RBROT 020721 regres: auto slipt op door tractoren besmeurd wegdek; onvoldoende voorzorgsmaatregelen; eigen schuld vereist bewijslevering tzv bebording
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 020721 regres: auto slipt op door tractoren besmeurd wegdek; onvoldoende voorzorgsmaatregelen; eigen schuld vereist bewijslevering tzv bebording
3. Het geschil
3.1
Baloise heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 7.602,86 vermeerderd met de wettelijke rente over € 6.344,00 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
Aan haar vordering heeft Baloise - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagde] jegens [persoon C] onrechtmatig heeft gehandeld door na te laten de op grond van de richtlijnen van het CROW juncto artikel 6 Uitvoeringsvoorschriften BABW inzake verkeerstekens vereiste voorzorgsmaatregelen ten aanzien van de door hem verrichte vervuilende werkzaamheden te treffen. [gedaagde] heeft nagelaten de vereiste verkeersborden te plaatsen en heeft nagelaten het wegdek deugdelijk schoon te vegen. [gedaagde] is aansprakelijk voor de dientengevolge door [persoon C] geleden schade ten bedrage van € 6.344,00. Baloise maakt voorts aanspraak op gemaakte buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 837,56 en de wettelijke rente die tot de datum van dagvaarding € 421,30 bedraagt.
3.3
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. Primair stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat hij zich bij de oogstwerkzaamheden aan alle voorschriften heeft gehouden. [gedaagde] heeft voorafgaand aan de werkzaamheden volgens de voorschriften van het Waterschap Hollandse Delta borden met ‘werk in uitvoering’ en een snelheidsbeperking tot 30 km/uur geplaatst. Daarnaast waren er twee tractoren met schuif op de locatie aanwezig, waarbij er één in de berm geparkeerd stond met ingeschakelde zwaailamp en de andere achter de tractor met gerooide bieten aanreed om de weg aan te vegen. Subsidiair beroept [gedaagde] zich op eigen schuld aan de zijde van [persoon C] , omdat [persoon C] onvoldoende rekening heeft gehouden met modder op het wegdek en haar rijgedrag daar niet op heeft aangepast.
4. De beoordeling
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat [persoon C] op 29 september 2017 van de weg is geraakt, nadat zij met haar auto in een slip is geraakt op een met modder bevuilde weg. Evenmin is in geschil dat de modder op de weg afkomstig was van de banden van door [gedaagde] bij oogstwerkzaamheden gebruikte landbouwvoertuigen.
4.2
Baloise heeft haar schadevordering gebaseerd op een door [gedaagde] gepleegde onrechtmatige daad. Op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek is hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden. Het tweede lid bepaalt dat als onrechtmatige daad kan worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. Het derde lid bepaalt dat een onrechtmatige daad aan de dader kan worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
4.4
Uit artikel 5 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW) volgt dat het een ieder is verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. Tussen partijen is niet in geschil dat het met modder bevuilen van de weg potentieel gevaarzettend is en dat in verband met de door [gedaagde] verrichte oogstwerkzaamheden derhalve het nemen van voorzorgsmaatregelen ter afwending van mogelijk gevaar vereist was. Zij zijn echter verdeeld over de vraag of [gedaagde] voldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen.
4.5
Baloise heeft in de eerste plaats gesteld dat [gedaagde] tijdens de werkzaamheden de weg onvoldoende heeft schoongemaakt. [gedaagde] heeft hiertegenover aangevoerd dat hij tijdens de werkzaamheden, zoals voorgeschreven in de richtlijnen van het Waterschap Hollandse Delta, met een tractor met schuif over de weg heeft geschoven om de modder te verwijderen en daarmee heeft voldaan aan de te nemen voorzorgsmaatregelen.
