Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 040220 politieauto botst met stopteken negerende bestuurder; verzekeraar verhaalt schade van politie bij eigen verzekerde

RBDHA 040220 politieauto botst met stopteken negerende bestuurder; verzekeraar verhaalt schade van politie bij eigen verzekerde
2
De feiten

2.1.
Op 25 april 2017 heeft gedaagde bij Generali schadeverzekering maatschappij N.V. (hierna: Generali) een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering afgesloten ten behoeve van zijn bestelauto, te weten een Volkswagen type Transporter T5 met kenteken [kenteken] . Van de verzekeringsovereenkomst maken deel uit de Bijzondere voorwaarden motorrijtuigen. Artikel 3 aanhef en sub c van deze voorwaarden luidt:

In aansluiting op het bepaalde in de Algemene Voorwaarden is tevens van de verzekering uitgesloten:

( ... )

c. Schade veroorzaakt door grove schuld of met goedvinden van een verzekerde;”

2.2.
Artikel 26 van de Bijzondere voorwaarden motorrijtuigen luidt:

“Tenzij hun aansprakelijkheid elders is verzekerd doet de maatschappij afstand van haar recht op verhaal van de door haar betaalde vergoeding op:

a. de bestuurder van het motorrijtuig;

( ... )

Mits:

( ... )

- voor hen geen uitsluitingsgrond, genoemd in de artikelen 3 en 27 van toepassing is.

2.3.
Op 21 mei 2017 heeft een incident plaatsgevonden, waarbij gedaagde een stopteken van de politie heeft genegeerd en zijn weg heeft vervolgd. In reactie daarop heeft de politie de achtervolging ingezet.

2.4.
In het proces-verbaal van de verbalisanten staat, voor zover relevant, het volgende:
Vanaf de van Musschenbroekstraat reed de Volkswagen linksaf de Issingstraat in. Aldaar reed de Volkswagen met ongeveer 60 kilometer per uur over de aldaar geplaatste verkeersdrempels. Halverwege de Issingstraat stond een personenauto stil op de weg. Wij, verbalisanten zagen dat de Volkswagen het voertuig links voorbij reed met nog steeds 60 kilometer per uur. De rijbaan was aldaar dermate smal dat het onmogelijk is dat de Volkswagen de personenauto niet heeft geraakt.

Hierop werd het rijgedrag van de bestuurder van de Volkswagen dermate gevaarlijk dat ik, verbalisant, als bestuurder van ons surveillancevoertuig, het noodzakelijk vond om ons surveillancevoertuig te gebruiken als geweldsmiddel. Ik, verbalisant, zag dat de Volkswagen ter hoogte van de Haverschmidstraat links af wilde slaan. Terwijl hij de bocht maakte heb ik met de voorzijde van on surveillancevoertuig de achterzijde van de Volkswagen geram met als doel hem te laten stoppen en aan te kunnen houden. Ik zag dat er door de botsing een deuk in de bumper van de Volkswagen was ontstaan. De Volkswagen stopte ondanks de aanrijding niet en vervolgde zijn weg over de Haverschmidstraat

2.5.
Omdat de verbalisant het surveillancevoertuig heeft gebruikt als geweldsmiddel, is er schade ontstaan aan dit voortuig. De autoschade is blijkens een expertiserapport vastgesteld op € 8.228,97.

2.6.
Bij brief van 4 oktober 2017 heeft de verzekeraar van de politie eiseres aangeschreven voor totale vordering, ten bedrage van € 8.710,42. Dit bedrag is uitgekeerd aan de politie.

2.7.
Bij brief van 24 april 2019 heeft DAS Incasso Rotterdam B.V. namens eiseres gedaagde gesommeerd om binnen 15 dagen na ontvangst van deze brief over te gaan tot betaling van het bedrag van € 8.710,42.

2.8.
In artikel 16.1 van de samenwerkingsovereenkomst tussen eiseres en Generali staat het volgende vermeld:
16.2. De Maatschappij verleent de Gevolmachtigde de bevoegdheid om, met inachtneming van het in deze overeenkomst bepaalde, in Nederland in naam van de maatschappij – binnen de perken van haar statuten – verzekeringsovereenkomsten aan te gaan. Daarnaast verleent de Maatschappij de Gevolmachtigde volmacht om in het algemeen al datgene te doen wat de uitoefening van het verzekeringsbedrijf in Nederland als vertegenwoordiger van een in Nederland of in het buitenland gevestigde maatschappij meebrengt en ter zake alle rechten van de Maatschappij uit te oefenen en alle verplichtingen na te komen

3
Vordering, grondslag en verweer

3.1.
Eiseres vordert veroordeling van gedaagde bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen een bedrag van € 9.931,57, bestaande uit € 8.710,42 aan hoofdsom, € 980,73 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief BTW en € 240,42 aan wettelijke consumentenrente vanaf 30 december 2017 tot 15 mei 2019, te vermeerderen met de wettelijke consumentenrente over € 8.710,42 vanaf 15 mei 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.

