Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Dordrecht 070508 ongeval tussen bromfiets en auto; voorrangsfout bromfiets

Rb Dordrecht 070508 ongeval tussen bromfiets en auto; voorrangsfout bromfiets; geringe snelheidsovertreding auto
Ten aanzien van de voorrangsverlening en het stopgebod (...)
4.3 Als onweersproken staat vast dat [eiseres] voor het oprijden van de kruising haar voortuig niet tot een volledige stilstand heeft gebracht. In vervolg hierop heeft zij de kruising overgestoken in de veronderstelling dat zij voor de naderende auto van [gedaagde] door kon.
Zij negeerde hierdoor het voor haar geldende stopbord model B7 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Uit de bevindingen in het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse van 7 januari 2004 ten aanzien van de rem-blokkeersporen en de plaats van de botsing, blijkt voorts dat de botsing tussen beide voertuigen heeft plaatsgevonden zeer dicht bij het kruisingsvlak van de T-splitsing.
Of [eiseres] de bocht nu wel of niet al geheel had genomen, en of zij daarbij recht is overgestoken, zoals [eiseres] heeft gesteld, dan wel de bocht had afgesneden, zoals [gedaagde] heeft gesteld, is voor de beoordeling van de vraag of [eiseres] voorrang heeft verleend, niet van doorslaggevend belang. Uit de plaats van de aanrijding, enkele meters voorbij het kruisingsvlak, en het feit dat [eiseres] de kruising is opgereden zonder te stoppen, leidt de rechtbank af dat [eiseres] aan [gedaagde] geen vrije doorgang heeft verleend. In zoverre is sprake van een voorrangsfout van [eiseres].

Ten aanzien van de gereden snelheid
4.4 De politie Zuid-Holland-Zuid heeft in het eerdergenoemde proces-verbaal verkeersongevalsanalyse gesteld dat op basis van het sporenonderzoek de oorspronkelijk gereden snelheid van de personenauto van [gedaagde] bij benadering kan worden berekend op 64,4 km per uur. Voorts hebben betrokkenen en de getuigen mededelingen gedaan over de vermoedelijk gereden snelheid waarmee de auto van [gedaagde] voor de aanrijding heeft gereden.
[eiseres] heeft die snelheid geschat op 70 km per uur, getuige Roberto op 80 km per uur en getuige Franck op 100 km per uur. [gedaagde] daarentegen heeft aangegeven dat hij 50 à 60 km per uur heeft gereden en getuige Van den Hengel heeft verklaard dat de snelheidsmeter van de auto tussen de 60 en 70 km per uur aangaf.

4.5 De schattingen van partijen en de getuigen over de snelheid, lopen derhalve uiteen van 50 km tot 100 km per uur. [eiseres] en de getuigen Roberto en Franck maakten een schatting terwijl de auto hun tegemoet reed. Van den Hengel verklaart dat hij – kort voor het ongeval – de kilometerteller de snelheid heeft zien aangeven.
Tegenover de schatting van de snelheid op basis van het sporenonderzoek in het politierapport missen de schattingen van [eiseres] en van de getuigen Roberto en Franck deskundigheid. Daarom wordt aan de bevindingen van de politie, die in de lijn liggen van de waarneming van Van den Hengel, meer waarde toegekend. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [gedaagde] voor het ongeval met een snelheid van om en nabij 64,4 km per uur heeft gereden. [gedaagde] heeft derhalve de ter plaats maximaal toegestane snelheid met enkele kilometers per uur overschreden.
Naar het oordeel van de rechtbank is echter niet gebleken dat de snelheid waarmee [gedaagde] reed, heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeluk. In dit verband hecht de rechtbank belang aan het rapport van de dienst Regionale Verkeersondersteuning (RVO) van de politie Zuid-Holland-Zuid. In dit rapport wordt geen verband gelegd tussen de snelheid waarmee [gedaagde] reed en de (on)mogelijkheid het ongeval te voorkomen. In het rapport is daarentegen gesteld – kort samengevat – dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden indien [eiseres] geen voorrangsfout had gemaakt, en naar alle waarschijnlijkheid evenmin (of met minder ernstige gevolgen) indien [gedaagde] niet was uitgeweken naar de andere weghelft.
Gelet op het hiervoor overwogene kan het namens [gedaagde] overgelegde rapport van schaderegelingsbureau SRB Rasenberg met conclusies ten aanzien van de waarschijnlijk gereden snelheid, buiten beschouwing blijven.

Ten aanzien van het gestelde onoplettende rijgedrag van [gedaagde]
4.6 Volgens [eiseres] zou [gedaagde] onvoldoende aandacht hebben gehad voor het verkeer waardoor hij haar pas zodanig laat heeft gezien dat hij in een schrikreactie naar links is uitgeweken. [gedaagde] zou zijn afgeleid doordat hij niet handsfree een telefoongesprek voerde, dan wel in druk gesprek was met zijn passagier.

4.7. Alleen getuige Roberto heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [gedaagde] voor het ongeval met zijn linkerhand niet handsfree aan het bellen was. Haar verklaring wordt niet bevestigd door een van de andere getuigen. Gelet op de verklaring van getuige Van den Hengel, aangevuld met de partijverklaring van [gedaagde] en gelet op de verklaring van getuige Franck waaruit volgt dat [gedaagde] zijn linkerhand aan het stuur had, is de verklaring van Roberto onvoldoende om te kunnen aannemen dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van art. 61 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het verbod voor een bestuurder van een motorvoertuig om een mobiele telefoon vast te houden.

4.8 Wel is komen vast te staan dat [gedaagde] voor het ongeval in gesprek gewikkeld was met zijn passagier. Het voeren van een al dan niet druk gesprek met een bijrijder kan, afhankelijk van de verkeerssituatie, als gevaarzettend gedrag worden beschouwd. Uit de omstandigheden van dit ongeval leidt de rechtbank echter af dat hiervan geen sprake is geweest. Hierbij is in aanmerking genomen dat [gedaagde] goed bekend was met de verkeerssituatie ter plaatse en zich bewust was van het feit dat hij een voorrangskruising naderde waar een stopgebod gold. Er was sprake van helder zicht en er was geen ander verkeer in de onmiddellijke nabijheid. Uit de getuigenverklaring van Van den Hengel, aangevuld met de partij-verklaring van [gedaagde] blijkt voorts dat [gedaagde] wel tijdig attent was (gemaakt) op de nadering van [eiseres], maar – naar het oordeel van de rechtbank terecht – ervan uitging dat zij hem voorrang zou verlenen. Niet gebleken is daarom dat [gedaagde] door het gesprek met Van den Hengel daadwerkelijk zodanig was afgeleid dat hij daardoor het verkeer in gevaar bracht.

Ten aanzien van het ongeval op de linker weghelft
4.9 [gedaagde] is uitgeweken naar zijn linker weghelft. Hij reed aanvankelijk op zijn rechter weghelft. Uit de afgelegde verklaringen volgt dat het veranderen van weghelft een reactie is geweest van [gedaagde] op het rijgedrag van [eiseres]. Eerder is in dit vonnis vastgesteld dat [eiseres] een voorrangsfout maakte. [gedaagde]’ reactie daarop wordt gerechtvaardigd doordat hij deze voorrangsfout niet hoefde te verwachten en hij in een positie werd gebracht die om een onmiddellijke beslissing vroeg. De gedraging van [gedaagde], het uitwijken, is dus niet onrechtmatig.
LJN BD2012