Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Arnhem 290807 rapport desk. slechts ten dele als uitgangspunt genomen, grillig arbeidsverleden

Rb Arnhem 290807 rapport desk. slechts ten dele als uitgangspunt genomen, grillig arbeidsverleden
4.2.  De grootste schadepost – en daarmee het belangrijkste geschilpunt – betreft het verlies aan arbeidsvermogen. Daarom zal allereerst deze post worden beoordeeld. Bij de beoordeling van eventueel verlies van arbeidsvermogen gaat het erom het verschil vast te stellen tussen wat feitelijk sinds het ongeval aan inkomsten is en zal (kunnen) worden ontvangen en hoeveel dat zou zijn geweest als het ongeval niet was geschied. Hiertoe zal een vergelijking moeten worden gemaakt van de hypothetische arbeids- en inkomenssituatie van [eiseres] zoals die zich zonder het ongeval van 10 juni 1997 redelijkerwijs zou hebben ontwikkeld en de inkomenssituatie waarin zij door het ongeval is komen te verkeren.

4.3.  [eiseres] heeft gesteld geen zinvolle berekening van deze schadepost te hebben kunnen laten maken. Daarom heeft zij voor deze post verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd. Daarin besloten ligt dat de rechtbank in elk geval zal moeten oordelen over de vraag of aannemelijk is dat [eiseres] ten gevolge van het ongeval schade wegens verlies van arbeidsvermogen lijdt. In tegenstelling tot [eiseres] meent London dat daarvan over het geheel genomen geen sprake is. De partijen hebben zich over deze schadepost uitgebreid uitgelaten en daarbij is een groot aantal producties in het geding gebracht. De rechtbank acht zich op grond daarvan op zichzelf voldoende voorgelicht om het verlies van arbeidsvermogen in de onderhavige procedure te kunnen begroten. Er zal dan ook geen verwijzing naar de schadestaatprocedure volgen.

4.4.  Het voorgaande neemt niet weg dat zich in de onderhavige zaak bij de begroting van het verlies van arbeidsvermogen (en overigens ook bij de begroting van de kosten van huishoudelijke hulp en het verlies van zelfwerkzaamheid) een aantal complicaties voordoet die maken dat naar het oordeel van de rechtbank de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Illustratief daarvoor is dat [eiseres] heeft gesteld geen zinvolle berekening van haar verlies van arbeidsvermogen te kunnen laten maken, omdat zij het met London over de uitgangspunten niet eens kon worden. Dat zij het daarover niet eens konden worden, wekt in dit geval geen verwondering. Ook de rechtbank ziet in het onderhavige geval te weinig mogelijkheden voor het (al dan niet met behulp van deskundigenberichten) vaststellen van met voldoende zekerheid vaststaande, nauwkeurige uitgangspunten ter bepaling van zowel de hypothetische inkomenssituatie als de feitelijke toekomstige inkomenssituatie om langs de gebruikelijke weg tot een zo concreet mogelijke benadering van deze schade te komen. Onder meer komt dat door het korte, sterk verbrokkelde arbeidsverleden van [eiseres] en de lichamelijke en psychische gezondheidsklachten waarmee zij - deels ook zonder het ongeval - blijkens de stukken kampte, kampt of naar redelijke verwachting in de toekomst zal kampen. Ook het in wezen nog steeds ontbreken van een medische eindtoestand omtrent het aan het ongeval toe te rekenen letsel speelt daarbij een rol. Daarbij komt dat sinds het ongeval inmiddels meer dan tien jaren zijn verstreken. Ook dat tijdsverloop staat aan nauwkeurige vaststelling van die uitgangspunten in de weg. Op grond van dit alles zal de rechtbank met gebruikmaking van haar bevoegdheid daartoe (art. 6:97 BW) een beredeneerde schatting maken van deze schade.

