schade is ook voorzienbaar en de stoornis hangt nauw samen met de aanrijding zelf en niet alleen met de confrontatie met de gevolgen ervan. Dit blijkt vooral uit het feit dat [eiser], zo blijkt uit diverse stukken, zich bewust is van het gevaar van de vrachtwagen als zwaar en potentieel dodelijk materieel. De schade die verband houdt met de PTSS zal dan ook als gevolg van het ongeval worden toegerekend aan RVS. RVS heeft nog aangevoerd dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste, maar dat beroep gaat niet op. De geschonden norm – in dit geval tot verlenen van voorrang – strekt immers tot voorkoming van aanrijdingen. Vast staat dat [eiser] als gevolg van het verzuim van RVS’ verzekerde om voorrang te verlenen bij een aanrijding betrokken is geweest en dat hij als gevolg daarvan een PTSS heeft opgelopen waardoor hij zijn beroep niet meer kan uitoefenen. Daarop stuit het beroep op artikel 6:163 BW af.
LJN BD7643