Overslaan en naar de inhoud gaan

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba 160615 oogletsel; beoordeling diverse schadeposten; gebruik VUT-regeling in causaal verband met mishandeling

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba 160615 oogletsel; beoordeling diverse schadeposten; gebruik VUT-regeling in causaal verband met mishandeling

2 De verdere beoordeling

2.1 [geïntimeerde] en zijn gemachtigde hebben (naar het Hof begrijpt) de schade van [geïntimeerde] als volgt begroot (in Arubaanse florin, afgerond op gehele florin):
a. Privé medische reizen 8.293
b. Privé medisch consult buitenland 3.481
c. Privé kosten verblijf in het buitenland 3.639
d. Medisch advies in Aruba 100
e. Derving woongenot 26.459
f. Verlies levensverzekeringsdekking 4.459
g. Derving bezoldiging 108.953
h. Derving vakantieuitkering 10.475
i. Immateriële schadevergoeding 250.000
j. Juridische bijstand (advocaatkosten) 45.000
---------- +
Totaal 460.859
======
2.2
Boogaard heeft verweer gevoerd tegen iedere post. Het Hof komt in het hiernavolgende daarop terug.

2.3
Het Hof stelt voorop dat bij de schadebegroting moet worden uitgegaan van de in de polisvoorwaarden gegeven omschrijving, die luidt: "schade door letsel of aantasting van de gezondheid van personen, al dan niet de dood tengevolge hebbend, met inbegrip van de daaruit voortvloeiende schade" (met inachtneming van het in art. 4 van de polisvoorwaarden vermelde maximum). Deze omschrijving leidt niet tot een andere toerekening of begroting van posten dan gebruikelijk is bij letselschade, indien wordt uitgegaan van het wettelijke schadebegrip.

2.4
Ad posten a t/m d. Hetgeen [geïntimeerde] heeft gesteld, komt (gelet ook op de door hem overgelegde producties) op het volgende neer. Het incident vond plaats op 18 oktober 2009. Op 26 oktober 2009 heeft [geïntimeerde] de neurochirurg C. Vallejo in Aruba bezocht die hem ondersteunde in zijn wens om in Colombia een "second opinion" over de behandeling van zijn oogletsel te verkrijgen. Vervolgens heeft [geïntimeerde] drie reizen naar Colombia gemaakt, nl. van 30 oktober tot 5 november 2009, van 8 tot 14 november 2009 en van 16 tot 22 juli 2010, waarbij hij telkens in Colombia medische behandeling heeft ondergaan. Van 16 tot 30 augustus 2010 heeft hij in Nederland verbleven, waar hij medische behandeling heeft ondergaan. In november 2010 is hij (in Colombia) geopereerd. De kosten van die operatie zijn vergoed door de AZV (de Algemene Ziektekosten Verzekering in Aruba).
Het Hof acht, mede gelet op de overgelegde producties, voldoende aannemelijk dat [geintimeerde] de in dit verband gestelde kosten daadwerkelijk heeft gemaakt tot de hiervoor in rov 2.1 ad a t/m d genoemde bedragen. Voorts is het Hof van oordeel dat deze kostenposten schade betreffen die in zodanig verband staat met de verzekerde gebeurtenis van 18 oktober 2009, dat zij J als gevolg van die gebeurtenis kan worden toegerekend (en daarmee onder de omschrijving vallen van de verzekeringsdekking). De (gestelde) omstandigheden dat het uitvoeringsorgaan AZV geen toestemming heeft gegeven voor de hier bedoelde reizen en dat de medische behandelingen met het oog waarop deze reizen zijn gemaakt, niet succesvol zijn geweest, doen (indien feitelijk juist) niet af aan voorgaand oordeel. Evenmin kan worden aanvaard dat, voor zover [geïntimeerde] zich niet met deze kosten tot het uitvoeringsorgaan AZV heeft gewend, Boogaard van zijn schadevergoedingsplicht terzake is bevrijd. De posten zijn dus toewijsbaar.