4.5.  [eiseres] heeft ter staving van het gestelde verlies van arbeidsvermogen aangevoerd dat zij zonder het ongeval vanaf 1997 tot en met haar 65e levensjaar gedurende 24 uur per week c.q. in 60% deeltijd schoonmaak of productiewerk zou hebben verricht tegen een uit haar laatste dienstverband te herleiden en vervolgens op gebruikelijke wijze (CAO) te indexeren loon. Voor haar feitelijke situatie sluit [eiseres] op zichzelf niet uit, mede op grond van het feit dat zij sinds 2005 niet langer als arbeidsongeschikt wordt aangemerkt in de zin van de WAO, dat zij ondanks het door het ongeval veroorzaakte letsel van haar rechter enkel en knie - en de daaruit voortvloeiende beperkingen - er nog in zal slagen werk te vinden. Zij wijst echter op de naar haar mening aan het ongeval te wijten afstand tot de arbeidsmarkt en haar door het ongeval ontstane economische kwetsbaarheid, alsmede de onzekerheid of zij wel (steeds) voor 24 uur geschikt werk tegen een vergelijkbare beloning als zonder ongeval zal hebben of zal kunnen volhouden.
(...)
4.11.  Mede op grond van al het voorgaande kan een - globale - vergelijking worden gemaakt van de hypothetische inkomenssituatie van [eiseres] zonder ongeval en haar feitelijke inkomenssituatie sinds het ongeval tot op heden en in de toekomst. Alvorens daartoe over wordt gegaan, wordt vooropgesteld dat bij de hypothetische situatie zonder ongeval en bij de toekomstige situatie acht moet worden geslagen op goede én op kwade kansen, op basis van redelijke verwachtingen.

4.12.  Dit laatste komt in de door [eiseres] geschetste hypothetische situatie zonder ongeval onvoldoende tot uitdrukking. Het is in het licht van haar arbeidsverleden en de redenen voor het grillige verloop daarvan - zoals gedocumenteerd in de vele verzekeringsgeneeskundige en bijbehorende arbeidsdeskundige beoordelingen die zich bij de stukken bevinden - niet redelijk er vanuit te gaan dat zij zonder ongeval vanaf 1997 tot aan haar pensionering met 65 jaar onafgebroken zou hebben gewerkt. Op de enkele omstandigheid dat [eiseres] eind 1994, toen het einde van de maximale looptijd van de WAO in zicht was, twee maal anderhalve maand productiewerk heeft gedaan, kan deze stelling redelijkerwijs niet worden gegrond, gezien de aanzienlijke periode van werkloosheid die daarop volgde. Bovendien geldt dat zij wegens knieklachten toen voor dat therapeutisch werk is uitgevallen. Verder biedt de informatie die zij over haar vorige werkkringen heeft verstrekt geen enkel aanknopingspunt in die richting. Het - naar moet worden aangenomen: tijdelijke - contract bij schoonmaakbedrijf Aalders betrof niet meer dan 20,5 uur per week. Voorts staat vast dat de psychische gesteldheid van [eiseres] voor het ongeval nog niet erg stabiel was, dat zij wegens haar caraklachten en wegens psychische klachten ook is uitgevallen voor haar werk en dat zij daarbij ook leed onder haar overgewicht. Voor dat laatste heeft zij een maagverkleinende operatie ondergaan. Pas omstreeks oktober 2003 vormden haar psychische gesteldheid en haar mate van overgewicht - volgens de eigen medisch adviseur van [eiseres], getuige diens bericht van 23 oktober 2003 - geen belemmeringen meer voor het werk. Eerder dus wel. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat zonder het ongeval al de hiervoor genoemde factoren geen rol zouden hebben gespeeld. Ook moet het ervoor worden gehouden dat er zonder het ongeval ook knieklachten en - zo moet op grond van de meest recente WAO-beoordeling (van 9 augustus 2005) worden aangenomen - deels aan haar overgewicht toe te schrijven rugklachten zouden zijn geweest. Op grond van dit alles moet het er, mede gezien [eiseres]s opleidingsniveau, voor worden gehouden dat ten tijde van het ongeval er al een aanzienlijke afstand tot de arbeidsmarkt bestond die ook zonder het ongeval zou hebben voortbestaan.

4.13.  Het is echter ook niet reëel om, zoals London doet, ervan uit te gaan dat de ongevalsgevolgen (het enkelletsel) in het geheel geen invloed hebben gehad of zullen hebben op de inkomenssituatie van [eiseres]. Hoewel de economische kwetsbaarheid van [eiseres] ook zonder het ongeval als groot moet worden beschouwd, kan niet worden gezegd dat het ongeval aan die kwetsbaarheid niet in enige relevante mate heeft bijgedragen. Waar, zoals uit de al genoemde verzekeringsgeneeskundige rapportage van 9 augustus 2005 blijkt, op zichzelf wel kan worden aangenomen dat de knieklachten van [eiseres] in het licht van de enkelklachten niet leiden tot aanvullende beperkingen voor arbeid, kan - omgekeerd - redelijkerwijs niet zonder meer worden gezegd dat [eiseres], zonder het ongeval, in verband met haar knieën in dezelfde (mate) zou zijn beperkt als nu met het enkelletsel het geval is. Bovendien is het aannemelijk dat [eiseres] (ook voor potentiële werkgevers) zichtbaar slechter loopt dan zij zonder het enkelletsel zou hebben gedaan. Verder geldt dat zij door het ongeval binnenkort een operatie zal moeten ondergaan. Volgens de eigen stellingen van London (over de negatieve gevolgen van de maagoperatie voor [eiseres]s arbeidsmarktpositie) gaat daarvan een negatief effect uit. Bovendien is [eiseres] door die ingreep, zo is aannemelijk, gedurende enige tijd tot na haar herstel, feitelijk weer volledig arbeidsongeschikt. Het kan er dan ook in elk geval niet voor worden gehouden dat [eiseres] in het verleden en in de nabije toekomst geen inkomsten uit arbeid had en heeft alleen vanwege de knieklachten en/of andere niet-ongevalsgerelateerde factoren.