4.6
De kantonrechter overweegt in dit verband het volgende. Voor zover [gedaagde] heeft willen betogen dat hij met het volgen van de door het Waterschap Hollandse Delta opgestelde richtlijnen gevrijwaard is van iedere aansprakelijkheid, volgt de kantonrechter hem niet in dit betoog. Deze richtlijnen kunnen weliswaar een aanknopingspunt vormen voor de door [gedaagde] te nemen voorzorgsmaatregelen, maar in zijn verhouding jegens [persoon C] als weggebruikster dient tot uitgangspunt te worden genomen dat [gedaagde] zich bij zijn werkzaamheden dient te houden aan het wettelijke voorschrift zoals gesteld in artikel 5 WVW.
4.7
Op grond van de door Baloise in het geding gebrachte foto’s moet worden vastgesteld dat op de plaats waar [persoon C] in de slip is geraakt de laag modder een zodanige dikte had dat daarin afdrukken van tractorbanden zichtbaar zijn. Het door de politie opgemaakte proces-verbaal vermeldt voorts dat het bandenspoor van de auto van [persoon C] zichtbaar was in de modder.
Het in opdracht van de verzekeraar van [gedaagde] opgemaakte rapport van Meuwissen Verkeers Ongevallen Analyse (hierna: MVOA) vermeldt weliswaar dat de afwezigheid van bonken klei op de weg en de relatief gladgestreken laag op de weg wijst op de omstandigheid dat er kort daarvoor met een schuif over de weg is geschoven en dat dit wijst op de omstandigheid dat er “tussen de bedrijven door” schoonmaakwerkzaamheden zijn verricht, echter, anders dan de rapporteur van MVOA concludeert, leidt dit naar het oordeel van de kantonrechter niet zonder meer tot de conclusie dat wat betreft het schoonvegen van de weg aan de richtlijn van het Waterschap Hollandse Delta is voldaan. Deze richtlijn schrijft immers niet slechts voor dat er schoonmaakwerkzaamheden moeten worden verricht, maar ook dat (gladde) modder of grote kluiten van de weg moeten worden verwijderd. Dat (gladde) modder ondanks de schoonmaakwerkzaamheden nog op de weg aanwezig was, blijkt niet alleen uit voormelde foto’s en het proces-verbaal van politie, maar ook uit het MVOA-rapport zelf waarin geconstateerd wordt dat de weg ten tijde van en ter plaatse van het verkeersongeval bedekt was met een laag modder.
Deze omstandigheden, in samenhang bezien, moeten leiden tot de conclusie dat [gedaagde] de weg op de plaats waar [persoon C] is geslipt, ondanks de kennelijke schoonmaakwerkzaamheden door [gedaagde] , onvoldoende heeft ontdaan van modder. Hiermee staat tevens vast dat [gedaagde] jegens [persoon C] gevaarzettend heeft gehandeld en daarmee uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de door [persoon C] (en Baloise) geleden schade.
4.8
Baloise heeft voorts gesteld dat [gedaagde] heeft nagelaten (de juiste) waarschuwingsborden te plaatsen. Voor de vaststelling van de aansprakelijkheid van [gedaagde] kan de vraag of [gedaagde] waarschuwingsborden heeft geplaatst, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, in het midden blijven. De vraag of [gedaagde] op de voorgeschreven wijze waarschuwingsborden heeft geplaatst, is echter wel relevant in het kader van de stelling van [gedaagde] dat sprake is van eigen schuld aan de zijde van [persoon C] . Mocht immers vast komen te staan dat [gedaagde] wel waarschuwingsborden heeft geplaatst, maar dat [persoon C] deze heeft genegeerd, dan moet eigen schuld aan de zijde van [persoon C] worden aangenomen.
4.9
Tussen partijen is in geschil welke waarschuwingsborden [gedaagde] diende te plaatsen. De richtlijnen van het Waterschap Hollandse Delta geven hierover geen uitsluitsel en gesteld noch gebleken is dat de vraag welke waarschuwingsborden bij oogstwerkzaamheden als de onderhavige geboden zijn, op andere wijze gereguleerd is. De kantonrechter acht in dit verband doorslaggevend dat [gedaagde] waarschuwingsborden diende te plaatsen die de passerende verkeersdeelnemer ertoe moesten aanzetten de snelheid, en daarmee potentieel risicovol gedrag, te beperken. Het bord A1 (max snelheid 30), waarvan [gedaagde] stelt dat hij dit bord heeft geplaatst, voldoet aan dit vereiste.
