Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Noord-Holland 261115 botsing met eerder gecrashte auto op snelweg; veroorzaker eerdere ongeval aansprakelijk

Rb Noord-Holland 261115 botsing met eerder gecrashte auto op snelweg; veroorzaker eerdere ongeval aansprakelijk, voorlopig oordeel eigen schuld 30% na billijkheidscorrectie;
- kosten gevorderd en begroot 17 x € 240,00 x 1,26 + griffierecht, totaal € 5.438,80

2 De feiten

2.1.
Op 5 mei 2012 reed [verzoeker] in zijn auto (van het merk Saab, hierna ook: de Saab) rond 04:30 uur in de ochtend op de A9, vanuit de richting Alkmaar naar Amsterdam.

2.2.
[verzoeker] reed op de rechterrijstrook en zag op enig moment aan de rechterkant van de weg, op de vluchtstrook een auto (van het merk Suzuki, type Alto, kenteken [nummer] hierna ook: de Suzuki) en meerdere mensen staan. Hierop is [verzoeker] van rijstrook verwisseld, naar de linkerrijstrook. De Suzuki die [verzoeker] waarnam, was van de broer van [verweerder 3] en werd kort daarvoor bestuurd door [verweerder 3] . Voor de Suzuki was een WAM-verzekering afgesloten bij ASR.

2.3.
Verderop in de rijrichting stond op een afstand van circa 100 meter van de auto van [verweerder 3] , op de linkerrijstrook een auto stil. Het betrof een auto van het type Golf met kenteken [nummer] (hierna: de Golf). De Golf stond achterstevoren op de rijstrook, dat wil zeggen met de voorkant in de richting van Alkmaar. De Golf was daar terecht gekomen als gevolg van een aanrijding met de Suzuki. De Golf is eigendom van [verzoeker (verweerder 1?; red LSA-LM) ] . London is de WAM-verzekeraar van [verzoeker ( verweerder 1?; red LSA-LM)] .

2.4.
Nadat [verzoeker] van rijstrook was verwisseld en zich derhalve met zijn auto op de linkerrijbaan bevond, is hij met zijn auto frontaal tegen de Golf gebotst.

2.5.
Bij brief van 11 juni 2012 heeft [verzoeker] London aansprakelijk gesteld voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval. London heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

2.6.
Op 28 februari 2014 heeft [verzoeker] ASR aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade. Mede onder verwijzing naar een onderzoek door [naam] Expertise- en Schadeonderzoekbureau (hierna: [naam expertise- en schadeonderzoek bureau] ) van 11 december 2012, heeft ook ASR aansprakelijkheid afgewezen.

2.7.
In het rapport van [naam expertise- en schadeonderzoek bureau] verklaart [verweerder 3] over de aanrijding tussen [verzoeker] en [verweerder 1] onder meer het volgende:
“(…) Het was niet druk op de weg en ik zag dat op ± 30 meter afstand van de plaats van het ongeval (de rechtbank begrijpt: het ongeval tussen [verweerder 1] en [verzoeker] ) twee achter elkaar rijdende vrachtwagens op de rechter rijbaan stopten en de waarschuwingslichten aandeden. [betrokkene] (rb: [betrokkene] ) belde 112 en ik belde mijn vader. Terwijl ik daarmee bezig was, ik schat dat het enkele minuten na het ongeval was en de vrachtwagens al stil stonden, reed een Saab met zeer hoge snelheid, ik schat dat deze auto zeker 120 km/u reed, van achter de vrachtwagens op de linker rijbaan en botste bovenop de Volkswagen Golf. (…)”

3 Het geschil

3.1.
Bij verzoekschrift heeft [verzoeker] de rechtbank verzocht

1. te verklaren voor recht dat verweerders hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het ongeval van 5 mei 2012, des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten,

2. verweerders te veroordelen in de kosten van dit deelgeschil, zoals begroot door de rechtbank en vermeerderd met het door [verzoeker] betaalde griffierecht, des dat de één betalende de ander zal zijn gekweten.

3.2.
Ter zitting heeft [verzoeker] zijn verzoek gewijzigd, in die zin dat hij thans de rechtbank verzoekt

1. te verklaren voor recht dat [verweerder 1] en [verweerder 3] ieder voor zich aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het ongeval van 5 mei 2012,

2. te verklaren voor recht dat London en ASR gehouden zijn de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade te vergoeden aan [verzoeker] op grond van artikel 6 en artikel 7 WAM,

3. met dien verstande dat de rechtbank de aansprakelijkheid vermindert met het percentage eigen schuld jegens [verweerder 1] en [verweerder 3] voor zover sprake is van eigen schuld en op het eigen schuld percentage de billijkheidscorrectie wordt toegepast,

4. verweerders te veroordelen in de kosten van de procedure naar rato van het vastgestelde percentage aansprakelijkheid jegens [verzoeker] , zoals begroot door uw rechtbank en te vermeerderen met het betaalde griffierecht.

