Rb Oost-Brabant 100316 medepassagier geeft ruk aan stuur; precieze toedracht ongeval is niet komen vast te staan; voor nadere bewijslevering is in deelgeschil geen ruimte
- Meer over dit onderwerp:
Rb Oost-Brabant 100316 medepassagier geeft ruk aan stuur; precieze toedracht ongeval is niet komen vast te staan; voor nadere bewijslevering is in deelgeschil geen ruimte;
- kosten gevorderd en begroot obv 12 uur x € 235,- x 1,07 x 1,21 + griffierecht, totaal € 3.729,05
2 Het deelgeschil
2.1.
Op 25 november 2007 is [verzoeker] een verkeersongeval overkomen. Hij reed als bestuurder in de auto van de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) over de snelweg (A67) en is met deze auto van de weg geraakt, via de vluchtstrook in de berm/sloot terechtgekomen en over de kop gegaan. Hij heeft hierbij letsel opgelopen. [naam 1] had voor zijn auto een WAM-verzekering afgesloten bij Reaal.
2.2.
[verzoeker] vraagt de rechtbank om bij beschikking:
voor recht te verklaren dat Reaal aansprakelijk is voor het hem overkomen verkeersongeval van 25 november 2007, en dat de uitsluiting van artikel 9 lid 3 WAV niet op [verzoeker] van toepassing is, en dat Reaal derhalve gehouden is de door [verzoeker] geleden en/of nog te lijden schade van zowel materiële als immateriële aard, waarvan de hoogte nog nader moet worden bepaald, te voldoen;
te bepalen dat de kosten van deze procedure op grond van artikel 6:96 BW dienen te worden vastgesteld op een bedrag van € 2.534,22, verhoogd met de kosten voor het bijwonen van de zitting (inclusief reistijd), en Reaal te veroordelen in deze kosten van de deelgeschilprocedure, inclusief het betaalde vastrecht.
2.3.
Reaal voert gemotiveerd verweer.
2.4.
Op de stellingen en verweren van partijen en hetgeen zij ter onderbouwing daarvan hebben aangevoerd, zal de rechtbank voor zover nodig hierna onder de beoordeling nader ingaan.
3 De beoordeling
Aansprakelijkheid
3.1.
Partijen twisten over de vraag wat de toedracht is geweest van het ongeval van 25 november 2007.
3.2.
Het staat vast dat [verzoeker] reed op de A67 in de auto van [naam 1] . [naam 1] zat rechts naast hem op de passagiersstoel en op de achterbank van de auto zat de heer [naam 2] .
Terwijl [verzoeker] een vrachtwagen inhaalde, reed een personenauto vlak achter [verzoeker] . Er was sprake van zogenaamd bumperkleven. Nadat [verzoeker] was teruggekeerd naar de rechter rijbaan werd hij ingehaald door deze personenauto. Vervolgens is de auto waarin [verzoeker] reed van de weg geraakt, via de vluchtstrook in de berm/sloot terecht gekomen en over de kop geslagen, waarbij alle drie inzittenden uit de auto zijn geslingerd. Zij zijn naar het ziekenhuis gebracht en onderzocht. [naam 1] en [naam 2] konden na onderzoek direct naar huis. [verzoeker] , die enige tijd buiten kennis was, is twee dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis.
3.3.
Over de vraag waarom de auto van de weg is geraakt, zijn partijen het niet eens.
[verzoeker] geeft daarvoor de volgende verklaring. Terwijl zij de vrachtwagen inhaalden, wond [naam 1] zich bijzonder op over de bumperklever die achter hen reed. Op het moment dat deze hen inhaalde werden er door die automobilist en [naam 1] onvriendelijke gebaren over en weer uitgewisseld. [naam 1] was zeer geïrriteerd en greep, voor [verzoeker] volkomen onverwacht, het stuur van zijn auto en gaf hieraan een ruk naar links en direct weer naar rechts, om het te laten lijken alsof hij tegen de auto die hen passeerde wilde botsen. Door deze rukken aan het stuur raakte de auto volledig uit koers en werd hij stuurloos, waardoor zij van de weg af raakten.
