Rb Zutphen 031110 vordering tegen eigen verzekeraar vanwege vrees voor nadelige gevolgen erkenning aansprakelijkheid
- Meer over dit onderwerp:
Rb Zutphen 031110 vordering tegen eigen verzekeraar vanwege vrees voor nadelige gevolgen erkenning aansprakelijkheid
2.1. Op 4 april 2009 heeft er op de A 10 voor de afslag RAI in Amsterdam een ongeval plaatsgevonden waarbij een aan [Naam Transport] in eigendom toebehorende vrachtauto van het merk MAN (kenteken [kenteken 1]) de achterzijde van de door [eiseres] bestuurde auto van het merk Daihatsu Cuore (kenteken [kenteken 2]) heeft beschadigd. Ook de vrachtauto van [Naam Transport] heeft daarbij schade opgelopen. Achmea is de WAM-verzekeraar van het door [eiseres] bestuurde voertuig.
2.2. [Naam Transport] heeft Achmea aansprakelijk gesteld voor de schade aan de vrachtauto. Achmea heeft aansprakelijkheid erkend en de schade aan de vrachtauto van [Naam Transport] ad € 1.793,55 vergoed.
3. Het geschil en de beoordeling
3.1. [eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, voor recht zal verklaren dat Achmea is gehouden om aan [eiseres] te vergoeden de volledige door haar geleden en te lijden schade, als gevolg van de door [eiseres] gestelde toerekenbare tekortkoming van Achmea en zal bepalen dat Achmea aan [eiseres] verschuldigd is de wettelijke rente over het bedrag van haar schadevergoeding vanaf 26 november 2009 tot aan de dag der algehele voldoening alsmede Achmea zal veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. Aan deze vordering legt [eiseres] ten grondslag dat niet zij, maar de chauffeur van de vrachtauto schuld heeft aan de aanrijding. Zij reed al enige minuten in een rijdende file toen de vrachtauto tegen haar aanreed. Omdat de auto van [eiseres] steeds weer opnieuw (10 tot 15 keer) werd geramd door de vrachtauto, moet worden aangenomen dat de bestuurder van de vrachtauto de auto van [eiseres] geheel over het hoofd heeft gezien. Het hele gebeuren is gezien door een andere automobilist, de heer [getuige]. [eiseres] verwijt Achmea dat zij niet onmiddellijk na de melding van [eiseres] aan Achmea dat de bestuurder van de vrachtauto aansprakelijk was en dat zij een getuige had die haar lezing kon bevestigen, deze getuige niet heeft benaderd met het verzoek een schriftelijke verklaring af te leggen. Achmea is er zonder behoorlijk onderzoek naar de feiten veel te snel (op grond van de situatieschets op het aanrijdingsformulier) van uit gegaan dat het rijgedrag van [eiseres] niet correct is geweest. Door erkenning van de aansprakelijkheid door Achmea is het instellen van een vordering van [eiseres] tegen (de verzekeraar van) [Naam Transport] bij voorbaat kansloos. Achmea is toerekenbaar tekortgeschoten bij de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst, zodat Achmea aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade. Deze schade bestaat uit de reparatiekosten aan haar auto ad € 1.526,20 alsmede het nader te bepalen verlies van haar no-claim korting op de verzekeringspremie en de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten.
3.3. Achmea heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op het verweer van Achmea zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
3.4. Artikel 6 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorvoertuigen (WAM) geeft aan de benadeelde een rechtstreekse vordering op de WAM-verzekeraar van het motorrijtuig dat de schade veroorzaakte. Het eigen recht jegens de WAM-verzekeraar brengt mee dat deze onafhankelijk van zijn verzekerde de vordering van de benadeelde kan en ook moet afhandelen, waarbij de WAM-verzekeraar niet gehouden is om het standpunt van zijn verzekerde ten aanzien van de aansprakelijkheid te volgen. Dit betekent echter niet dat [eiseres], ook al zou [eiseres] zonder enig voorbehoud de behandeling van de door [Naam Transport] geleden schade aan Achmea hebben overgelaten, is gebonden aan het door Achmea ingenomen standpunt inzake de vraag bij wie de schuld aan de onderhavige aanrijding lag. Het valt immers niet in te zien waarom laatstgenoemd feit op zichzelf zou meebrengen dat [eiseres], wat betreft haar vordering op [Naam Transport] voor door haar geleden aanrijdingschade, in beginsel gebonden zou zijn aan het door haar, [eiseres]s, aansprakelijkheidsverzekeraar Achmea ingenomen standpunt bij de afwikkeling van de vordering van [Naam Transport] op [eiseres] (zie ook Hoge Raad 5 november 1971, NJ 1972, 37). [eiseres] zou slechts dan door [Naam Transport] kunnen worden gehouden aan de erkenning van aansprakelijkheid van [eiseres], indien [eiseres] tot [Naam Transport] een verklaring zou hebben gericht die laatstgenoemde heeft opgevat en in de gegeven omstandigheden heeft mogen opvatten als een verklaring dat [eiseres] de beoordeling van en de beslissing omtrent haar aansprakelijkheid overlaat aan Achmea. Het antwoord op de vraag of [eiseres] door [Naam Transport] aan een vervolgens door Achmea gedane erkenning kan worden gehouden in dier voege dat dan tussen [eiseres] en [Naam Transport] komt te gelden dat [eiseres] jegens [Naam Transport] aansprakelijk is, hangt ervan af of [Naam Transport] de verklaring van Achmea heeft opgevat en in de gegeven omstandigheden heeft mogen opvatten als een door Achmea tot haar gerichte verklaring die ertoe strekte dit rechtsgevolg tot stand te brengen (zie ook Hoge Raad 10 januari 1992, NJ 1992, 606). Of daarvan sprake is kan in de onderhavige procedure, waarin (de assuradeur van) [Naam Transport] geen partij is, niet worden beoordeeld. Mocht dat het geval zijn, dan komt het in de verhouding tussen [eiseres] en [Naam Transport] voor rekening en risico van [eiseres] als Achmea op ontoereikende gronden de aansprakelijkheid zou hebben erkend.