3.3.
Samengevat legt [verzoeker] het volgende aan zijn verzoek ten grondslag. Het verkeersongeval tussen [verzoeker] en [verweerder 1] heeft plaatsgevonden ter hoogte van hectometerpaaltje 60 op de A9. Het was op dat moment donker en het was zeer rustig op de weg. Direct nadat [verzoeker] van rijstrook was verwisseld omdat hij op de vluchtstrook een auto zag staan en mensen zag lopen, zag hij koplampen naar hem toe gericht. Hij ging ervan uit dat het ging om lampen van een tegenligger op de andere weghelft. Hij heeft nog wel geremd, maar kon een botsing niet meer voorkomen. [verzoeker] is met zijn auto frontaal tegen de auto van [verweerder 1] gebotst en heeft daarbij letsel opgelopen, bestaande uit een lendenwervelfractuur, een hoofdwond, diverse kneuzingen en schaafwonden op het gezicht en over het lichaam, alsmede een snijwond en kneuzing van de rechterknie. De auto van [verweerder 1] stond 180 graden gedraaid op de linkerweghelft van de A9, als gevolg van een aanrijding die daarvoor tussen [verweerder 3] en [verweerder 1] had plaatsgevonden. De botsing tussen [verweerder 3] en [verweerder 1] vond plaats ongeveer 15 minuten voordat [verzoeker] kwam aanrijden.
Omdat de schade van [verzoeker] beperkt is, verwacht hij dat binnen een afzienbare termijn een vaststellingsovereenkomst kan worden gesloten als duidelijkheid bestaat over de aansprakelijkheid.

3.4.
Over die aansprakelijkheid stelt [verzoeker] het volgende. Er is sprake van een repeteerbotsing, van een botsing komt een tweede botsing. [verweerder 3] is aansprakelijk voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade omdat [verweerder 3] het eerste ongeval heeft veroorzaakt en daardoor de gevaarlijke situatie heeft gecreëerd dat de auto van [verweerder 1] een obstakelpositie innam op de snelweg. Daarnaast heeft [verweerder 3] nagelaten overige verkeersdeelnemers te waarschuwen voor de ontstane situatie. Hij heeft niets anders gedaan dan het bellen van zijn vader. De vrachtwagens waarover [verweerder 3] spreekt in zijn verklaring tegenover [naam expertise- en schadeonderzoek bureau] , heeft [verzoeker] niet gezien en zijn niet door de politie en [verweerder 1] genoemd.
[verzoeker] heeft juist voorzichtig proberen te handelen door naar de linkerrijstrook uit te wijken toen hij een auto en meerdere mensen op de vluchtstrook zag. [verzoeker] schat in dat hij ongeveer tussen de 100 en 110 km per uur reed. Gezien de maximaal toegestane snelheid van 120 km, het tijdstip van het ongeval en het feit dat het rustig was op de weg, valt [verzoeker] rondom zijn snelheid niets te verwijten.
[verzoeker] houdt [verweerder 1] eveneens aansprakelijk. [verweerder 1] heeft gehandeld in strijd met artikel 43 lid 2 van het Regelement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Rvv). [verweerder 1] heeft niets ondernomen om [verzoeker] te waarschuwen voor de ontstane gevaarlijke situatie. Er is geen gevarendriehoek neergezet en er is ook niet op andere wijze (bijvoorbeeld met handgebaren) gewaarschuwd. [verzoeker] ontkent dat [verweerder 1] (werkende) alarmlichten had aangezet. In de periode tussen de eerste en de tweede botsing moet [verweerder 1] wel in staat zijn geweest om maatregelen te treffen om de gevaarlijke situatie op te heffen c.q. overige verkeersdeelnemers te waarschuwen voor de ontstane gevaarlijke situatie, maar hij heeft dat nagelaten. [verzoeker] valt in deze kwestie niets te verwijten. Het was droog en helder weer. Het was rustig op de weg. Uiteraard moet men in het verkeer rekening houden met fouten van andere weggebruikers, maar op een snelweg hoeft hij onder de genoemde omstandigheden geen stilstaande auto op de linkerweghelft te verwachten. Van [verzoeker] kan in alle redelijkheid niet worden verwacht dat hij zijn rijgedrag op zo een situatie afstemt. [verzoeker] wijst erop dat ter plaatse van het ongeval een flauwe bocht naar rechts in de snelweg zit en dat de weg daar iets omhoog loopt. Dit maakt dat het zicht daar minder is dan op een kaarsrechte weg.