3.2.
Eiseres legt aan deze vordering, naast voormelde feiten, het volgende ten grondslag. Zij stelt primair dat gedaagde jegens haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd. Gedaagde heeft in strijd gehandeld met hetgeen volgens geschreven recht in het maatschappelijk verkeer als onbetamelijk kan worden beschouwd, waardoor de onrechtmatige daad aan gedaagde kan worden toegerekend. Op grond van artikel 3 sub c van de Bijzondere voorwaarden motorrijtuigen is schade door grove schuld uitgesloten van de verzekering. Van grove schuld is sprake, aangezien gedaagde het stopteken van de politie meerdere malen heeft genegeerd. Het rijgedrag van gedaagde was dermate gevaarlijk dat de verbalisant het noodzakelijk vond om de surveillancevoertuig te gebruiken als geweldsmiddel. Gedaagde heeft zich zodanig gedragen dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt of zou kunnen veroorzaken, waardoor de schade aan hem kan worden toegerekend. De ontstane schade is het directe gevolg van het handelen van gedaagde en te wijten aan zijn schuld, gelet op het feit dat de politie door zijn rijgedrag genoodzaakt was om het surveillancevoertuig te gebruiken als geweldsmiddel. Voorts heeft gedaagde in strijd gehandeld met artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

3.3.
Subsidiair stelt eiseres dat gedaagde zich niet heeft gehouden aan zijn mededelingsplicht, voortvloeiend uit artikel 7:928 lid 1 BW. Ingevolge dit artikel is de verzekerde verplicht om vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Gedaagde heeft echter bij zijn aanvraag nagelaten om eiseres te informeren dat een eerdere verzekering door een andere verzekeraar om haar moverende redenen is beëindigd. Desondanks heeft gedaagde op het aanvraagformulier van de autoverzekering op de vraag of gedaagde in de laatste 8 jaren een verzekering is geweigerd of door een verzekeraar is opgezegd met “nee” beantwoord. Bij kennis van deze stand van zaken zou eiseres de aanvraag voor de wettelijke aansprakelijkheidsverzekering niet hebben geaccepteerd. Op grond van artikel 7:930 lid 4 BW is eiseres geen uitkering verschuldigd, indien zij bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten.

3.4.
Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Allereerst stelt gedaagde dat eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering bij gebrek aan belang. Nergens blijkt dat eiseres de schade heeft betaald, Generali die schade heeft gevorderd bij eiseres, de vordering erkend is en is gecontroleerd op juistheid en/of rechtmatigheid of wat de verbintenis tussen eiseres en gedaagde zou moeten zijn. Een akte van cessie en een opvolging van de polis ontbreken. Er ontbreekt enige verbintenis tussen partijen. Voor wat betreft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 810,52, is gedaagde van mening dat deze kosten niet reëel zijn en afwijken van de geldende normbedragen. Bovendien heeft gedaagde nimmer enige incassohandeling verricht, anders dan het uitbrengen van de dagvaarding.

3.5.
Ten aanzien van de primaire grondslag merkt gedaagde op dat artikel 3 sub c van de Bijzondere voorwaarden motorrijtuigen tussen partijen niet geldig is, althans niet meer geldt. Eiseres kan zich dan ook niet beroepen op die voorwaarden. Verder is er geen sprake van een inbreuk op een recht, een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht en een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamd. Voorop moet worden gesteld dat het de betreffende verbalisant is geweest die ervoor heeft gekozen om de aanrijding te veroorzaken. In dat kader wordt niets vermeld over de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Veel informatie uit het proces-verbaal is niet verifieerbaar.

