Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb R'dam 230408 auto op rechter- en linkerbaan gaan gelijktijdig naar middenbaan; geen o.d.

Rb R'dam 230408 auto op rechter- en linkerbaan gaan gelijktijdig naar middenbaan; geen onrechtmatige daad
Beknopte beschrijving van het ongeval

Ter plaatse bestond de rijbaan uit 3 rijstroken.
14.2 reed over rijstrook 3 en 14.1 over rijstrook 1.
De getuige reed hier achter over rijstrook 2.
14.1 en 14.2 wisselden tegelijkertijd naar rijstrook 2.
In een schrikreactie stuurde 14.2 naar rechts en 14.1 naar links.
14.1 en 14.2 botsten niet tegen elkaar. Door de abrupte stuurreactie raakte voertuig 14.1 in een slip. Bestuurder 14.1 raakt de macht over het stuur kwijt en botste met de voorzijde van zijn voertuig tegen de links van de rijbaan gelegen vangrail.
Bestuurder 14.1 werd voor onderzoek overgebracht naar het ziekenhuis waar geen letstel werd geconstateerd.
Door de aanrijding ontstond alleen materiele schade.
Deze toedracht kwam tot stand naar aanleiding van de verklaringen van de betrokkenen.
14.1 verklaarde nog dat 14.2 geen richting had aangegeven.” (...)

5.1 Het gaat in dit geding om de vraag of het ongeval op 13 augustus 2005, waarbij [persoon 1] tegen de vangrail is gereden, is veroorzaakt door onrechtmatig rij- of weggedrag van [gedaagde]. (...)

Met de verklaring van getuige [getuige] dat beide bestuurders op hetzelfde moment naar de middelste baan wilden, is naar het oordeel van de rechtbank het bewijs geleverd dat [persoon 1] en [gedaagde] tegelijkertijd van rijstrook gingen wisselen.

De rechtbank acht de verklaring van [getuige] meer geloofwaardig dan de verklaringen van [persoon 1] en [gedaagde]. Hierbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat getuige [getuige] enig belang heeft bij de afloop van deze procedure, hetgeen anders ligt voor [persoon 1] en [gedaagde]. Bovendien had getuige [getuige] die recht achter [persoon 1] en [gedaagde] op de middenbaan reed, een goed zicht op de toedracht van het ongeval.

5.8 Uitgaande van de feitelijke situatie dat [persoon 1] en [gedaagde] tegelijkertijd naar de middenbaan gingen, dient thans te worden bezien of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door van rijstrook te wisselen. Hiertoe dient de vraag te worden beantwoord of [gedaagde] heeft gehandeld in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (hierna: de zorgvuldigheidsnorm).

5.9 De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. [gedaagde] heeft niet gehandeld in strijd met een wettelijke verkeersregel of met de zorgvuldigheidsnorm.

5.10 Anders dan Leaseplan stelt, heeft [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank artikel 54 RVV niet overtreden. Bestuurders die een bijzondere manoeuvre uitvoeren, zoals van rijstrook wisselen, moeten volgens deze bepaling het overige verkeer voor laten gaan. Vaststaat dat [persoon 1] en [gedaagde] gelijktijdig van rijstrook wisselden, zodat zij beiden gelet op het bepaalde in artikel 54 RVV de plicht hadden de ander voor te laten gaan. Toen [persoon 1] en [gedaagde] elkaar opmerkten, stuurden ze beiden terug naar de rijstrook waar ze vandaan kwamen. Artikel 54 RVV biedt geen handvat voor beantwoording van de vraag of een bestuurder die op een rijbaan met drie rijstroken van de rechterrijstrook wisselt naar de middelste rijstrook een bestuurder die gelijktijdig van de linkerrijstrook wisselt naar de middelste rijstrook voor moet laten gaan. (...)

5.18 Uit het voorgaande volgt dat het gaan wisselen van rijstrook door [gedaagde] voor [persoon 1] gezien de verkeerspositie die hij innam en ook voor andere verkeersdeelnemers ter plaatse geen (zodanige) gevaarlijke situatie opleverde, dat deze situatie de zich op de rechterrijstrook bevindende [gedaagde] noopte tot het nemen van voorzorgsmaatregelen. Het beroep op de ‘Kelderluik-criteria’ biedt Leaseplan c.s. derhalve geen soelaas. [gedaagde] diende weliswaar zoals iedere weggebruiker bij zijn manoeuvre rekening te houden met de mogelijkheid dat andere verkeersdeelnemers niet oplettend zijn, maar anders dan Leaseplan c.s. betoogt, kon aan [gedaagde] niet de eis worden gesteld dat hij bij wijze van voorzorgsmaatregel diende te wachten met het wisselen naar de middelste rijstrook totdat [persoon 1] gepasseerd zou zijn.

5.19 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld. (...)

5.21 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] geen onrechtmatige daad heeft gepleegd, die tot de schade heeft geleid waarvan thans vergoeding wordt gevorderd. Dit betekent dat [gedaagde] niet aansprakelijk is voor de door Leaseplan en Euro Insurance gevorderde schade. De vorderingen van Leaseplan en Euro Insurance zullen worden afgewezen. Nu zij in het ongelijk zijn gesteld, zullen Leaseplan en Euro Insurance de proceskosten dienen te dragen.
LJN BD2969