2.5
Ad post e. [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij na de gebeurtenis erg veel last had van opwaaiend stof van de grond rondom zijn huis en dat hij daarom genoodzaakt was een vloer te laten storten en verdere verbouwingen uit te voeren. Hoezeer bij letselschade ook een ruime toerekening past en het Hof wil aannemen dat opwaaiend stof pijnlijk was voor [geïntimeerde], toch is het Hof van oordeel dat deze kostenposten niet schade betreft dat in zodanig verband staat met de verzekerde gebeurtenis van 18 oktober 2009, dat zij J als gevolg van die gebeurtenis kan worden toegerekend. Met name is onvoldoende toegelicht waarom de last van het opwaaiend stof niet redelijkerwijs kon worden bestreden met minder ingrijpende maatregelen.
Ook de in productie 4 bij de memorie na tussenvonnis gegeven uitleg is ontoereikend. De omstandigheid dat [geïntimeerde] veel thuis was en niet mocht vallen, verklaren niet waarom deze verbouwingen als een gevolg van de verzekerde gebeurtenis moeten worden beschouwd.

Deze post zal worden afgewezen.

2.6
Ad post f. [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij na de gebeurtenis niet meer in aanmerking kwam voor deelneming aan een collectieve levensverzekering en zich dus alleen individueel kon bijverzekeren. Mede gelet op de omstandigheid dat collectieve levensverzekeringen als de onderhavige (naar algemene ervaringsregels) veelal van jaar tot jaar worden afgesloten, en het dus mogelijk is dat [geïntimeerde] na de gebeurtenis zich niet erop kon beroepen dat hij vóór de gebeurtenis altijd wel in aanmerking was gekomen voor een dergelijke deelneming, acht het Hof voldoende aannemelijk dat deze kostenpost schade betreft die in zodanig verband staat met de verzekerde gebeurtenis, dat zij J als gevolg van die gebeurtenis kan worden toegerekend. Ook acht het Hof voldoende aannemelijk dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt tot het gevorderde bedrag. De post is dus toewijsbaar.

2.7
Ad posten g en h. [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij na de gebeurtenis niet meer als raadsadviseur bij het Bureau van de Minister van Algemene Zaken van Aruba heeft kunnen werken en met ingang van 1 april 2015 een maandelijkse VUT-uitkering geniet, waardoor hij eerst gedurende twaalf maanden 10% van de laatst ontvangen bezoldiging verliest, vervolgens gedurende twaalf maanden 20% van de laatst ontvangen bezoldiging en dan nog gedurende vijf maanden 30% van de laatst ontvangen bezoldiging. Voorts verliest hij gedurende die gehele periode van negenentwintig maanden zijn gehele toelage van 25% van de bezoldiging conform art. 25 van de Landsverordening Materieel Arbeidsrecht. Daarnaast verliest hij gedurende die gehele periode zijn vakantieuitkering, aldus [geïntimeerde].

