Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Oost-Brabant 240316 uitzendkracht valt van rijdende aanhanger tijdens verrichten wegwerkzaamheden; bestuurder aansprakelijk, hoogte eigen schuld vereist nader debat

Rb Oost-Brabant 240316 uitzendkracht valt van rijdende aanhanger tijdens verrichten wegwerkzaamheden; bestuurder aansprakelijk, hoogte eigen schuld vereist nader debat;
- kosten gevorderd en toegewezen 9,3 x € 225,- + 6% + 21%, totaal € 2.683,84; geen aftrek vanwege eigen schuld

2 De feiten

2.1.
Op 15 april 2013 was [verzoeker] als uitzendkracht werkzaam bij de uitvoering van wegwerkzaamheden te [woonplaats 2] . [verzoeker] bevond zich samen met de heer [naam 1] achterop een open aanhangwagen. De aanhanger werd getrokken door een bestelauto, die bestuurd werd door en in eigendom toebehoort aan de heer [naam 2] .

2.2.
[verzoeker] moest - terwijl de aanhangwagen stapvoets door (de auto van) [naam 2] werd voortgetrokken - afzetschilden vanaf de aanhanger in de berm gooien. In eerste instantie deed hij dat terwijl hij achterop de aanhangwagen zat. Vanaf het moment dat hij in een zittende positie de afzetschilden niet meer kon pakken, is [verzoeker] op de aanhangwagen gaan staan.

2.3.
Op enig moment verloor [verzoeker] zijn evenwicht en is hij tussen de aanhangwagen en de auto van [naam 2] gevallen. [verzoeker] heeft zich even aan de aanhangwagen kunnen vasthouden, maar is kort daarna verder gevallen en onder de wielen van de aanhangwagen terecht gekomen. Daarbij heeft [verzoeker] letsel opgelopen, dat deels blijvend is.

2.4.
Klaverblad is de WAM-verzekeraar van het voertuig van [naam 2] .

2.5.
Bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg (locatie Roermond) is [naam 2] in verband met het ongeval veroordeeld tot een geldboete van € 500,- subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren wegens overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

3 Het verzoek en de standpunten van partijen

3.1.
[verzoeker] verzoekt:
te beslissen dat Klaverblad aansprakelijk respectievelijk vergoedingsplichtig is voor de materiële en immateriële schade, die [verzoeker] heeft geleden en zal lijden als gevolg van het ongeval van 15 april 2013, waarbij hij letsel opliep;
de kosten van [verzoeker] conform diens opgave te begroten en te beslissen dat Klaverblad in de begrote kosten van dit deelgeschil wordt veroordeeld.

3.2.
[verzoeker] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat het op grond van artikel 61b RVV verboden is om personen te vervoeren in of op een aanhangwagen achter een motorvoertuig. [naam 2] overtrad deze wettelijke norm door toe te staan, dat [verzoeker] vervoerd werd op een open aanhangwagen. [naam 2] heeft onzorgvuldig jegens [verzoeker] gehandeld door, zelfs zonder enige veiligheidsinstructie het vervoer van [verzoeker] op een open aanhangwagen te bevorderen en toe te staan, aldus [verzoeker] (vrzk sub 9).
Ter zitting heeft [verzoeker] zijn grondslag nader toegelicht en daarbij gewezen op het feit dat [naam 2] als bestuurder heeft toegestaan dat zich tijdens het rijden personen op zijn platte aanhangwagen bevonden, waarop geen enkel beveiliging zoals valbescherming aanwezig was om een val te voorkomen. [naam 2] heeft niet gewaarschuwd dat [verzoeker] niet op de aanhanger mocht gaan staan. Ook als langzaam wordt gereden kan men zijn evenwicht verliezen en in dit geval was er niets op de aanhanger waaraan [verzoeker] zich kon vastgrijpen, aldus [verzoeker] ter zitting.

3.3.
Klaverblad voert hiertegen - kort en zakelijk weergegeven - het volgende verweer:
[naam 2] heeft geen toerekenbare onrechtmatige daad jegens [verzoeker] gepleegd; [naam 2] kan geen verwijt worden gemaakt en er is geen sprake van toerekening krachtens verkeersopvatting.
Er is geen causaal verband tussen de normschending en de schade.
Er is sprake van 100% eigen schuld aan de zijde van [verzoeker] .