3.6.
Snelheden worden bijvoorbeeld slechts subjectief ingeschat en worden niet gedragen door objectieve bewijzen. Ook de noodzaak tot ingrijpen wordt niet nader gespecificeerd. Niet is gebleken dat er is nagedacht over een ander, lichter middel om het voertuig van gedaagde te doen stoppen. Een proces-verbaal met eenzijdige bevindingen van een verbalisant levert niet de benodigde toerekenbaarheid op, noch een causaal verband tussen de geleden schade en de gestelde daden van gedaagde. Enige overweging omtrent medeschuld en eigen schuld zijdens de politie wordt geheel buiten beschouwing gelaten. Daarbij wordt niet voldaan aan het relativiteitsvereiste. Het al dan niet rechtmatige handelen door de politie brengt nog niet met zich mee dat voortvloeiende schade wordt gedekt door een onderliggende norm die strekt tot het vergoeden van verzekeraars of diens tussenpersonen.

3.7.
Ter weerlegging van de subsidiaire grondslag heeft gedaagde het volgende aangevoerd. Eiseres heeft een aanvraagformulier in het geding gebracht, maar nergens blijkt dat dit het betreffende formulier is dat gedaagde heeft opgegeven, ondertekend en ingediend. Daarnaast is gedaagde niet bekend met een verzekering die door Nedasco bij Delta Lloyd was ondergebracht. Zelfs in het geval van een onregelmatigheid, kan eiseres geen beroep doen op artikel 7:928 BW. Dit artikel hanteert immers een strikte termijn van twee maanden na het ontdekken van de vermeende onregelmatigheid. Het incident deed zich voor op 21 mei 2017, en pas per brief van 29 november 2017 beroept eiseres zich op de schending van de meldingsplicht. Een beroep op artikel 7:928 BW lost in dit geval ook niets op. Eiseres moet namelijk specificeren hoe zij als ‘redelijk handelend verzekeraar’ een individueel acceptatiebeleid voert, of de verzwegen feiten voor haar relevant zijn voor de acceptatiebeslissing en of zij de verzekering niet of niet onder dezelfde condities zou zijn aangegaan bij volledige kennis van de stand van zaken. Eiseres heeft dit echter niet toegelicht. Tot slot heeft eiseres niet onderbouwd in welke mate het vermeende gebrek in de meldingsplicht dient te worden verdisconteerd in de gevorderde schadebedragen. Gedaagde heeft geen enkele opzet gehad om eiseres te misleiden omtrent enige mededeling, hetgeen betekent dat de normen uit artikel 7:390 lid 2 en 3 BW van toepassing zijn.

4
De beoordeling

4.1.
Alvorens het onderhavige geschil te beoordelen, moet de vraag worden beantwoord of eiseres ontvankelijk kan worden verklaard in haar vordering. Gedaagde stelt zich op het standpunt dat enige verbintenis tussen partijen ontbreekt, en dat eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard bij gebrek aan belang. De kantonrechter overweegt hierover het volgende. Uit artikel 16 lid 1 van de samenwerkingsovereenkomst blijkt dat Generali eiseres volmacht heeft verleend om onder meer alle rechten van Generali uit te oefenen. Dat gedaagde geen partij is bij die overeenkomst en met die overeenkomst ook niet bekend is, doet daaraan niet af. Eiseres kan, op basis van de samenwerkingsovereenkomst en de in verband daarmee afgegeven volmacht, als gevolmachtigd agent als formele procespartij optreden indien in het exploot van dagvaarding met naam wordt aangeduid welke (risicodragende) verzekeraars hij vertegenwoordigt (zie Asser/Wansink, Van Tiggele & Salomons 7-IX 2019/121). Dat is het geval, zoals blijkt uit 1.1 van de dagvaarding. Eiseres is aldus gerechtigd om op eigen naam het verhaalsrecht van Generali uit te oefenen, zodat zij ontvankelijk kan worden verklaard in haar vordering.

4.2.
Ter weerlegging van de primaire grondslag van de vordering, heeft gedaagde onder meer aangevoerd dat er geen sprake is van onrechtmatigheid. Eiseres kan hierbij geen beroep doen op artikel 3 sub c van de Bijzondere voorwaarden motorrijtuigen, aangezien deze overeenkomst tussen partijen niet geldig is, althans niet meer geldt. Gedaagde heeft voorts betwist dat een proces-verbaal met eenzijdige bevindingen van een verbalisant niet de benodigde toerekenbaarheid aan gedaagde oplevert, noch een causaal verband tussen de geleden schade en de gestelde daden van gedaagde. Daarnaast is volgens gedaagde door de politie geen rekening gehouden met proportionaliteit en subsidiariteit, aangezien niet is nagedacht over een lichter middel dan aanrijding met het surveillancevoertuig.

