Rb Den Bosch 090408 hypothetische situatie eindleeftijd 60; eventueel benoeming arbeidsdeskundige
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Bosch 090408 hypothetische situatie eindleeftijd 60; eventueel benoeming arbeidsdeskundige
2.12.[eiseres] is in de berekening van het verlies aan verdienvermogen er van uitgegaan dat zij vanaf 1 maart 1997 haar werkzaamheden als parttime verkoopster zou hervatten en dat haar dienstverband per 1 maart 1998 zou zijn uitgebreid naar 30 uur per week. In verband met de geboorte van haar tweede kind op 4 september 1999 zou zij een werkonderbreking hebben gekend tot en met het jaar 2001. Voorts is uitgegaan van een werkhervatting in 2002 voor 50% en vanaf 2004 voor 75%. Dat dit als een redelijke verwachting voor de toekomst heeft te gelden, moet volgens[eiseres] worden afgeleid uit haar werkzaamheden voor het ongeval en uit het feit dat zij als alleenstaande moeder zorg moet dragen voor het gezinsinkomen. De door[eiseres] gehanteerde uitgangspunten kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet gelden als redelijke verwachting voor de toekomst. Weliswaar mogen aan een benadeelde die blijvende letselschade heeft opgelopen geen strenge eisen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van (schade wegens het derven van) de arbeidsinkomsten die de benadeelde in de toekomst zou hebben genoten in de hypothetische situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgehad. Het is immers de aansprakelijke veroorzaker van het ongeval, die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen over hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn gebeurd. De benadeelde zal echter wel voldoende feiten en omstandigheden moeten aandragen die de gestelde redelijke verwachting voor de toekomst ondersteunen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft[eiseres] onvoldoende omstandigheden aangevoerd die de hiervoor gestelde verwachting voor de toekomst redelijkerwijs aannemelijk maken. Zo is haar arbeidsverleden, zoals dat blijkt uit de overgelegde stukken, zeer beperkt te noemen, zeker vanaf 1993, hetgeen nog twee jaar ligt vóór de geboorte van haar eerste kind.[eiseres] heeft daarover gesteld dat ze niet meer beschikt over alle bewijzen van door haar verrichte werkzaamheden, hetgeen de rechtbank ook aannemelijk acht gelet op de sindsdien verstreken tijd. Zij heeft echter ook niet een gedetailleerd en gespecificeerd overzicht verstrekt van haar werkgevers dan wel een overzicht van de bij benadering door haar gewerkte uren. Dergelijke overzichten hadden wél van haar mogen worden verwacht. Zo heeft[eiseres] ter comparitie verklaard dat zij 6 maanden als cassière bij Xenos heeft gewerkt. Bij akte heeft zij echter slechts het oproepcontract met Xenos overgelegd zonder daarbij te vermelden hoeveel uren zij bij benadering heeft gewerkt voor Xenos. De rechtbank moet dan ook aannemen, bij gebrek aan andere informatie, dat haar arbeidsverleden (bij benadering) zo beperkt is geweest als in 2.11 uiteengezet. Een dergelijk beperkt arbeidsverleden rechtvaardigt niet de verwachting voor de toekomst dat zij 30 uur per week zou gaan werken als verkoopster. De omstandigheid dat zij als alleenstaande moeder zorg moet dragen voor het gezinsinkomen, kan die verwachting evenmin rechtvaardigen. Ook voor haar huwelijk was zij alleenstaand en diende zij zichzelf financieel te onderhouden, maar de gewerkte uren in 1991 en 1992 duiden niet daarop.
2.13. Gelet op het arbeidsverleden van[eiseres] en de omstandigheid dat zij vanaf januari 1996 alleenstaande moeder is, vindt de rechtbank het redelijk om aan te sluiten bij de gewerkte uren in 1992 en dat als redelijke verwachting voor de hypothetische situatie zonder ongeval aan te nemen. De Noordhollandsche heeft aangevoerd dat niet gerekend moet worden met een eindleeftijd van 65 jaar voor het arbeidsleven van[eiseres]. Gelet op informatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek neemt de arbeidsparticipatie van vrouwen na het 51ste levensjaar sterk af, aldus De Noordhollandsche.[eiseres] heeft deze stelling niet concreet betwist, anders dan een verwijzing naar de door haar gehanteerde uitgangspunten. De rechtbank zal dan ook op grond van die informatie aannemen dat[eiseres] in de hypothetische situatie zonder ongeval tot haar 60ste levensjaar zou werken. Als uitgangspunt geldt dus dat[eiseres] van 1996 tot 2031, wanneer zij 60 jaar zal zijn, per jaar 240 uur zou werken, met een onderbreking van tweeënhalf jaar in verband met de geboorte van haar tweede kind. De rechtbank gaat er, gelet op haar arbeidsverleden, daarbij van uit dat zij als productiemedewerkster, verkoopster of een vergelijkbare functie tegen het minimumloon zou werken.
2.14. Deze uitgangspunten moeten worden afgezet tegen de door Beijersbergen en Postma vastgestelde beperkingen voor het verrichten van arbeid: “Deze berusten op een verminderde belastbaarheid van de schoudergebied en nek. Dit betekent dat betrokkene geen langdurige of zware arbeid kan verrichten in een gedwongen houding dat zij niet langer dan een half uur per dag, langer dan een minuut per keer, boven het hoofd kan werken en niet langdurig gebogen arbeid kan verrichten (…). Voor wat betreft de orthopaedische gevolgen kan worden gesteld dat betrokkene licht beperkt is ten aanzien van zwaar schouderbelastende activiteiten en zeker bij langdurig belasten op en boven schouderniveau. Tevens beperkt ten aanzien van verreiken. Betrokkene is zeker wel beperkt ten aanzien van zwaardere belastende activiteiten van de rechter elleboog. Het is niet onverstandig om gezien de klachten overigens zonder objectiveerbare afwijkingen, maar wel op basis van een doorgemaakte trauma – rekening te houden met een licht verminderde belastbaarheid van ook de linker pols ten aanzien van het zeer zwaar tillen of het veelvuldig frequente bewegingen. Dientengevolge voor beide armen dient zij zeer zwaar tillen en dragen te vermijden.” De vraag is of[eiseres], ondanks deze beperkingen, in staat moet worden geacht om 240 uur per jaar te werken als productiemedewerkster (of in een vergelijkbare functie). Een eventueel te benoemen arbeidsdeskundige zal deze vragen moeten beantwoorden. De rechtbank merkt nog op dat de door[eiseres] ervaren psychische klachten daarbij geen rol kunnen spelen. LJN BC8647