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.
Aan de orde is de vraag of [naam 2] onrechtmatig jegens [verzoeker] heeft gehandeld. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Klaverblad heeft erkend dat [naam 2] het voorschrift van artikel 61b RVV heeft overtreden door met zijn voertuig een aanhanger te trekken, waarop personen - [verzoeker] en [naam 1] - werden vervoerd. Met Klaverblad is de rechtbank echter van oordeel dat deze overtreding van 61b RVV door [naam 2] op zichzelf onvoldoende is om een normschending van [naam 2] jegens [verzoeker] aan te nemen. Terecht wijst Klaverblad er in haar verweer op dat uitzonderingen op dit voorschrift worden gemaakt, wanneer het vervoer plaatsvindt in het kader van een evenement of optocht, wanneer daar een vergunning voor is gegeven.
Een naar het oordeel van de rechtbank doorslaggevende bijkomende omstandigheid in dezen is echter dat [naam 2] op geen enkele wijze - direct dan wel indirect via de spiegels van zijn voertuig - zicht had op [verzoeker] en op wat zich op/rond de aanhangwagen afspeelde. [naam 2] verklaart in antwoord op de vraag van de verbalisant of hij tijdens de werkzaamheden zicht had op [verzoeker] en [naam 1] (vrzk prod 1, laatste proces-verbaal): “Nee, ik had geen zicht op ze ik zag ze niet in de spiegel en ook niet door de achterdeuren die zijn geheel geblindeerd.” [naam 2] had enkel het raam aan de bestuurderszijde naar beneden, met de kennelijke bedoeling dat hij signalen van buiten kon horen, maar dat acht de rechtbank hier onvoldoende. Het was voor [naam 2] onder deze omstandigheden niet mogelijk om toezicht te houden op de werkzaamheden en snel in te grijpen wanneer daarvoor aanleiding was. In dit geval wist [naam 2] dat [verzoeker] vanaf de rijdende aanhangwagen fysieke werkzaamheden verrichtte, namelijk het oppakken en in de berm gooien van de afzetschilden. [naam 2] moet er dan rekening mee houden dat [verzoeker] zijn evenwicht kan verliezen en dat daar ernstig letsel uit kan voortvloeien. Aan Klaverblad kan weliswaar worden toegegeven dat het risico op het verlies van evenwicht wellicht gering was zolang [verzoeker] op de aanhangwagen zat, maar door het ontbreken van zicht kon [naam 2] ook niet ingrijpen of extra alert zijn op het moment dat [verzoeker] ging staan.
Dit ontbreken van zicht op de aanhangwagen klemt temeer, nu op de aanhanger geen enkele valbescherming was aangebracht, terwijl het voor [verzoeker] niet mogelijk was - zo heeft [verzoeker] ter zitting onbetwist gesteld - om de betreffende werkzaamheden uit te voeren door naast de aanhanger te lopen.
Door onder deze omstandigheden toe te staan dat [verzoeker] zich op de door zijn voertuig voortgetrokken aanhanger bevond zonder daar goed zicht op te kunnen houden, heeft [naam 2] verwijtbaar onrechtmatig jegens [verzoeker] gehandeld. Ook acht de rechtbank daarmee een causaal verband aanwezig tussen deze onrechtmatige gedraging en de door [verzoeker] geleden schade.

4.2.
De omstandigheid, waar Klaverblad in haar verweer op heeft gewezen, dat [verzoeker] niet op verzoek van [naam 2] , maar uit eigen beweging op de aanhangwagen is gaan zitten en staan, doet hier niet aan af. [naam 2] wist dat [verzoeker] zich op de aanhanger bevond en [naam 2] heeft een eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot de veiligheid van personen die zich op de aanhangwagen achter het door hem bestuurde trekkende voertuig bevinden.
De stelling van Klaverblad dat [naam 2] ’ wijze van rijden niet heeft bijgedragen aan de val van [verzoeker] , maakt het voorgaande niet anders. Datzelfde geldt voor de stellingen van Klaverblad dat de gehanteerde manier van werken in de branche veelvuldig voorkomt en in het algemeen geen gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert en dat [verzoeker] vaker op deze manier heeft gewerkt. Ten slotte heeft Klaverblad er in haar verweer op gewezen dat [verzoeker] geen concrete instructies van zijn werkgever heeft gekregen ter voorkoming van deze gebruikelijke werkwijze, maar ook dat verweer faalt. Het laat onverlet de eigen verantwoordelijkheid van [naam 2] als hiervoor omschreven.