3.5.
Als verweer hebben [verweerder 1] en London – samengevat – het volgende naar voren gebracht. Als er al iemand aansprakelijk is, dan is dat [verweerder 3] omdat hij als eerste de Golf van [verweerder 1] heeft aangereden, waardoor de Golf zo zwaar beschadigd was dat deze niet meer kon rijden en [verweerder 1] hem wel op de linkerrijstrook moest laten staan. [verweerder 1] heeft de Golf dus niet op de snelweg stil ‘laten’ staan. Uit het voorgaande volgt dat er sprake was van overmacht. Het feit dat [verweerder 1] de Golf niet meer kon verplaatsen brengt ook mee dat [verweerder 1] niet kan worden toegerekend dat de Golf stilstond op de snelweg.
Na het ongeval tussen [verweerder 3] en [verweerder 1] is [verweerder 1] zelf naar de vluchtstrook gegaan en enkele minuten later kwam [verzoeker] met hoge snelheid aanrijden. [verzoeker] reed op de rechterrijstrook, wisselde van baan zonder vaart te minderen en ramde met hoge snelheid op de Golf van [verweerder 1] .
Ten onrechte verwijt [verzoeker] [verweerder 1] dat [verweerder 1] niets zou hebben ondernomen om [verzoeker] te waarschuwen voor de ontstane gevaarlijke verkeerssituatie. [verweerder 1] heeft na het eerste ongeval al die maatregelen getroffen die van hem verwacht konden worden. [verweerder 1] had zijn alarmlichten aangedaan en zijn gewone lichten aangelaten. De politie werd al door [betrokkene] gebeld, dus dat hoefde [verweerder 1] niet te doen. Bovendien stonden al twee vrachtwagens stil op de rechterrijstrook met hun gewone lichten en alarmlichten aan en zwaaide [betrokkene] met een Maglite. En ook al zou [verweerder 1] een gevarendriehoek hebben neergezet en [verzoeker] met handgebaren hebben gewaarschuwd, had dat volgens [verweerder 1] het tweede ongeval niet voorkomen. [verzoeker] heeft immers verklaard dat hij, toen hij kwam aanrijden, mensen op de vluchtstrook zag lopen en een auto op de vluchtstrook zag staan, maar desondanks paste hij zijn rijgedrag niet aan. [verzoeker] werd ook door andere omstandigheden gewaarschuwd dat er iets aan de hand was. Hij raakte niet gealarmeerd en wisselde met onverminderde snelheid van rijstrook om vervolgens met volle snelheid op de Golft te botsen. Op grond van dit laatste doen [verweerder 1] en London een beroep op eigen schuld van [verzoeker] , voor het geval de rechtbank mocht oordelen dat [verweerder 1] aansprakelijk is. In dit kader wijzen zij er tevens op dat [verzoeker] kan worden verweten dat hij de Golf niet gezien heeft. De gewone lichten en de alarmlichten van de Golf stonden aan, het was rustig op de weg en voor [verzoeker] was er geen ander verkeer dan de twee op de rechterrijstrook stilstaande vrachtwagens. Overigens is opvallend dat de twee vrachtwagens er wel in waren geslaagd om tijdig tot stilstand te komen. Door zijn rijgedrag heeft [verzoeker] artikel 19 Rvv geschonden. [verweerder 1] en [verweerder 3] wijzen er daarnaast op dat het niet zo is dat de A9 ter plaatse van het ongeval tussen [verzoeker] en [verweerder 1] een flauwe bocht naar links maakt en dat de weg daar iets omhoog loopt. Volgens [verzoeker] vond het ongeval plaats ter hoogte van hectometerpaaltje 60 en uit foto’s van die plek blijkt dat de weg daar gewoon recht is en het zicht goed is. Ook blijkt daaruit dat er ter plekke voldoende verlichting was.
Omdat aansprakelijkheid van [verweerder 1] en London niet aan de orde is, hoeven zij niet de schade van [verzoeker] te vergoeden, noch de kosten van het deelgeschil te dragen.

3.6.
[verweerder 3] en ASR voeren – verkort weergegeven – het volgende tegen het (gewijzigde) verzoek aan. Het (eerste) ongeval tussen [verweerder 3] en [verweerder 1] heeft kunnen gebeuren doordat [verweerder 3] onvoldoende alert was bij het naderen van zijn voorganger, waardoor hij een aanrijding niet meer kon voorkomen. ASR heeft jegens [verweerder 1] aansprakelijkheid voor de gevolgen van dat ongeval erkend. Die schade is een jaar later geregeld. Het (tweede) ongeval tussen [verweerder 1] en [verzoeker] kon gebeuren door gevaarlijk en abnormaal rijgedrag van [verzoeker] . ASR en [verweerder 3] ontkennen niet dat er in zekere zin sprake is van een verband tussen het eerste en het tweede ongeval, omdat de auto van [verweerder 1] niet op de snelweg tot stilstand was gekomen als [verweerder 3] en [verweerder 1] niet met elkaar in botsing waren gekomen. Volgens ASR en [verweerder 3] heeft [verzoeker] het ongeval tussen hem en [verweerder 1] echter zelf veroorzaakt door onvoldoende oplettend te zijn geweest en omdat hij heeft nagelaten zijn snelheid aan te passen.
Ter hoogte van hectometerpaaltje 60 is sprake van een vrijwel rechte weg met goed zicht. De rijbaan wordt verlicht via lantaarnpalen die zijn opgesteld naast de vluchtstrook aan beiden zijde van de weg. Ten tijde van het ongeval was het rustig op de weg, helder en droog. Toch heeft het kunnen gebeuren dat [verzoeker] de auto van [verweerder 1] te laat zag waardoor hij niet meer tijdig remmen kon en frontaal tegen de auto van [verweerder 1] aanreed. Het mag zo zijn dat [verzoeker] de maximale snelheid niet heeft overschreden, maar in de situatie waarin hij zelf heeft kunnen opmerken dat er een ongeval was gebeurd en dat er mensen over de vluchtstrook en op de rechterhelft van de weg liepen, is het (enkel) van weghelft veranderen met een snelheid van 100 tot 110 km/uur in de gegeven omstandigheden een onverantwoorde en onveilige manoeuvre geweest. Nergens blijkt uit dat [verzoeker] op enig moment zijn snelheid heeft aangepast, terwijl van hem in redelijkheid verwacht mocht worden dat hij zijn rijgedrag zou hebben aangepast.
ASR en [verweerder 3] betwisten dat het overige verkeer, waaronder [verzoeker] , in het geheel niet is gewaarschuwd voor de ontstane situatie (kort) na het ongeval tussen [verweerder 3] en [verweerder 1] . Volgens [verweerder 3] en [betrokkene] zijn er na dat eerste ongeval twee vrachtwagens gestopt en [verweerder 3] heeft daarbij verklaard dat de chauffeurs van de vrachtwagens hun waarschuwingslichten hadden aangezet. [betrokkene] verklaart dat hij heeft geseind met een zaklamp. De omstandigheid dat [verweerder 3] aan het bellen was met zijn vader kan hem gelet daarop niet verweten worden.
Bovendien heeft [verzoeker] zich wel gerealiseerd dat er een ongeval had plaatsgevonden maar dat leidde niet tot aanpassing van zijn rijgedrag. Dat zou niet anders zijn geweest in een situatie waarin de personen op de weg vestjes hadden gedragen of er een gevarendriehoek was geplaatst.
Voor het geval de rechtbank oordeelt dat ASR en [verweerder 3] aansprakelijk zijn voor het tweede ongeval, doen zij een beroep op (volledige) eigen schuld van [verzoeker] . Hij had onder de geschetste omstandigheden een ongeval kunnen en moeten voorkomen.

