Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Limburg 210218 bruiklener aansprakelijk voor autoschade; gevorderde meerpremie autoverzekering onvoldoende onderbouwd

Rb Limburg 210218 bruiklener aansprakelijk voor autoschade; gevorderde meerpremie autoverzekering onvoldoende onderbouwd

zie ook onderstaande vrijwaringszaak

4 De beoordeling
4.1.
Vast staat dat partijen een bruikleenovereenkomst hebben gesloten als bedoeld in artikel 7A:1777 BW. Door de aan gedaagde partij ter leen gegeven auto te verzekeren tegen wettelijke aansprakelijkheid, heeft eisende partij er voor zorg gedragen, dat aan de wettelijke verzekeringsplicht was voldaan; op eisende partij rustte ter zake geen plicht aan gedaagde partij mededeling te doen; gedaagde partij daarentegen had zich, alvorens in de haar ter leen gegeven auto te gaan rijden, ervan behoren te vergewissen of de auto was verzekerd.

4.2.
De teruggave van het geleende markeert het einde van de overeenkomst van bruikleen en dus van de verplichting om ten aanzien van het geleende de zorg van een goed bruiklener in acht te nemen. De bruiklener moet het geleende teruggeven in een staat waarin het beantwoordt aan het gebruik door een goed bruiklener. De bruiklener die het geleende niet of niet in de juiste staat teruggeeft, is in beginsel aansprakelijk voor de schade van de uitlener op basis van artikel 6:74 BW. De bruiklener kan zich alleen aan die aansprakelijkheid onttrekken als hij bewijst dat hij niet is tekortgeschoten in de nakoming van de nevenverbintenis om de zorg van een goed bruiklener in acht te nemen (art. 7A:1781 BW/art. 7.6.3lid 1 NBW).

4.3.
Vast staat dat de auto met schade aan eisende partij is teruggegeven.

Blijkens het bepaalde in de artikelen 7A:1781 BW en 7A:1784 BW is gedaagde partij slechts dan niet aansprakelijk wegens waardevermindering van het in bruikleen ontvangen goed indien de waardevermindering een gevolg is van het gebruik, waartoe de zaak is geleend, en de gebruiker, in casu gedaagde, geen schuld treft.

In het onderhavige geval is de waardevermindering echter geen gevolg van het (normale) gebruik. De waardevermindering is immers het gevolg van een aanrijding.

Anders dan gedaagde partij is de kantonrechter van oordeel, dat gedaagde partij wel schuld heeft aan de botsing van de auto met de auto van [B] . Daargelaten de vraag of [B] een verkeersfout heeft gemaakt door zonder richting aan te geven rechtsaf te slaan, is gedaagde partij er niet in geslaagd haar auto tijdig tot stilstand te brengen, dit terwijl er toch een meer dan gebruikelijke afstand tussen beide auto’s was. Tussen de auto van gedaagde partij en de auto van [B] reeds immers nog [A] met zijn auto. Laatstgenoemde heeft kunnen uitwijken en anticiperend daarop het had voor gedaagde partij mogelijk moeten zijn haar auto tijdig te stoppen. Dit is haar echter niet gelukt en dit leidt tot de vaststelling dat gedaagde partij niet als een goed bruiklener heeft gehandeld.

4.4.
Op basis van artikel 6:74 BW is gedaagde partij aansprakelijk voor de schade van eisende partij. De schade aan het voertuig is met de overlegging van het expertiserapport voldoende aangetoond. Hetgeen gedaagde partij hiertegen aanvoert is van onvoldoende gewicht om het rapport ter zijde te schuiven. De op dit punt gevorderde schade ad € 1.200,00 is daarom toewijsbaar, evenals de kosten ad € 84,24 die zijn gemaakt om de schade te kunnen vaststellen.

4.5.
Eisende partij vordert verder een bedrag van € 2.098,20. Daartoe stelt eisende partij dat zij door vergoeding van de schade aan [B] meer premie is gaan betalen omdat zij vijf jaren/treden terug is gevallen en dus minimaal 5 jaar meer aan premie moet betalen. Zonder schade zou de premie € 48,09 zijn geweest, terwijl nu € 83,06 betaald moet worden.

Gedaagde partij betwist dit deel van de vordering en voert aan dat uit het e-mailbericht van 13 april 2017 blijkt dat eisende partij van 0 naar -5 schadevrije jaren is gegaan. Kennelijk heeft eisende partij in de tussenliggende periodes één of meerdere ongevallen gehad.

4.6.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Wie zijn (WAM-verzekerde) auto uitleent aan een ander, weet – of moet weten – dat zijn WAM-verzekering dus zal uitkeren als er met die auto schade wordt gemaakt. Dit met alle gevolge van dien, zoals premieverhoging of terugval in het aantal schadevrije jaren. De vraag is of deze gevolgen kunnen worden verlegd op de houder van de auto, in dit geval gedaagde partij.

De kantonrechter is van oordeel dat de gevorderde meerpremie niet kan worden toegewezen op basis van artikel 7A:1781 BW en 7A:1784 BW. Deze schade houdt immers niet rechtstreeks verband met het gebruik van de in bruikleen verstrekte auto, maar vloeit voort uit de voor de ten behoeve van die auto gesloten verzekering.

Wel kan toewijzing van gevolgschade aan de orde zijn als gevolg van onrechtmatig handelen door gedaagde partij als bedoeld in artikel 6:162 BW.

De kantonrechter is echter van oordeel dat eisende partij haar stellingen van een onvoldoende onderbouwing heeft voorzien en overweegt daartoe als volgt. In casu dient een vergelijking plaats te vinden van de situatie waarin de schadeveroorzakende handeling niet is opgetreden met de situatie waarin dit wel is gebeurd. Deze vergelijking kan op dit punt niet worden gemaakt. De auto waarmee de aanrijding heeft plaatsgevonden, is verkocht en de verzekering is daardoor geëindigd. In 2016 heeft eisende partij een andere auto verzekerd bij een andere verzekeringsmaatschappij. Door eisende partij is onvoldoende aangetoond dat bij verzekering van hetzelfde object de premie € 83,06 zou bedragen, zoals het geval is bij het nieuw verzekerd object.

4.7.
Eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De kantonrechter is van oordeel dat ook dit deel van de vordering bij gebrek aan een onderbouwing moet worden afgewezen. Zo is niet aangegeven welke buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en of deze in alle redelijkheid tot vergoeding in aanmerking kunnen komen.

4.8.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig partijen toe te laten tot nadere bewijslevering. ECLI:NL:RBLIM:2018:1521