4.14.  De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiseres], het ongeval weggedacht, in de periode tot omstreeks 2005 slechts af en toe zou hebben gewerkt als schoonmaakster of als productiemedewerkster, voor ten hoogste (ongeveer) 20 uur per week tegen een daarbij passend (uit de WAO-stukken af te leiden, conform de CAO-ontwikkelingen geïndexeerd) bruto-uurloon en dat zij daarnaast ook zeer frequent voor haar inkomen aangewezen zou zijn geweest op arbeidsongeschiktheids- en/of werkloosheidsuitkeringen (veelal gebaseerd op 70% van het laatstverdiende loon in een maximaal 20-urige werkweek). Verder acht de rechtbank het op grond van de verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige rapportages van medio 2005 aannemelijk dat vanaf dat jaar - mede in verband met het gewichtsverlies en de sterkere psychische gesteldheid van [eiseres] - enige verschuiving zou plaatsvinden en [eiseres] meer dan daarvóór ook inkomsten uit arbeid zou ontvangen, maar dat er nog steeds niet onaanzienlijke perioden met inkomen uit sociale zekerheidswetgeving - wederom van veelal 70% van het laatstverdiende loon - zouden zijn, dit alles nog steeds op basis van een werkweek van niet meer dan 20 uren per week. Ook voor de periode ná 2007 is een redelijk uitgangspunt dat niet steeds inkomsten uit arbeid (van maximaal 20 uren per week) zouden zijn genoten.

4.15.  Het feitelijk inkomen van [eiseres] tot op heden, dus in de situatie met ongeval, heeft overwegend bestaan uit sociale uitkeringen van 70% van het laatstverdiende loon. Na de afschatting in 2005 heeft zij nog een tijd een TRI-uitkering gehad en vanaf eind april 2006 is zij zonder eigen inkomsten. Met de operatie van eind 2007 in het vooruitzicht is het reëel er voor het toekomstige inkomen van [eiseres] vanuit te gaan dat [eiseres] tot en met uiterlijk 2009 in elk geval geen inkomsten uit arbeid zal genereren. Verder acht de rechtbank het redelijk ervan uit te gaan dat [eiseres] binnen ongeveer twee jaar na de operatie van eind 2007 erin zal slagen passend (zittend) werk te vinden voor circa 20 uur per week, in dezelfde mate als zonder het ongeval en tegen een - naar op grond van de UWV-rapporten wordt aangenomen - hoger loon dan zij in haar vroegere arbeid zou hebben ontvangen, zodat er vanaf 2010 geen verschillen in het nadeel van [eiseres] meer zullen zijn tussen de feitelijke en de hypothetische inkomenssituatie. Wel zal [eiseres] daarbij de hulp van een reïntegratiedeskundige nodig hebben. London zal de kosten daarvan - naar gangbare reïntegratiepraktijken te stellen op EUR 5.000,00 - moeten dragen. Hieraan doet niet af dat er al een - naar moet worden aangenomen: door London gefinancierde - reïntegratiepoging door middel van Heling & Partners is geweest en ook niet dat mogelijk - zie de als productie 3 bij dagvaarding overgelegde brief van de schaderegelaar van London - [eiseres] zich in dat kader niet ten volle heeft ingespannen tot reïntegratie te komen. Met de operatie aan haar enkel in het verschiet is hoe dan ook een nieuw, professioneel geleid reïntegratietraject geïndiceerd. London heeft overigens tegenover het - ter comparitie namens [eiseres] herhaalde en uitgebreide - verweer dat [eiseres] niet is tekort geschoten in haar schadebeperkingsplicht in het kader van de reïntegratiepoging haar desbetreffende stelling onvoldoende onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Er bestaat dan ook uit dien hoofde geen aanleiding tot het met toepassing van art. 6:101 BW voor rekening van [eiseres] laten van een deel van de schade.