Reaal beroept zich er op dat haar verzekerde [naam 1] een andere verklaring heeft gegeven. [naam 1] heeft verklaard dat er tijdens het inhalen van de vrachtwagen een andere auto dicht achter hen reed, en dat deze auto hen vervolgens (nadat zij weer op de rechter rijbaan reden) heeft ingehaald en hen heeft gesneden, dat wil zeggen dat de bestuurder van die andere auto een ruk aan zijn stuur gaf waardoor zijn auto hun kant op kwam. Volgens [naam 1] dreigde deze automobilist hen af te snijden of tegen hen aan te botsen, kennelijk om hen bang te maken. Vervolgens reed die auto op de linker rijbaan van hen weg. Om een botsing met die andere auto te voorkomen moest [verzoeker] uitwijken, waarbij hij de macht over het stuur kwijt raakte, aldus [naam 1] .
3.4.
Volgens [verzoeker] staat vast dat het ongeval is veroorzaakt door [naam 1] , nu niet alleen hij maar ook [naam 2] dit heeft verklaard. [naam 2] heeft kort na het ongeval weliswaar anders verklaard, maar later heeft [naam 2] de lezing van [verzoeker] bevestigd, zowel schriftelijk als mondeling, als beëdigd getuige bij gelegenheid van het voorlopig getuigenverhoor. [verzoeker] wijst er op dat [naam 2] onder ede heeft verklaard dat hij door [naam 1] onder druk was gezet bij het afleggen van zijn eerste verklaring.
[verzoeker] beroept zich voorts op een rapport van de heer [naam 3] van het Letselschade Centrum Nederland (LSCN) van 26 april 2010 waaruit naar hij stelt kan worden afgeleid dat [naam 1] tegenover deze schaderegelaar heeft verklaard aan het stuur te hebben getrokken.
3.5.
Ter onderbouwing van een en ander heeft [verzoeker] de volgende stukken overgelegd:
- de registratieset van de Verkeerspolitie
- een getuigenverklaring van [naam 1] van 5 december 2007 (Waarborgfonds Motorverkeer)
- een getuigenverklaring [naam 2] van 7 december 2007 (Waarborgfonds Motorverkeer)
- het aanrijdingsformulier van Reaal ingevuld door [naam 1] op 7 december 2007
- een gespreks-/bezoeksverslag van de heer [naam 3] (LSCN) van 26 april 2010
- een getuigenverklaring van [naam 2] (datum onbekend) op LSCN-formulier
- een getuigenverklaring van [verzoeker] van 23 november 2012
- het proces-verbaal voorlopig getuigenverhoor van 28 maart 2013 ( [verzoeker] en [naam 2] )
- het proces-verbaal voorlopig tegenverhoor van 11 juni 2013 ( [naam 1] )
De inhoud van deze stukken kan als volgt worden samengevat.
3.6.
Van het ongeval van 25 november 2007 is door de politie geen proces-verbaal opgemaakt. In de politieregistratie van het ongeval staat over de toedracht van het ongeval slechts het volgende vermeld:
“Tussen bestuurder en de passagiers zijn verschillende opvattingen over de toedracht. Niet is hard gemaakt kunnen worden dat hier sprake is van een verwijtbare gedraging waardoor iemand gewond is geraakt”.
3.7.
Op het aanrijdingsformulier heeft [naam 1] op 7 december 2007, in antwoord op de vraag wie naar zijn mening aansprakelijk is voor het ongeval, geschreven:
“Bestuurder B (rb: de onbekende bestuurder van de inhalende auto), deze heeft ons de weg afgesneden waardoor bestuurder A (rb: [verzoeker] ) controle kwijt raakte”
3.8.
Omdat bij het ongeval een onbekend gebleven automobilist betrokken was, is het ongeval gemeld bij het Waarborgfonds Motorverkeer. [naam 1] en [naam 2] hebben in verband hiermee ieder een schriftelijke getuigenverklaring opgesteld.
Op 5 december 2007 heeft [naam 1] over de aanrijding verklaard:
“Een bumper klever die ons inhaalt, snijt ons de weg af, waardoor wij van de weg afraken”
Op 7 december 2007 heeft [naam 2] over de aanrijding verklaard:
“Een inhalende auto die ons de weg afsnijdt waardoor de chauffeur van ons auto control kwijt raakt”
3.9.
Nadat hem op 11 oktober 2009 opnieuw een verkeersongeval was overkomen, heeft [verzoeker] zich in april 2010 gewend tot het Letselschade Centrum Nederland (LSCN). Op 22 april 2010 had hij een gesprek met de heer [naam 3] van het LSCN, waarin niet alleen het ongeval van 11 oktober 2009 maar ook het ongeval van 25 november 2007 aan de orde is gekomen.
3.10.