3.7.
Voor zover voor de beslissing van belang, wordt hierna op de standpunten van partijen nader ingegaan.

4 De beoordeling

plaats van het ongeval tussen [verweerder 1] en [verzoeker]

4.1.
Bij verzoekschrift heeft [verzoeker] gesteld dat het ongeval tussen hem en [verweerder 1] heeft plaatsgevonden op de A9, in de richting van Alkmaar naar Amsterdam, ter hoogte van hectometerpaaltje 60. Volgens hem maakt de A9 daar een flauwe bocht en loopt de weg daar iets omhoog. Ter onderbouwing heeft hij bij zijn verzoekschrift diverse foto’s overgelegd. Ter zitting heeft [verzoeker] naar voren gebracht dat het ongeval tussen hem en [verweerder 1] heeft plaatsgevonden ter hoogte van hectometerpaaltje 60,4. De tot dan toe overgelegde foto’s konden geen uitsluitsel geven over de precieze plaats van het ongeval. Met instemming van verweerders heeft [verzoeker] na de zitting, en wel bij brief van 21 oktober 2015, een set kleurenfoto’s overgelegd. Het betreft kleurenexemplaren van de reeds eerder door [verzoeker] in het geding gebrachte foto’s. Uit deze kleurenfoto’s, in het bijzonder de foto waarop hulpverleners zichtbaar zijn, leidt de rechtbank af dat het ongeval heeft plaatsgevonden ter hoogte van hectometerpaaltje 60,4. Bij de verdere beoordeling van het verzoek wordt daarvan uitgegaan.

ten aanzien van [verweerder 1]
aansprakelijkheid

4.2.
Artikel 43 lid 2 Rvv bepaalt dat het bestuurders verboden is op de rijbaan van een autosnelweg of autoweg hun voertuig te laten stilstaan. Ingevolge artikel 58 Rvv moeten stilstaande motorvoertuigen op meer dan twee wielen worden aangeduid door een gevarendriehoek, indien het voertuig een obstakel vormt dat door naderende bestuurders niet tijdig als zodanig kan worden opgemerkt (lid 1), dat de gevarendriehoek goed zichtbaar op de weg moet worden geplaatst op een afstand van ongeveer 30 meter van het voertuig en in de richting van het verkeer waarvoor het voertuig gevaar oplevert (lid 2) en dat het eerste lid niet geldt wanneer knipperend waarschuwingslicht wordt gevoerd (lid 3).
[verzoeker] houdt [verweerder 1] (en London) aansprakelijk voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van het ongeval, omdat volgens [verzoeker] [verweerder 1] gehandeld heeft in strijd met deze bepalingen. Immers heeft [verweerder 1] de Golf op de rijbaan laten stilstaan en heeft [verweerder 1] nagelaten actie te ondernemen om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen voor de ontstane gevaarlijke situatie.