4.3.
Voornoemde verweren kunnen gedaagde niet baten. Hoewel eiseres haar primaire vordering baseert op onrechtmatige daad, wordt de rechtsverhouding tussen partijen beheerst door de tussen hen gesloten verzekeringsovereenkomst. Op grond van artikel 25 Rv zal de kantonrechter de rechtsgronden ambtshalve aanvullen in die zin dat de kantonrechter de vordering zo zal begrijpen dat deze is gebaseerd op (een toerekenbare tekortkoming uit hoofde van) de verzekeringsovereenkomst.

4.4.
Ten tijde van het voorval was gedaagde op grond van de verzekeringsovereenkomst gehouden tot nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van die overeenkomst. Naar het oordeel van de kantonrechter is de schade ontstaan door grove schuld van gedaagde en heeft hij daarmee jegens de politie onrechtmatig gehandeld. Immers, niet is weersproken dat gedaagde een stopteken van de politie heeft genegeerd en gedaagde zijn weg heeft vervolgd. Het door de verbalisant beschreven rijgedrag van gedaagde is eveneens niet weersproken en een eenzijdig opgemaakt proces-verbaal van een verbalisant kan in een civiele procedure als bewijs dienen. Het feit dat de verbalisant ervoor heeft gekozen om de aanrijding te veroorzaken kan niet met succes aan eiseres worden tegengeworpen, aangezien het rijgedrag van gedaagde voor de verbalisant aanleiding is geweest om het surveillancevoertuig te gebruiken als geweldsmiddel. Naar het oordeel van de kantonrechter was deze handeling van de verbalisant onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd en volledig aan gedaagde te wijten. Schending van de proportionaliteit en subsidiariteit door de politie is dan ook niet aan de orde. Van onrechtmatigheid van de zijde van de verbalisant is derhalve geen sprake. Het is gedaagde die door zijn rijgedrag en het negeren van het stopteken zodanig onrechtmatig heeft gehandeld dat sprake is van grove schuld als bedoeld in artikel 3 sub c van de Bijzondere voorwaarden motorrijtuigen. Het causaal verband tussen de gedragingen van gedaagde en de schade is evident aanwezig. Aan de niet onderbouwde betwisting daarvan door gedaagde gaat de kantonrechter voorbij.

4.5.
Artikel 26 van de Bijzondere voorwaarden motorrijtuigen bepaalt (onder meer) dat de verzekeraar verhaal mag nemen op de bestuurder van het motorrijtuig (in dit geval gedaagde) wanneer voor hem een uitsluitingsgrond van artikel 3 van de voorwaarden geldt. Nu daarvan sprake is, kan de verzekeraar op gedaagde verhaal nemen voor de aan de politie uitgekeerde schade. De verzekeraar is vanwege de uitkering van de schade aan de politie getreden in de rechten van de politie, zodat gedaagde het verweer dat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste niet met succes aan eiseres kan tegenwerpen. Mitsdien staat vast dat de Generali voor de uitgekeerde schade verhaal mag nemen op gedaagde, zodat de kantonrechter de primaire vordering zal toewijzen. Nu gedaagde de omvang van de uitgekeerde schade niet, of althans onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken zal het gevorderde bedrag van € 8.710,42 worden toegewezen. Daarmee komt de kantonrechter niet langer toe aan een beoordeling van de subsidiaire grondslag van de vordering.

4.6.
Tegen de gevorderde rente heeft gedaagde geen verweer gevoerd. Deze vordering zal daarom als onweersproken worden toegewezen.

4.7.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten overweegt de kantonrechter als volgt. De kantonrechter volgt gedaagde niet in de stelling dat er geen incassohandeling is verricht, en dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 810,52 niet reëel zijn en afwijken van de geldende normbedragen. DAS Incasso Rotterdam B.V. heeft immers namens eiseres de brief gedateerd 24 april 2019 gestuurd aan gedaagde. Nu eiseres in ieder geval één incassohandeling heeft verricht, is gedaagde buitengerechtelijke kosten verschuldigd. Het gevorderde bedrag van € 810,52 is in overeenstemming met de tarieven die zijn weergegeven in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, zodat de vordering tot betaling van dit bedrag zal worden toegewezen. ECLI:NL:RBDHA:2020:863