In zijn rapport van 26 april 2010 heeft [naam 3] over de toedracht van het eerste ongeval het volgende geschreven:
“Op 25 november 2007 reed de heer [verzoeker] , als bestuurder van de personenauto van zijn vriend de heer [naam 1] , op rijksweg A67 ter hoogte van Geldrop. Achterin het voertuig reed de heer [naam 2] als passagier mee, terwijl voornoemde heer [naam 1] zich op de passagiersstoel rechts voorin het voertuig bevond. Op enig moment voerde de heer [verzoeker] een inhaalmanoeuvre uit en zag hij in zijn achteruitkijkspiegel met grote snelheid een andere personenauto naderen. Na weer te zijn teruggekeerd naar de rechter rijstrook vond er tussen de inzittenden van beide voertuigen enige ‘non-verbale communicatie’ plaats, waarna de inhalende en onbekend gebleven automobilist een afsnijdende beweging maakte, waarna de heer [naam 1] plotseling en onverwachts aan het stuur trok, kennelijk met de bedoeling een aanrijding tussen beide voertuigen te voorkomen. Die poging slaagde weliswaar, maar daardoor werd het voertuig oncontroleerbaar, raakte deze in een slib, sloeg over de kop en kwam aan de zijkant van de weg terecht. Alle drie inzittenden werden uit het voertuig geslingerd. Na enige tijd werden zij naar drie afzonderlijke ziekenhuizen vervoerd.”
3.11.
Over de aansprakelijkheid heeft [naam 3] vervolgens het volgende geschreven:
“Gelet op de hierboven beschreven toedrachtsomschrijving, die wordt ondersteund door inzittenden [naam 1] en O, lijkt het Waarborgfonds Motorverkeer de aangewezen partij om de door dat ongeval ontstane schade te vergoeden. Aansprakelijkheid is evenwel nog niet erkend, omdat de politierapportage nog niet zou zijn overgelegd. Deze is inmiddels binnen en zal worden nagezonden.
Ten aanzien van de politierapportage wordt overigens opgemerkt dat deze zeer summier is en dat inhoudelijke verklaringen van partijen niet in de rapportage zijn opgenomen. Bij de bespreking hiervan werd duidelijk dat het ongeval in luttele seconden heeft plaatsgevonden en dat de heer [verzoeker] daarbij buiten bewustzijn raakte. Naar later bleek heeft hij ± een half uur op de vluchtstrook gelegen waarna hij pas in het ziekenhuis bij kennis kwam. Achteraf had hij het idee dat het ongeval is veroorzaakt omdat de heer [naam 1] plotseling aan het stuur trok, maar hij achtte het goed mogelijk dat de heer [naam 1] , als eigenaar van die auto, een ultieme poging deed een aanrijding met het inhalende/afsnijdende voertuig te voorkomen.”
3.12.
In een ongedateerde verklaring (die volgens partijen moet zijn afgegeven ná 26 april 2010 omdat deze op een LSCN-formulier is gegeven) heeft [naam 2] geschreven:
“Ik zat achterin-links onderweg naar Valkenswaard en er kwam een auto ons normaal inhalen, en omdat het lang duurde, werd [naam 1] kwaad, en trok aan de stuur naar links, daardoor raakte [verzoeker] de controle kwijt van de auto.”
3.13.
Het LSCN heeft in verband met het eerste ongeval namens [verzoeker] tevergeefs een uitkeringsaanvraag gedaan bij het Waarborgfonds Motorverkeer.
3.14.
Op 3 november 2012 heeft [verzoeker] vervolgens een (eerste) eigen schriftelijke getuigenverklaring gegeven over de toedracht van het ongeval:
“Op 25 november 2007 reed ik in de auto van mijn vriend de heer [naam 1] . Hij zat op de passagiersstoel. Achter in de auto zat mijn andere vriend, de heer [naam 2] . Wij reden op de A67 richting Geldrop. In haalde op enig moment een vrachtauto in. Achter mij zat een zogenaamde bumperklever. Ik heb me hier niets van aangetrokken, heb de vrachtauto die ik wilde inhalen, ingehaald, en heb vervolgens weer netjes naar rechts ingevoegd. De heer [naam 1] raakte al zeer geïrriteerd door de bumperklever, en deze irritatie nam alleen maar toe, op het moment dat de bumperklever ons wilde inhalen, en op enig moment na de auto, waarin wij reden, reed. De automobilist van de bumperklever en de heer [naam 1] maakten over en weer tal van de bekende vingerbewegingen, en andere agressieve gebaren. Dit werd de heer [naam 1] kennelijk te veel, waarop hij plotseling, zonder dat ik het zag aankomen, het stuur vastgreep, een ruk aan het stuur naar links gaf, om net te doen alsof wij de andere auto wilden rammen, en vervolgens weer een ruk aan het stuur naar rechts gaf, om te voorkomen dat wij niet daadwerkelijk tegen die auto aanbotsten. Omdat we met een snelheid van ongeveer 120 km/uur reden, raakte de auto volledig oncontroleerbaar, en zijn wij met grote snelheid van de weg af geraakt, en naast de weg in de sloot tot stilstand gekomen.