4.3.
Dat er sprake was van een gevaarlijke situatie doordat de Golf van [verweerder 1] stilstond op de linkerrijbaan van de A9, staat op zichzelf in dit deelgeschil niet ter discussie. Dat de Golf daar stilstond valt [verweerder 1] echter niet te verwijten, nu dit het gevolg was van de eerdere aanrijding met [verweerder 3] . [verzoeker] heeft niet betwist dat de Golf na het ongeval niet door [verweerder 1] kon worden verplaatst.
De kernvraag die [verweerder 1] en [verzoeker] verdeeld houdt is de vraag of [verweerder 1] maatregelen heeft getroffen om andere verkeersdeelnemers op de gevaarlijke situatie te attenderen. In dit verband is tussen [verzoeker] en [verweerder 1] onder meer een debat ontstaan over de vraag of [verweerder 1] uberhaupt wel in de gelegenheid was om maatregelen te treffen, gezien de tijd die is verstreken tussen het eerste ongeval (de aanrijding tussen [verweerder 3] en [verweerder 1] ) en het tweede ongeval (de aanrijding tussen [verzoeker] en [verweerder 1] ) en verwondingen die [verweerder 1] mogelijk zou hebben opgelopen bij het eerste ongeval.
[verzoeker] stelt dat tussen het eerste ongeval en het tweede ongeval circa 15 minuten waren verstreken. [verzoeker] baseert zich daarbij op een verklaring die [verweerder 3] op 24 januari 2013 heeft afgelegd. [verweerder 1] en London betogen daarentegen dat na het eerste ongeval ‘slechts enkele minuten’ verstreken waren toen het tweede ongeval plaatshad.
De rechtbank overweegt dat [verweerder 3] over de tijd die tussen beide ongevallen is verstreken, verschillende verklaringen heeft afgelegd. Ten overstaan van [naam expertise- en schadeonderzoek bureau] heeft hij verklaard dat er enkele minuten tussen lagen en in januari 2013 heeft hij verklaard dat het zou gaan om circa 15 minuten. Welke verklaring de juiste is, is in dit deelgeschil weliswaar niet komen vast te staan maar doet naar het oordeel van de rechtbank ook niet ter zake. Zelfs indien aangenomen zou moeten worden dat het slechts om enkele minuten zou gaan, heeft te gelden dat de tijd tussen het eerste ongeval en het tweede ongeval niet zodanig kort was dat er daardoor voor [verweerder 1] geen mogelijkheden waren om andere verkeersdeelnemers te waarschuwen. [verweerder 1] en London hebben dit ook niet bepleit.
Over verwondingen van [verweerder 1] overweegt de rechtbank dat vast staat dat hij bij het eerste ongeval lichte verwondingen heeft opgelopen. Gesteld noch gebleken is echter dat hij in die mate verwond was dat hij daardoor niet in staat zou zijn geweest om enige actie te ondernemen, daar waar het betreft het waarschuwen van andere verkeersdeelnemers voor de ontstane gevaarlijke situatie.
De rechtbank gaat er daarom in het navolgende van uit dat [verweerder 1] zowel qua tijd als qua toestand in staat is geweest om in de periode gelegen tussen het eerste en het tweede ongeval andere verkeersdeelnemers te waarschuwen.

4.4.
[verzoeker] verwijt [verweerder 1] onder meer dat hij heeft nagelaten een gevarendriehoek te plaatsen. Zoals volgt uit hetgeen in 4.2. is overwogen, rustte op [verweerder 1] de verplichting om een gevarendriehoek te plaatsen, tenzij knipperend waarschuwingslicht werd gevoerd. In dit deelgeschil staat tussen partijen vast dat geen gevarendriehoek was geplaatst; [verweerder 1] heeft dat ter zitting nog eens bevestigd. Dit leidt in beginsel tot aansprakelijkheid van [verweerder 1] , omdat hij door het niet plaatsen van de gevarendriehoek een wettelijke plicht heeft geschonden en daardoor onrechtmatig jegens [verzoeker] heeft gehandeld, tenzij komt vast te staan dat de alarmlichten in werking waren.
Of de alarmlichten in werking waren, is in dit deelgeschil niet komen vast te staan. [verzoeker] stelt immers dat de koplampen van de Golf wel aan stonden en de alarmlichten niet, terwijl [verweerder 1] verklaard heeft dat hij de alarmlichten van de Golf na het eerste ongeval heeft aangezet en dat deze alarmlichten het ook daadwerkelijk deden. De bewijslast van de stelling dat de alarmlichten in werking waren, rust op [verweerder 1] (en London), maar voor bewijslevering is in dit deelgeschil geen plaats, gelet op de aard van deze procedure. Dit leidt ertoe dat de aansprakelijkheid van [verweerder 1] (en London) in dit deelgeschil niet is vast te stellen. In zoverre moet het (gewijzigde) verzoek van [verzoeker] jegens [verweerder 1] en London worden afgewezen. De rechtbank overweegt daarbij nog dat indien komt vast te staan dat de alarmlichten in werking waren, aansprakelijkheid niet kan voortvloeien uit het feit dat [verweerder 1] andere verkeersdeelnemers niet ook op andere manieren, bijvoorbeeld door het maken van handgebaren, heeft gewaarschuwd voor het obstakel op de weg. Daartoe bestaat geen wettelijke verplichting en ook naar maatstaven van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt kan niet staande worden gehouden dat [verweerder 1] bij het voeren van waarschuwend knipperlicht nog op andere manieren had moeten waarschuwen voor het obstakel op de weg. In het kader van de aansprakelijkheid zal de rechtbank de stellingen van partijen hierover dus onbesproken laten.

eigen schuld

4.5.
Gelet op hetgeen ter zitting is besproken en met het oog op eventueel door partijen te voeren schikkingsonderhandelingen na deze uitspraak, overweegt de rechtbank reeds nu het volgende. Indien in een bodemprocedure mocht komen vast te staan dat de alarmlichten niet aan – en in werking – waren en [verweerder 1] en London dus aansprakelijk zijn voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden schade, komt de vraag aan de orde of er sprake is van eigen schuld van [verzoeker] . [verweerder 1] en London betogen immers dat er sprake is van 100 % eigen schuld van [verzoeker] , hetgeen [verzoeker] bestrijdt.