2.8
Op zichzelf is niet aannemelijk dat iemand die blind is aan één oog, om die enkele reden in het geheel niet zou kunnen werken in een functie als de functie die [geïntimeerde] vervulde. Dat is echter niet de strekking van het betoog van [geïntimeerde] en niet beslissend voor de toewijsbaarheid van deze posten. [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij door de lichamelijke klachten die hij door de gebeurtenis heeft opgelopen (blindheid aan één oog en pijn) en door de stress die gepaard is gegaan met de gebeurtenis en de gevolgen daarvan, in een depressie is geraakt en daarom zijn werk niet meer (naar behoren) kon hervatten. Dit is onderbouwd met een brief van psychiater P.A. de Coteau, waarin staat vermeld dat [geïntimeerde] bij het eerste contact op 12 februari 2015 symptomen van depressie vertoonde en over flashbacks klaagde en thans, na gebruik van medicijnen, enige verbetering vertoont. In de verwijsbrief van de huisarts van 7 januari 2015 staat vermeld dat [geïntimeerde] nooit eerder psychiatrische behandeling heeft ondergaan en sinds ongeveer een maand klachten heeft waarvoor hij graag hulp wil.
Het is alleszins aannemelijk dat iemand die een oog heeft verloren doordat zijn volwassen zoon een glazen schaal tegen hem heeft aangegooid, daarvan psychische klachten ondervindt die hem zodanig hinderen bij het uitvoeren van zijn werk dat hij zich redelijkerwijs genoodzaakt ziet gebruik te maken van een VUT-regeling. Het is ook goed voorstelbaar dat iemand die nooit behandeling van een psychiater heeft ondergaan, enige tijd nodig heeft voordat hij medische hulp zoekt voor zijn psychische klachten. De omstandigheid dat [geïntimeerde] niet eerder naar de psychiater is gegaan, doet daarom niet af aan de aannemelijkheid van zijn betoog dat zijn gebruikmaking van de VUT-regeling in causaal verband staat met de verzekerde gebeurtenis. Voor zover Boogaard heeft willen stellen dat [geïntimeerde] ook gebruik zou hebben gemaakt van de VUT-regeling, indien de verzekerde gebeurtenis niet had plaatsgehad, is dat onvoldoende aannemelijk. Voor zover [geïntimeerde] financiële schade heeft geleden doordat hij gebruik heeft gemaakt van de VUT-regeling, betreft dat schade die in zodanig verband staat met de verzekerde gebeurtenis, dat zij J als gevolg van die gebeurtenis kan worden toegerekend.
De schadebeperkingsplicht brengt niet mee dat [geïntimeerde] eerder naar de psychiater had moeten gaan en/of ervoor had moeten kiezen op non-actief te blijven in plaats van gebruik te maken van de VUT-regeling, om zo te bewerkstelligen dat zijn volledige bezoldiging met toeslag en vakantiegeld zou worden doorbetaald (indien het al zo is dat [geïntimeerde] die keuze had).

2.9
Het Hof zal de zaak naar de rol verwijzen om [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen bij akte te reageren op de verweren over de hoogte van de posten g en h (nrs. 41 en 42 van de antwoordmemorie na tussenvonnis van Boogaard). Boogaard zal in de gelegenheid worden gesteld een antwoordakte in te dienen.

2.10
Ad post i. Aangezien [geïntimeerde] lichamelijk letsel heeft opgelopen, heeft hij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. Het Hof houdt rekening met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van het letsel (blindheid aan één oog, aanvankelijk hevige pijn, thans duidelijk verminderde pijn, maar wel aanvalsgewijze pijn), de aard van de gedraging die het letsel heeft veroorzaakt (opzettelijk gooien met een glazen schaal door een volwassen zoon die aan een psychose of andere psychische stoornis leed). Voorts heeft het Hof gelet op de door Boogaard aangehaalde gevallen uit de
ANWB-Smartengeldgids, en daarbij (ter relativering van het belang daarvan) in aanmerking genomen dat die gevallen betrekking hebben op Nederland, terwijl het onderhavige geval zich in Aruba heeft voorgedaan. Dit alles leidt ertoe dat het Hof deze post toewijsbaar acht tot Afl. 50.000.

2.11
Ad post j. De post is toewijsbaar voor zover de advocaatkosten daadwerkelijk verschuldigd zijn geworden (hetgeen tot het gevorderde bedrag voldoende aannemelijk is), het redelijk was om advocaatkosten te maken (hetgeen eveneens voldoende aannemelijk is) en de hoogte ervan redelijk is. Wat de hoogte betreft oordeelt het Hof voorshands dat maximaal 15% van het overigens toewijsbare bedrag (inclusief immateriële schadevergoeding) toewijsbaar is en dat ook het bedrag van Afl. 10.000 als maximum dient te worden gehanteerd. Hierover kunnen partijen zich uitlaten in hun aktewisseling. Hierbij kunnen zij ook ingaan op de omstandigheid dat deze post niet toewijsbaar is voor zover deze ziet op werkzaamheden waarvoor een proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten (anders gezegd: het moet om buitengerechtelijke kosten gaan).

2.12
Het is het Hof opgevallen dat in productie 3 bij de memorie na tussenvonnis van [geïntimeerde] sprake lijkt te zijn van een reeds betaald voorschot van Afl. 300.000. Partijen wordt verzocht zich ook daarover uit te laten. ECLI:NL:OGHACMB:2015:44