De heer [naam 1] heeft naderhand verklaard, dat wij werden afgesneden door de bumperklever. Dit is absoluut niet juist. Wij werden niet afgesneden. Hij heeft in een agressieve bui volkomen onverantwoord gehandeld, met een ongeval tot gevolg. De heer [naam 2] heeft twee verklaringen afgelegd. De inhoud van die verklaringen zijn mij bekend. (…) Ik heb hem op zijn eerste verklaring waarin hij de verklaring van de heer [naam 1] bevestigde, aangesproken. (…) Hij heeft mij toen verteld dat hij die verklaring op verzoek van de heer [naam 1] op die manier heeft gedaan, omdat de heer [naam 1] anders in de problemen zou kunnen geraken. (…) Hij heeft mij meerdere keren medegedeeld dat de verklaring van de heer [naam 1] , welke door hem een keer is bevestigd, absoluut in strijd is met de waarheid. Hij heeft mij bevestigd dat het hem volkomen duidelijk is, en hij dit ook heeft gezien, dat het ongeval is veroorzaakt door de handelwijze van de heer [naam 1] . Die gaf een ruk aan het stuur naar links, en vervolgens naar rechts, waardoor we van de weg zijn geraakt.”
3.15.
Op 28 maart 2013 heeft [verzoeker] als getuige tegenover de rechtbank desgevraagd verklaard te blijven bij zijn verklaring van 23 november 2012.
3.16.
Eveneens op 28 maart 2013 heeft [naam 2] als getuige desgevraagd tegenover de rechtbank verklaard dat niet zijn eerste verklaring van 7 december 2007 maar zijn tweede verklaring zoals gegeven op het LSCN-formulier de juiste is. [naam 2] heeft verder verklaard:
“Ik heb gezien dat de passagier rechtsvoor zijnde meneer [naam 1] een ruk aan het stuur heeft gegeven. Ik zat achterin de auto. De bestuurder van de auto die ons inhaalde zat handgebaren te maken met [naam 1] , waardoor [naam 1] geïrriteerd raakte en een ruk aan het stuur gaf. Ten gevolge daarvan ging de auto slingeren en was de auto niet meer onder controle te brengen.
Ik heb die eerste verklaring afgelegd onder druk van [naam 1] . Hij was toen mijn vriend, nu niet meer. Hij was de tweede dag na het ongeval al bezig met het afwerken van de verzekeringspapieren. Ik was op dat moment nog niet 100% goed bij mijn hoofd. (…) Hij heeft mij geen reden gegeven waarom ik die door hem gewenste verklaring moest geven. Ik wist niet goed waar hij mee bezig was. Ik blijf bij mijn tweede getuigenverklaring, waarbij de tekening door mijzelf is gemaakt (…)”
3.17.