4.6.
De rechtbank is van oordeel dat bij de beoordeling van het beroep op eigen schuld van [verzoeker] de volgende omstandigheden van belang zijn. Tussen partijen staat vast dat de auto’s van [verweerder 3] en [verweerder 1] zich op een afstand van ongeveer 100 meter van elkaar bevonden. Ervan uitgaande dat de auto van [verweerder 1] zich bevond ter hoogte van hectometerpaaltje 60,4 en de telling bezien vanuit de rijrichting Alkmaar afloopt, moet het ervoor gehouden worden dat de auto van [verweerder 3] zich bevond ter hoogte van hectometerpaaltje 60,5. Uit de door [verzoeker] na de zitting overgelegde foto’s blijkt dat de situatie rondom het voertuig van [verweerder 3] verlicht werd door lantaarnpalen. Verder acht de rechtbank relevant dat de koplampen van de auto van [verweerder 1] aanstonden. Aan de hand van de foto’s en de beschrijvingen die nu voorhanden zijn is vooralsnog onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoeker] over een afstand van in elke geval 100 meter - zijnde de afstand tussen de auto’s van [verweerder 3] en [verweerder 1] - de auto van [verweerder 1] niet tijdig heeft kunnen zien. Sterker nog, [verzoeker] heeft de koplampen van de auto van [verweerder 1] waargenomen (waarover [verzoeker] overigens verklaard heeft in de veronderstelling te verkeren dat het ging om een hem tegemoetkomende auto op de andere weghelft). Dat het zicht van [verzoeker] substantiëel werd belemmerd doordat de weg ter plaatse een flauwe bocht maakte, er een helling in de weg zat en de auto van [verweerder 1] zich ten opzichte van de rijrichting van [verzoeker] aan de andere kant van die helling bevond, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank wijst op de kleurenfoto’s die [verzoeker] heeft overgelegd waarop hectometerpaaltjes 60.5 en 60.6 zichtbaar zijn; daarop is weliswaar een iets hellend wegdek tussen 60.6 en 60.5 zichtbaar, maar daaruit blijkt ook dat er nog altijd zicht is in de rijrichting. Ook blijkt dat al vóór 60.5 sprake is van duidelijk zicht op de weg tot aan paaltje 60.4. Uit de omstandigheid dat [verzoeker] de auto van [verweerder 3] tijdig genoeg heeft waargenomen om naar links te kunnen uitwijken, is bovendien af te leiden dat er voldoende zicht moet zijn geweest.
Van belang is verder dat [verzoeker] de auto van [verweerder 3] op de vluchtstrook heeft waargenomen voordat hij op de auto van [verweerder 1] botste, dat [verzoeker] heeft gezien dat er mensen op de vluchtstrook liepen en dat hij de koplampen van de auto van [verweerder 1] heeft waargenomen. Het onder deze omstandigheden niet op tijd hebben kunnen stoppen impliceert dat [verzoeker] heeft nagelaten zijn snelheid aan de verkeerssituatie te passen en gezien de omstandigheden onvoldoende oplettendheid heeft betracht. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat [verzoeker] de auto van [verweerder 1] in elk geval heeft kunnen en moeten zien op het moment dat hij naar links uitweek, dus in elk geval 100 meter vóór het obstakel op de weg, en hij zijn voertuig bij voldoende oplettendheid nog tot stilstand had kunnen brengen. In dat verband is nog van belang dat de weersomstandigheden goed waren en dat het wegdek droog was. De rechtbank wijst in dit verband op artikel 19 Rvv, dat voorschrijft dat de bestuurder in staat moet zijn om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is. [verzoeker] heeft dit voorschrift niet in acht genomen.

4.7.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat er in de verhouding [verzoeker] - [verweerder 1] sprake is van eigen schuld van [verzoeker] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft de fout van [verzoeker] – die bestaat uit het niet voldoende opletten en het niet of onvoldoende aanpassen van zijn snelheid aan de situatie ter plaatse – in vergelijkbare mate bijgedragen aan het ontstaan van de aanrijding als het niet plaatsen van een gevarendriehoek door [verweerder 1] .
De rechtbank gaat niet mee in de stelling van [verweerder 1] en London dat het plaatsen van een gevarendriehoek niet of nauwelijks invloed zou hebben gehad op de kans op het ontstaan van een ongeluk. Door een geplaatste gevarendriehoek op de rijbaan wordt een naderende verkeersdeelnemer immers duidelijk gealarmeerd; de vergissing dat het zou gaan om een tegenligger op de andere weghelft zal in die situatie niet worden gemaakt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, uitgaande van de situatie dat de alarmlichten niet aan waren, er geen gevarendriehoek was geplaatst en er niet op een andere manier werd gewaarschuwd voor een obstakel op de weg, sprake is van een mate van eigen schuld van [verzoeker] van 50 %.