4.10
[gedaagde] heeft ter onderbouwing van zijn beroep op eigen schuld aan de zijde van [persoon C] aangevoerd dat [persoon C] zich onvoldoende heeft aangepast aan de omstandigheden, nu uit de in het MVOA-rapport opgenomen verklaring van [persoon C] blijkt dat zij heeft gezien dat er tractoren in het veld aan het werk waren, heeft gezien dat er tractoren stonden en heeft gezien dat het wegdek bedekt was met modder toen zij aan kwam rijden. Bovendien was [persoon C] plaatselijk bekend, bevond zij zich buiten de bebouwde kom in een landelijke omgeving en wist zij dat het oogsttijd was, aldus [gedaagde] . Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat [persoon C] harder dan 30 km/uur, en daarmee harder dan het door hem geplaatste bord A1, moet hebben gereden.
4.11
De kantonrechter overweegt dat op grond van de onweersproken verklaring van [persoon C] , zoals opgenomen in het MVOA-rapport, vast staat dat zij heeft gezien dat er tractoren in het veld aan het werk waren, maar dat zij geen landbouwvoertuigen op de dijk heeft zien staan. Toen [persoon C] de bocht doorkwam, zag zij dat het wegdek vuil was met een laag modder. [persoon C] schat haar snelheid op niet harder dan 30 tot 40 km/uur. Voorts kan uit de verklaring van [persoon C] worden opgemaakt dat zij plaatselijk bekend was en wist dat het oogsttijd was.
4.12
Gelet op deze omstandigheden, in samenhang bezien, moet worden geoordeeld, dat in het geval niet komt vast te staan dat [gedaagde] ten tijde van het verkeersongeval op de voorgeschreven wijze het waarschuwingsbord A1 had geplaatst, [persoon C] zich voldoende heeft aangepast aan de omstandigheden ter plaatse. In dat geval heeft zij immers, wetende dat het oogsttijd was en wetende dat er in het veld tractoren aan het werk waren, haar snelheid verlaagd van de toegestane maximumsnelheid van 60 km/uur tot 30 tot 40 km/uur. Dat [persoon C] toen zij de bocht doorkwam gezien heeft dat het wegdek bevuild was met modder is een omstandigheid die haar niet kan worden tegengeworpen, nu vanwege de bocht ter plaatse aannemelijk is dat [persoon C] het bevuilde wegdek pas in een laat stadium kan hebben opgemerkt en gesteld noch gebleken is dat [persoon C] hierop had kunnen anticiperen. Hieruit volgt dat van eigen schuld van [persoon C] in de bovenomschreven omstandigheden geen sprake is.
4.13
Indien wel komt vast te staan dat [gedaagde] ten tijde van het verkeersongeval op de voorgeschreven wijze het waarschuwingsbord A1 had geplaatst en voorts komt vast te staan dat [persoon C] de aldus toegestane snelheid van 30 km/uur heeft overschreden, moet worden geoordeeld dat [persoon C] zich niet voldoende heeft aangepast aan de omstandigheden ter plaatse. In dat geval had het immers, wetende dat het oogsttijd was en wetende dat er in het veld tractoren aan het werk waren, op haar weg gelegen haar snelheid aan te passen aan de voorgeschreven snelheid en is er sprake van (enige mate van) eigen schuld aan de zijde van [persoon C] .
4.14
De kantonrechter zal [gedaagde] , conform zijn aanbod daartoe, toelaten tot het bewijs van de stelling dat hij ten tijde van het verkeersongeval met inachtneming van de wijze van plaatsing zoals het Waterschap Hollandse Delta voorschrijft het waarschuwingsbord A1 had geplaatst en dat [persoon C] de aldus toegestane snelheid van 30 km/uur heeft overschreden.
4.15
In afwachting van de bewijslevering houdt de kantonrechter iedere verdere beslissing aan. ECLI:NL:RBROT:2021:6899