Op 11 juni 2013 heeft [naam 1] als getuige tegenover de rechtbank verklaard te blijven bij zijn verklaring zoals hij die eerder aflegde. Hij heeft, voor zover hier van belang, ook het volgende verklaard:
“Wij waren op de linkerbaan aan het inhalen en reden zo’n 120 tot 125 km/uur. Een auto achter ons maakte zich schuldig aan bumperkleven. De bestuurder [verzoeker] zei nog tegen mij: “kijk eens achter ons”. Toen wij weer naar rechts gingen haalde die bumperklever ons in en maakte daarbij een schijnbeweging naar onze kant. [verzoeker] raakte als bestuurder daardoor de kluts kwijt en trok aan het stuur om uit te wijken en daardoor is het ongeval ontstaan. (…) Ik hoor u zeggen dat zij [rb: [verzoeker] en [naam 2] ] hebben verteld dat ik een ruk aan het stuur zou hebben gegeven. Ik ontken dat. Ik ga toch niet mijn eigen auto in gevaar brengen. Ik meen dat ze die verklaring op die manier hebben afgelegd omdat ze daarmee financieel gebaat zijn. Ik zeg u dat zij na het ongeval eerst een geheugenverlies hadden en zelfs gezegd zouden hebben dat ik zou hebben gereden. De dag volgend op het ongeval heb ik nog een verklaring afgelegd bij de politie. (…) Het is ook niet zo dat ik mij over die bumperklever heb zitten opwinden in de auto, het was in een fractie van een seconde gebeurd. (…) Het klopt dat ik na het ongeval contact heb gehad met [naam 2] over het ongeval. Ik was bezig met het invullen van de formulieren voor het Waarborgfonds en had daarbij een getuigenverklaring nodig. Bij [verzoeker] kon ik niet terecht omdat hij aan geheugenverlies leed, dus heb ik [naam 2] gevraagd een verklaring af te geven. Wat de inhoud van die verklaring was weet ik niet meer. [naam 2] is daarvoor bij mij thuis geweest. Of hij die verklaring bij mij thuis heeft ingevuld weet ik niet meer. Ik weet wel dat ik hem een formulier van het Waarborgfonds heb meegegeven. Op een aanvullende vraag van de rechter hierover zeg ik u dat ik geen druk heb uitgeoefend op [naam 2] om het formulier in te vullen. Hij kwam vrijwillig bij mij. (…)”
3.18.
Reaal heeft aangevoerd dat en waarom [verzoeker] met deze stukken nog geen bewijs heeft geleverd van de door hem gestelde toedracht van het ongeval.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.19.
[verzoeker] baseert zijn verzoek hoofdzakelijk op zijn eigen verklaring, die hij op schrift heeft gesteld op 23 november 2012, vijf jaar na het ongeval. Uit de stukken blijkt niet dat [verzoeker] ook al eerder deze lezing van het ongeval heeft gegeven. De eerste kenbare verklaring van [verzoeker] is te vinden in het rapport van de heer [naam 3] (LSCN), van 26 april 2010, en toen is [verzoeker] minder stellig geweest over de vermoedelijke oorzaak van het ongeval. [verzoeker] heeft toen verklaard dat het ongeval in luttele seconden plaatsvond, dat hij geruime tijd buiten bewustzijn is geweest en dat hij “achteraf het idee had” dat het ongeval was veroorzaakt omdat de heer [naam 1] plotseling aan het stuur trok. Hij achtte het tegelijk ook “goed mogelijk” dat [naam 1] een ultieme poging had gedaan een aanrijding met het inhalende/afsnijdende voertuig te voorkomen. [naam 3] heeft vervolgens als toedracht omschreven dat de inhalende automobilist een afsnijdende beweging maakte, waarna [naam 1] aan het stuur trok, kennelijk om een aanrijding te voorkomen. Uit het rapport van [naam 3] blijkt niet dat [verzoeker] daarop heeft aangegeven het daarmee niet eens te zijn. Uit het rapport blijkt niet - en [verzoeker] heeft dit ook niet gesteld - dat hij [naam 3] heeft voorgehouden dat niet het inhalende voertuig een afsnijdende beweging maakte, maar dat [naam 1] met zijn auto een afsnijdende beweging wilde maken en daarom aan het stuur trok, eerst naar links en vervolgens weer naar rechts, zoals [verzoeker] thans stellig beweert. Uit het rapport blijkt ook niet dat [verzoeker] aan [naam 3] heeft verteld over de (onder druk van [naam 1] ) onjuiste verklaring van [naam 2] . Dat [verzoeker] pas vijf jaar na het ongeval, op 23 november 2012, zijn lezing van het ongeval heeft gegeven, en dat die lezing niet geheel overeenstemt met wat hij eerder tegenover [naam 3] heeft verklaard, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat aan deze verklaring niet het gewicht toekomt dat [verzoeker] daaraan toegekend wil zien.
3.20.