4.8.
Verder overweegt de rechtbank dat er sprake is van enkele feiten die in dit deelgeschil zijn betwist en daardoor niet zijn komen vast te staan, maar die wel van invloed kunnen zijn op de mate van eigen schuld van [verzoeker] , in die zin dat niet uitgesloten kan worden dat die zouden leiden tot een hogere mate van eigen schuld van [verzoeker] . Het betreft hier in de eerste plaats de door [verweerder 1] en London opgeworpen stelling dat iemand met een lamp (Maglite) heeft staan zwaaien om verkeer te waarschuwen en in de tweede plaats de stelling dat er vrachtwagens op de weg stonden. Als (één van) deze stellingen, waarvan [verweerder 1] de bewijslast draagt, in een bodemprocedure zou(den) komen vast te staan, is niet ondenkbaar dat de bodemrechter tot het oordeel komt dat [verzoeker] daardoor des te meer gewaarschuwd was of had moeten zijn. Een mate van eigen schuld kan de rechtbank hieraan nog niet verbinden.

billijkheidscorrectie

4.9.
Na vaststelling van de mate van eigen schuld van [verzoeker] , komt de vraag aan de orde of toepassing van de billijkheidscorrectie noopt tot aanpassing in die zin dat de ernst van de door [verzoeker] en [verweerder 1] gemaakte fouten en ook de ernst van het letsel, maken dat het deel van de schade dat vergoed moet worden, groter wordt.
Ter zitting heeft [verzoeker] gesteld dat toepassing van de billijkheidscorrectie ertoe moet leiden dat er van zijn kant sprake is van 0% eigen schuld, zulks gelet op de schade en het letsel. Hij benadrukt in dit verband dat zijn letsel ernstig was, zo had hij onder meer een gebroken lendenwervel, terwijl [verweerder 3] en [verweerder 1] er zonder kleerscheuren vanaf gekomen zijn. [verzoeker] verklaart dat hij fysiek niet helemaal is hersteld, dat hij last blijft houden van zijn rug en dat hij geen zwaar lichamelijke dingen kan doen. [verweerder 1] heeft verweer gevoerd.

4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank is, indien bewijslevering leidt tot de conclusie dat de alarmlichten niet in werking waren en voor het overige wordt uitgegaan van de in dit deelgeschil vaststaande feiten en omstandigheden, toepassing van de billijkheidscorrectie aan de orde. De rechtbank betrekt hierbij de aard van het letsel bij [verzoeker] en de omstandigheid dat [verweerder 1] heeft nagelaten een betrekkelijk eenvoudige maatregel als het plaatsen van een gevarendriehoek te treffen, waardoor de kans op een ongeval aanmerkelijk is vergroot. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat het aan de kant van [verweerder 1] gaat om een verzekerd risico. Toepassing van de billijkheidscorrectie op basis van de vaststaande feiten die van belang zijn voor de bepaling van de mate van eigen schuld, moet leiden tot een correctie van het percentage eigen schuld naar 35% , alles uitgaande van de in 4.7., laatste alinea, geschetste situatie. Een voorlopig oordeel omtrent toepassing van de billijkheidscorrectie indien in een bodemprocedure zou komen vast te staan dat is gezwaaid met een maglite en er twee vrachtwagens waren gestopt, kan de rechtbank niet geven. Zij acht het denkbaar dat in dat geval anders moet worden geoordeeld over de toepassing van de billijkheidscorrectie als zodanig of de mate waarin deze tot correctie moet leiden.

ten aanzien van [verweerder 3]
aansprakelijkheid

4.11.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of [verweerder 3] aansprakelijk is voor de schade die [verzoeker] heeft geleden en lijdt als gevolg van het ongeval tussen [verzoeker] en [verweerder 1] , is dat [verweerder 3] het ongeval tussen [verweerder 1] en [verweerder 3] heeft veroorzaakt. Niet in geschil is dat [verweerder 3] aansprakelijk is voor de gevolgen van dat eerste ongeval in de verhouding [verweerder 3] - [verweerder 1] . Vast staat dat het ongeval tussen [verweerder 3] en [verweerder 1] ertoe heeft geleid dat de auto van [verweerder 1] op de linkerrijstrook stil kwam te staan. [verweerder 3] heeft daarmee veroorzaakt dat er zich een stilstaand object op de weg bevond, waardoor een gevaarlijke situatie is ontstaan. Gelijk ASR en [verweerder 3] hebben aangegeven bestaat er causaal verband tussen het eerste en het tweede ongeval, in die zin dat de Golf zonder de aanrijding tussen [verweerder 3] en [verweerder 1] niet op de linkerrijstrook zou hebben stilgestaan. [verweerder 3] is dus aansprakelijk voor de schade die [verzoeker] lijdt en nog zal lijden als gevolg van de aanrijding tussen [verzoeker] en [verweerder 1] . Onderdeel 1 van het onder 3.2 weergegeven gewijzigde verzoek, kan ten aanzien van [verweerder 3] dus worden toegewezen.

4.12.
Daarmee komt de vraag aan de orde of er in de verhouding tussen [verzoeker] en [verweerder 3] sprake is van eigen schuld van [verzoeker] , in die zin dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [verzoeker] kan worden toegerekend. In dat geval dient immers de vergoedingsplicht van [verweerder 3] te worden verminderd door de schade over [verzoeker] en [verweerder 3] te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. [verweerder 3] en ASR stellen zich op het standpunt dat er sprake is van volledige (100%) eigen schuld van [verzoeker] , omdat [verzoeker] het ongeval tussen hem en [verweerder 1] had kunnen en moeten voorkomen. Immers is [verzoeker] onvoldoende oplettend geweest en heeft hij nagelaten zijn snelheid aan te passen.