Het feit dat Achmea jegens [Naam Transport] de aansprakelijkheid voor de aan de vrachtauto van [Naam Transport] toegebrachte schade heeft erkend (en de schade heeft vergoed), betekent dan ook niet dat (de WAM-verzekeraar van) [Naam Transport] enkel om die reden met succes een aansprakelijkheidsstelling door [eiseres] kan afweren. De erkenning van Achmea van aansprakelijkheid leidt er dan ook niet toe dat Achmea gehouden is om aan [eiseres] de schade aan haar auto te vergoeden.
3.5. Uit een uitspraak van de Raad van Toezicht op het Schadeverzekeringsbedrijf van 5 januari 1987 (VR 1988, 100), kan worden afgeleid dat in een geval als het onderhavige, waarin een WAM-verzekeraar buiten een proces tot schadevergoeding overgaat, voorafgaand overleg met haar verzekerde, met name met het oog op de no-claim, wenselijk is, maar dat de verzekeraar daartoe niet gehouden is. Wel moet de verzekeraar bij de schaderegeling zo veel mogelijk rekening houden met het belang van de verzekerde. Bedoelde uitspraak is een uiting van de in de verzekeringsbranche geldende opvattingen over de verplichtingen van een WAM-verzekeraar ten opzichte van haar verzekerde. Deze opvattingen werken door bij de beoordeling van de handelwijze van Achmea in deze zaak, daar waar het het aanpassen van de no-claim korting betreft.
Achmea heeft gemotiveerd betwist dat [eiseres] bij haar schademelding direct melding heeft gemaakt van haar lezing van het gebeuren en van haar getuige. Achmea heeft gesteld dat [eiseres] eerst melding heeft gemaakt van haar getuige nadat Achmea de schade al aan [Naam Transport] had vergoed. [eiseres] heeft geen specifiek bewijs van haar andersluidende stelling aangeboden, zodat in deze niet van de juistheid van de stelling van [eiseres] kan worden uitgegaan. Hierop strandt al het verwijt dat Achmea alvorens tot erkenning van aansprakelijkheid over te gaan contact had moeten opnemen met de getuige van [eiseres].
Achmea had bij het beoordelen van de claim van [Naam Transport] niet méér dan het standpunt van [Naam Transport] over de schuldvraag alsmede het ook door [eiseres] ondertekende aanrijdingsformulier. In met name de situatieschets van de hand van de chauffeur van de vrachtauto, kan steun worden gevonden voor de lezing van [Naam Transport] dat [eiseres] kort voor de aanrijding is ingevoegd in de baan waarin de vrachtauto reed, waardoor de bestuurder van de vrachtauto niet meer in staat was om tijdig zijn snelheid te matigen. Aan de achterwijze van het schademeldingsformulier heeft [eiseres] geen melding gemaakt van feiten en /of omstandigheden, die zouden kunnen wijzen op het ontbreken van schuld bij [eiseres]. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat Achmea de vordering van [Naam Transport] op goede gronden geheel of gedeeltelijk zou hebben kunnen afwijzen. In de gegeven omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat Achmea, alvorens aansprakelijkheid te erkennen, met het oog op het vervallen van de no-claim korting contact had moeten opnemen met [eiseres]. In deze is Achmea dan ook niet tekortgeschoten jegens [eiseres].
3.6. Mocht in een procedure tussen [eiseres] en (de assuradeur van ) [Naam Transport] komen vast te staan dat [eiseres] geen enkele schuld treft aan de aanrijding, dan dient Achmea op grond van voormelde uitspraak van de Raad van Toezicht bereid te zijn om de aanpassing op de no-claim korting ongedaan maken. Op die door [eiseres] gewenst uitkomst kan niet -in een procedure waarin (de WAM-verzekeraar van) [Naam Transport] geen partij is- worden vooruitgelopen. LJN BO2571