[verzoeker] beroept zich er op dat [naam 2] zijn lezing heeft bevestigd. Dit is juist, maar [naam 2] heeft eerst een andersluidende verklaring afgelegd. Die eerste verklaring dateert van tien dagen na het ongeval en [naam 2] heeft verklaard dat hij die - volgens hem onjuiste - verklaring zou hebben afgelegd onder druk van [naam 1] , maar op welke wijze [naam 1] die druk zou hebben uitgeoefend is niet nader toegelicht. [naam 1] betwist dat hij druk heeft uitgeoefend op [naam 2] om een onjuiste verklaring af te leggen. In zijn tweede verklaring (uit 2010) en in zijn verklaring als beëdigd getuige op 28 maart 2013 heeft [naam 2] verklaard dat het ongeval werd veroorzaakt doordat [naam 1] een ruk aan het stuur gaf. Over de reden waarom [naam 1] dit deed, is [naam 2] niet eenduidig in zijn verklaringen: in 2010 heeft hij verklaard dat de passerende auto hen ‘normaal inhaalde’ en dat [naam 1] kwaad werd ‘omdat dit lang duurde’, en op 28 maart 2013 heeft hij verklaard dat de passerend automobilist handgebaren maakte waardoor [naam 1] boos werd. De rechtbank is van oordeel dat alle hier genoemde omstandigheden afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de gewijzigde verklaring van [naam 2] .
3.21.
Het rapport van [naam 3] van 26 april 2010 kan naar het oordeel van de rechtbank niet bijdragen aan het door [verzoeker] te leveren bewijs. [naam 3] is tot de conclusie gekomen, zoals [naam 1] en [naam 2] aanvankelijk beiden hebben verklaard, dat het de inhalende automobilist was die een afsnijdende beweging maakte. [naam 3] heeft daar aan toegevoegd dat [naam 1] vervolgens aan het stuur trok om een aanrijding te voorkomen. Of [naam 1] dit laatste ook met zoveel woorden tegenover [naam 3] heeft erkend staat niet vast, nu uit het rapport niet blijkt wat [naam 3] precies met [naam 1] heeft besproken, en [naam 1] stellig betwist dit te hebben erkend. Wat hiervan zij, dat [naam 1] aan het stuur zou hebben getrokken om zélf een afsnijdende beweging te maken, zoals [verzoeker] stelt, valt in het rapport van [naam 3] niet te lezen.
3.22.
De conclusie luidt dan ook dat [verzoeker] er niet in is geslaagd voldoende bewijs te leveren voor zijn stelling dat het ongeval van 25 november 2007 is veroorzaakt doordat [naam 1] eerst naar links en vervolgens naar rechts aan het stuur van de auto trok om een afsnijdende beweging naar de inhalende bumperklever te maken.
3.23.
Voor nadere bewijslevering is in deze deelgeschilprocedure geen ruimte. De gevraagde verklaring voor recht (zie 2.2. onder 1) kan daarom niet worden gegeven. De kwestie van artikel 9 lid 3 WAV behoeft geen bespreking. Het verzoek zal worden afgewezen.
Kosten deelgeschil
3.24.
[verzoeker] vraagt tot slot om een veroordeling van Reaal in de kosten die hij heeft moeten maken in verband met deze deelgeschilprocedure, en stelt dat deze kosten moeten worden begroot op een bedrag van € 2.534,22 (uitgaande van 9 te declareren uren à € 235,- per uur, vermeerderd met 7% kantoorkosten en 21% btw) te vermeerderen met een vergoeding voor het bijwonen van de mondelinge behandeling, inclusief reistijd, en het griffierecht ad € 78,-.
3.25.
De rechtbank overweegt dat ondanks de afwijzing van het verzoek van [verzoeker] in beginsel op de voet van artikel 1019aa Rv begroting dient plaats te vinden van de kosten die hij heeft moeten maken in verband met de behandeling van het deelgeschil. Dit is alleen anders indien sprake zou zijn van een volstrekt onnodig of onterecht ingesteld verzoek, maar die situatie doet zich hier niet voor.
3.26.
Bij de begroting van de kosten van het deelgeschil dient de rechtbank de zogenaamde dubbele redelijkheidstoets te hanteren: het dient redelijk te zijn dat deze kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Aan Reaal kan worden toegegeven dat het hier voornamelijk een bewijsbeoordeling betreft waarvoor geen bijzondere expertise benodigd is, maar gelet op de situatie waarin [verzoeker] zich bevindt, acht de rechtbank het redelijk dat deze zich ter behartiging van zijn belangen heeft gewend tot een advocaat die is gespecialiseerd op het terrein van het letselschaderecht, met bijbehorend tarief. De rechtbank begroot de kosten van [verzoeker] voor dit deelgeschil op een bedrag aan advocaatkosten van € 3.651,05 (€ 235,- x 1,07 x 1,21 x 12) en een bedrag aan griffierecht van € 78,-, derhalve in totaal € 3.729,05.
3.27.
De rechtbank zal Reaal niet veroordelen tot betaling van dit bedrag, omdat de aansprakelijkheid niet vast staat. ECLI:NL:RBOBR:2016:1159