4.13.
Bij de beoordeling van de vraag of er ten opzichte van [verweerder 3] sprake is van eigen schuld acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang. Uit de eigen verklaring van [verzoeker] blijkt dat hij – vóór het ongeval tussen hem en [verweerder 1] – de Suzuki op de vluchtstrook heeft zien staan, dat hij mensen op de vluchtstrook zag lopen en dat deze factoren hem hebben doen besluiten om van rijstrook te wisselen. Ook komt in dit kader betekenis toe aan het feit dat de Suzuki en de Golf zich op een afstand van ongeveer 100 meter van elkaar bevonden, dat de Golf 180 graden gedraaid op de linkerrijstrook stond, dat de koplampen van de Golf aanstonden en dat [verzoeker] die lampen heeft waargenomen. De rechtbank overweegt daarbij overigens dat [verweerder 3] zich niet op het standpunt heeft gesteld dat de alarmlichten van de auto van [verweerder 1] aan waren, zodat in de verhouding tussen [verzoeker] en [verweerder 3] als vaststaand moet worden aangenomen dat dit niet het geval was. Over het zicht ter plaatse verwijst de rechtbank naar hetgeen zij in 4.6. hierover heeft overwogen.
Al deze factoren in onderlinge samenhang bezien, brengen de rechtbank tot het oordeel dat [verzoeker] niet kon volstaan met het uitwijken naar de linkerrijstrook. Hoewel voor [verzoeker] niet onmiddellijk duidelijk kon zijn dat de Suzuki zich op de vluchtstrook bevond als gevolg van een ongeval met een andere auto, had [verzoeker] wel rekening dienen te houden met de eventuele aanwezigheid van een andere auto nabij de locatie waar de Suzuki bevond. [verzoeker] heeft al met al op een dergelijke mogelijkheid onvoldoende geanticipeerd. [verzoeker] had in de geschetste omstandigheden niet alleen van rijstrook moeten verwisselen, maar ook zijn snelheid dienen aan te passen. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij in 4.6. heeft overwogen over de schending van de in artikel 19 Rvv opgenomen verplichting. Op basis van wat in dit deelgeschil in de verhouding [verzoeker] - [verweerder 3] is komen vast te staan, is de rechtbank van oordeel dat de aan [verzoeker] toe te rekenen omstandigheden in een substantiële, maar iets geringere mate dan de aan [verweerder 3] toe te rekenen omstandigheden, hebben bijgedragen aan het ongeval. Op basis van die vaststaande omstandigheden is de mate van eigen schuld van [verzoeker] vast te stellen op 45%.

4.14.
Bij de beoordeling van de mate van eigen schuld van [verzoeker] spelen ook ten aanzien van [verweerder 3] twee omstandigheden een rol die in het kader van dit deelgeschil niet zijn komen vast te staan. Het betreft hier opnieuw de – betwiste – omstandigheden dat er geseind is met een lamp/maglite en dat er vrachtwagens stonden, van welke feiten [verweerder 3] en ASR de bewijslast draagt. Indien deze omstandigheden, of één daarvan, in een bodemprocedure komt/komen vast te staan, zal dit van invloed zijn op het percentage eigen schuld van [verzoeker] .

billijkheidscorrectie

4.15.
Na vaststelling van de mate van eigen schuld van [verzoeker] , komt de vraag aan de orde of toepassing van de billijkheidscorrectie noopt tot aanpassing in die zin dat de ernst van de door [verzoeker] en [verweerder 3] gemaakte fouten en ook de ernst van het letsel, maken dat het deel van de schade dat vergoed moet worden door [verweerder 3] , groter wordt. Indien wordt uitgegaan van de in dit deelgeschil als vaststaand aangenomen feiten en omstandigheden, is toepassing van de billijkheidscorrectie aan de orde, gelet op de aard van het letsel bij [verzoeker] en de ernst van de door [verweerder 3] gemaakte fouten tegenover de ernst van de fouten van [verzoeker] . In dat kader is van belang dat [verzoeker] de aanleiding voor het ongeval niet in het leven heeft geroepen en zich ineens geconfronteerd heeft gezien met een stilstaande auto op de snelweg. Daarnaast speelt ook hier mee dat sprake is van een verzekerd risico. Toepassing van de billijkheidscorrectie op basis van de vaststaande feiten moet leiden tot een correctie van het percentage eigen schuld tot 30%. Een voorlopig oordeel omtrent toepassing van de billijkheidscorrectie indien in een bodemprocedure zou komen vast te staan dat is gezwaaid met een maglite en er twee vrachtwagens waren gestopt, kan de rechtbank niet geven. Zij acht het denkbaar dat in dat geval anders moet worden geoordeeld over de toepassing van de billijkheidscorrectie als zodanig of de mate waarin deze tot correctie moet leiden.

4.16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het onder II gevorderde ten aanzien van [verweerder 3] kan worden toegewezen, met dien verstande dat daaraan zal worden toegevoegd dat de vergoedingsplicht vermindert in verband met een nog nader vast te stellen percentage eigen schuld van [verzoeker] .

ECLI:NL:RBNHO:2015:11084