4.3.
Klaverblad beroept zich in haar verweer vervolgens op 100 % eigen schuld van [verzoeker] als bedoeld in artikel 6:101 BW. Ter onderbouwing daarvan, heeft Klaverblad op voormelde omstandigheden gewezen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat Klaverblad ten aanzien van de gestelde eigen schuld geen zelfstandig tegenverzoek heeft gedaan. Voorts is de rechtbank van oordeel dat in casu geen sprake is van 100% eigen schuld. Aan Klaverblad kan worden toegegeven dat de schade van [verzoeker] in enige mate het gevolg is van omstandigheden die aan [verzoeker] zijn toe te rekenen. [verzoeker] is immers zelf op de aanhanger gaan zitten en staan en heeft geaccepteerd dat hij zijn werkzaamheden uitvoerde zonder dat op de aanhanger enige valbescherming aanwezig was en zonder dat [naam 2] zicht op hem had. Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om de volledige schade als gevolg van het ongeval bij [verzoeker] te laten. Op basis van de in deze zaak door partijen gepresenteerde stellingen, is de rechtbank vooralsnog van oordeel dat de schade in hogere mate is te wijten aan omstandigheden die aan [naam 2] zijn toe te rekenen dan aan omstandigheden die in de risicosfeer van [verzoeker] liggen.
Een nadere beslissing hieromtrent kan de rechtbank nu niet geven, omdat daartoe tussen partijen onvoldoende is gedebatteerd en (zoals gezegd) een tegenverzoek dat daar op ziet ontbreekt.
Dit niet nader gekwantificeerde oordeel dat [verzoeker] in enige maar mindere mate dan [naam 2] eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW heeft, staat aan de toewijzing van het verzoek onder 1 niet in de weg. Een geslaagd beroep op de eigen schuld kan ertoe leiden dat de vergoedingsplicht van Klaverblad wordt verminderd. Het neemt niet weg dat Klaverblad aansprakelijk en vergoedingsplichtig is als verzocht.

4.4.
Met het voorgaande ligt het verzoek van [verzoeker] voor toewijzing gereed.

4.5.
Ten aanzien de kosten van dit deelgeschil overweegt de rechtbank als volgt. [verzoeker] begroot in zijn verzoekschrift de kosten voor het deelgeschil op in totaal € 1.818,08. Dit bedrag hangt samen met 6,3 gedeclareerde uren tegen een tarief van € 225,- per uur (excl. 6% kantoorkosten en 21% BTW). [verzoeker] verzoekt de rechtbank daarnaast rekening te houden met nog te besteden tijd in verband met bestudering van het verweerschrift, de voorbereiding van een mondelinge behandeling en de rechtsbijstand ter zitting. In het verzoekschrift zegt [verzoeker] toe om bij gelegenheid van de mondelinge behandeling een geactualiseerd overzicht van de door mr. Baetens bestede tijd over te leggen.
Klaverblad heeft op dit punt in haar verweerschrift gesteld dat de aard en omvang van de gedeclareerde uren haar niet onredelijk overkomen.

4.6.
De rechtbank constateert dat [verzoeker] geen opgave heeft gedaan van de kosten in verband met (de voorbereiding van) de zitting. De rechtbank zal daarom de daarmee gepaard gaande tijd in redelijkheid begroten op in totaal 3 uur (voor het doornemen van het verweerschrift en het bijwonen van de zitting). De kosten daarvan bedragen € 865,76 (3 x 225 x 1,06 x 1,21).
De totale kosten voor [verzoeker] voor deze procedure bedragen dan € 2.683,84.

4.7.
De rechtbank begrijpt Klaverblad in het verweerschrift sub 20 aldus, dat zij als verweer voert, dat bij de afwikkeling van de kosten van dit deelgeschil rekening moet worden gehouden met de eigen schuld van [verzoeker] .
Nog daargelaten dat in deze beschikking geen definitief oordeel over (het percentage) eigen schuld wordt gegeven, geldt het volgende. Op grond van artikel 1019aa Rv gelden de kosten van de deelgeschilprocedure als kosten in de zin van artikel 6:96, lid 2 BW. De benadeelde kan de kosten in beginsel dus volledig vergoed krijgen. De rechtvaardiging daarvoor is blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3, p. 4, 12-13 en 22-23) gelegen in het feit dat de deelgeschilprocedure een voorziening beoogt te bieden in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase, waardoor de procedure zozeer is verbonden met een afwikkeling buiten rechte dat deze kosten in beginsel volledig voor vergoeding in aanmerking komen.
Op zichzelf gezien zou de conclusie moeten zijn dat ook de kosten van het deelgeschil, vanwege de verwijzing naar artikel 6:96 lid 2 BW, onderhevig zijn aan een mogelijk beroep op eigen schuld van de gelaedeerde. Echter, niet moet uit het oog worden verloren wat het doel is van de deelgeschilprocedure: het verschaffen van een extra instrument aan de partijen die zich in een traject van personenschade bevinden om een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen te doorbreken door het mogelijk te maken de rechter in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase te adiëren. De verbinding met artikel 6:96, lid 2 BW verlaagt de financiële drempel voor de gelaedeerde om een deelgeschilprocedure in te stellen (Kamerstukken II 2007/08, 31518, nr. 3, p. 8). Wanneer de bepaling over eigen schuld onverkort van toepassing zou zijn op de kosten van het deelgeschil, zou die financiële drempel deels weer worden verhoogd. De rechtbank is van oordeel dat dat zich niet verdraagt met het doel waarvoor de deelgeschilprocedure in het leven is geroepen. De rechtbank zal daarom Klaverblad veroordelen in de volledige kosten van het deelgeschil aan de zijde van [verzoeker]. ECLI:NL:RBOBR:2016:912