Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem 220507 eigen keuze betrokkene om arbeidsvermogen niet in te zetten niet voor rek. zkh

Hof Arnhem 22-05-07 eigen keuze betrokkene om arbeidsvermogen niet in te zetten niet voor rekening van zkh
2.9  Het hof overweegt als volgt. Uit de beantwoording van vraag f blijkt dat de periode waarin [geïntimeerde] door haar psychische gesteldheid niet kon werken, zich uitstrekt van 1 januari 1997 tot en met 31 maart 1998. Dit is tussen partijen ook niet langer in geschil. Het pas bij het laatste processtuk door het ziekenhuis ingenomen standpunt dat [geïntimeerde] zich ziek had moeten melden en gebruik had moeten maken van de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever en vervolgens van de WAO, vormt een geheel nieuwe grond waarom de rechtbank geen vergoeding voor verlies van verdienvermogen had mogen toewijzen. Het betreft een nieuwe grief tegen die toewijzing. [geïntimeerde] heeft daarop niet kunnen reageren en dus de rechtsstrijd daarover niet aanvaard. Die grief moet dan ook buiten beschouwing blijven vanwege de in beginsel strakke regel dat grieven uitsluitend bij de memorie van grieven kunnen worden aangevoerd.
De vordering van [geïntimeerde] wegens verlies van verdienvermogen over de periode van 1 april 1998 tot 1 juli 1999 zal het hof afwijzen. Het deskundigenrapport biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling van [geïntimeerde] dat zij in 1998/1999 nog zodanige psychische problemen had dat zij niet tot werken in staat was. De deskundige heeft geoordeeld dat na 31 maart 1998 de geestelijke stoornis niet meer als oorzaak voor het niet deelnemen aan arbeid kan gelden (antwoord f deskundigenrapport). Het hof sluit zich hierbij aan. Dat [geïntimeerde] niet langer in de jeugdgezondheidszorg werkzaam wilde zijn, valt vanuit haar ervaringen rond het overlijden van [M.] goed te begrijpen, maar gezien haar vooropleiding (HBO-V) heeft het ziekenhuis terecht aangevoerd dat er binnen de intramurale en/of extramurale gezondheidszorg voldoende mogelijkheden voor [geïntimeerde] aanwezig moeten zijn geweest om haar arbeidsvermogen in te zetten. Gesteld noch gebleken is dat er op dat moment sprake is geweest van bijzondere omstandigheden waardoor deze mogelijkheden niet beschikbaar waren voor [geïntimeerde]. Naar het oordeel van het hof is het niet inzetten van het arbeidsvermogen in de periode na 31 maart 1998 aan te merken als een eigen keuze van [geïntimeerde], zodat het financiële nadeel niet ten laste van het ziekenhuis kan worden gebracht. Immers, [geïntimeerde] die begin 1998 zwanger is geraakt van haar in oktober 1998 geboren dochter, heeft pas weer eind 1998 via een uitzendbureau, incidenteel gedurende een paar maanden, werkzaamheden verricht en tot eind augustus 1999 gewerkt als leerkracht gezondheidskunde op het ROC/VMBO. Uit een en ander moet de conclusie worden getrokken dat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] na 31 maart 1998 nog in enige mate ten gevolge van de hiervoor bedoelde tekortkomingen arbeidsongeschikt was.

2.10  Grief V noch de toelichting daarop bevat het verweer dat de rechtbank met fl. 1.750 per maand van een te hoog bedrag is uitgegaan. Voor zover het ziekenhuis bij memorie na deskundigenbericht - met verwijzing naar de loonstrook die als productie 13 is gevoegd bij de conclusie van repliek - komt met het verweer dat haar nettoloon over de periode van 1 januari 1997 tot en met 31 maart 1998 slechts f. 1.416,50 per maand bedroeg, geldt ook hier dat dit een nieuwe grief is waarover [geïntimeerde] de rechtsstrijd niet heeft aanvaard, zodat deze grief buiten beschouwing moet blijven.
Het voorgaande brengt mee dat het verlies van arbeidsvermogen van 1 januari 1997 tot en met 31 maart 1998 voor vergoeding in aanmerking komt tot het door de rechtbank berekende bedrag van f 26.250,=. De grieven V en 3 falen derhalve. (...)

2.12  Tegen het oordeel van de rechtbank, dat 32 vakantie-uren voor vergoeding in aanmerking komen, heeft het ziekenhuis aangevoerd dat [geïntimeerde] in het kader van haar schadebeperkingsverplichting een beroep had kunnen doen op ouderschapsverlof in plaats van vakantie op te nemen. [geïntimeerde] heeft betwist dat zij deze mogelijkheid had, omdat haar werkgever als ondergrens voor ouderschapsverlof een dienstverband van meer dan 50% hanteerde, aan welk vereiste [geïntimeerde] niet voldeed. In de antwoordconclusie na deskundigenbericht heeft het ziekenhuis hierop niet meer inhoudelijk gereageerd, zodat deze mogelijkheid tot schadebeperking niet is komen vast te staan, daargelaten de vraag of dit van [geïntimeerde] in redelijkheid kon worden verlangd, gegeven haar toen ook al kwetsbare psychische gesteldheid. Grief VII faalt. LJN BA5776