4.16.  Tegen de hiervoor geschetste achtergrond komt het verschil tussen de inkomenssituatie zonder ongeval en die met ongeval over de periode na het ongeval tot het jaar 2005, in welke periode overwegend uitkeringen zijn ontvangen - neer op de gemiste hogere inkomsten uit arbeid. Voor de periode tot 2005 schat de rechtbank het aantal weken per jaar dat [eiseres] (20 uren per week) zou hebben gewerkt op 15. Op basis van een (uit de UWV-stukken af te leiden, gemiddeld) uurtarief over die periode van EUR 8,08 bruto geldt dat zij in elk van die jaren (15 weken x 20 uren x EUR 8,08 =) ruwweg EUR 2.424,00 aan bruto inkomen uit arbeid zou hebben verdiend. De daartegenover staande feitelijk genoten uitkeringen hebben (overwegend) 70% daarvan bedragen, dus EUR 1.697,00. Het bruto verlies over elk van die jaren bedraagt daarmee circa EUR 727,00. Rekening houdend met in te houden belasting en sociale premies van naar schatting 30%, komt het gemiste netto inkomen neer op (afgerond) EUR 510,00 per jaar. Het verlies van arbeidsvermogen over de periode na het ongeval tot 2005 wordt aldus begroot op 7,5 jaren x EUR 510,00 = EUR 3.825,00. Voor de periode 2005 tot en met 2009 wordt het aantal weken dat [eiseres] zonder ongeval zou hebben gewerkt geschat op 20. Op basis van het door het UWV in 2005 op EUR 9,58 bepaalde (geïndexeerde) maatmanloon wordt een gemiddeld hypothetisch bruto uurloon van EUR 10,50 voor deze gehele periode tot uitgangspunt genomen. Per jaar zou [eiseres] zonder ongeval in die periode (20 weken x 20 uren x EUR 10,50 =) EUR 4.200,00 bruto per jaar aan inkomsten uit arbeid hebben genoten. Over de periode van 2005 tot en met april 2006 betreft het een hypothetisch bruto arbeidsinkomen van (1 4/12 x EUR 4.200,00 =) EUR 5.600,00. In die periode heeft daar feitelijk, zo wordt aangenomen, een uitkering van (ongeveer) 70% daarvan tegenover gestaan. Bruto heeft [eiseres] dan (30% van EUR 5.600,00 =) afgerond EUR 1.680,00 misgelopen, hetgeen aan (netto, zie hiervoor) verlies van arbeidsvermogen over die periode een bedrag van EUR 1.176,00 oplevert. Over de periode van mei 2006 tot en met - in elk geval - 2007 heeft/zal [eiseres] in het geheel geen inkomsten uit sociale uitkeringen genoten/genieten. Verder wordt aangenomen dat zij ook over de periode van 2007 tot en met 2009 dergelijke inkomsten niet zal ontvangen. Daarmee geldt het volledige gederfde (netto) inkomen uit arbeid over die periode, in het hypothetische geval zonder ongeval, als schade wegens verlies van arbeidsvermogen. Het betreft bruto EUR 15.400,00 (EUR 4.200,00 x 3 8/12 jaren), dus netto EUR 10.780,00.

4.17.  De optelsom van de hiervoor geschatte bedragen sluit op EUR 15.781,00. In het voorgaande is echter nog niet (volledig) rekening gehouden met vakantiegeldaanspraken, enig verlies aan pensioenopbouw en de fiscale component, zoals de vermogensrendements-heffing, terwijl op zichzelf wel aannemelijk is dat [eiseres] uit dien hoofde enige (nadere) schade heeft geleden of zal lijden. Daarom is er aanleiding voornoemd bedrag te verhogen met een, wederom geschat, bedrag van EUR 4.000,00.

4.18.  Op grond van al het voorgaande zal de rechtbank het verlies van arbeidsvermogen van [eiseres] begroten op een bedrag van EUR 19.781,00. Daarnaast zal een bedrag van EUR 5.000,00 voor reïntegratiekosten worden toegewezen. Met de aldus toe te wijzen bedragen wordt de bijdrage van het enkelletsel aan de (al bestaande) economische kwetsbaarheid van [eiseres] geacht volledig te zijn vergoed. LJN BB3640