Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 220807 gehele inkomensverlies vloeit voort uit eerder bedrijfsongeval

Rb Den Haag 220807 gehele inkomensverlies vloeit voort uit eerder bedrijfsongeval en is niet gerelateerd aan verkeersongeval
4.7. De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid beoordeling van de omvang van de schade wegens verlies van arbeidsvermogen geschiedt door vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval. Bij zo'n vergelijking komt het aan op een schatting naar redelijkheid door de rechter van de goede en kwade kansen.

4.8. Zoals tijdens de comparitie van partijen is besproken, heeft de rechtbank het volgende geconstateerd, welke bevindingen door partijen feitelijk niet zijn weersproken.
[eiser] is door het bedrijfsongeval 100% arbeidsongeschikt geraakt voor de functie van hoofd onderhoudsmonteur, maar is 100% arbeidsgeschikt te achten voor de functie van magazijnmedewerker. Tot de datum van zijn ontslag (1 oktober 1993) heeft [eiser] zijn volledige loon als hoofd onderhoudsmonteur behouden ingevolge de CAO. De ZW/WAO uitkering ging tot dan toe naar [werkgever]. Blijkens de GMD rapportage van 1 oktober 1992 (overgelegd als productie 6 onder i. bij brief van 12 juni 2007 met bijlagen aan de zijde van [eiser]) is De WAO uitkering gebaseerd op het loon van hoofd onderhoudsmonteur (maatmanloon ƒ 4.256,81 bruto, verdienloon als magazijn medewerker ƒ 2.516,67 bruto), leidend tot een WAO uitkering van 35-45%. [eiser] heeft vanaf 1 oktober 1993 70% van zijn laatst verdiende loon als hoofd onderhoudsmonteur ontvangen (exclusief de ontslagvergoeding) via WAO en WW. Per 21 mei 1997 is deze uitkering op dat niveau gehandhaafd gebleven, nu via een volledige WAO uitkering.

4.9. Om de aanvangsdatum voor de schadeberekening te bepalen, is van belang dat [eiser] tot eind mei 1996 arbeidsgeschikt is geweest met betrekking tot de functie van magazijnmedewerker. Dat betekent dat er tot in mei 1996 geen inkomstenderving is die causaal gerelateerd is aan het verkeersongeval omdat Aegon slechts aansprakelijk is voor de eventuele extra inkomensschade die [eiser] lijdt omdat hij zijn functie van magazijnmedewerker niet meer kan uitoefenen. Nu de PTSS sedert eind mei 1996 heeft geleid tot volledige arbeidsongeschiktheid, neemt de rechtbank als aanvangsdatum voor de berekening 1 januari 1996.

Situatie na verkeersongeval
4.10. Voor het cijfermateriaal dat gekoppeld moet worden aan de feitelijke inkomenssituatie vanaf 1 januari 1996, neemt de rechtbank de gegevens over uit de 2e rapportage van het NRL (overgelegd als onderdeel van productie 10 bij dagvaarding). Bij het opmaken van de rapportage is 1 januari 2001 als kapitalisatiedatum aangehouden. Tot en met 2000 zijn de daadwerkelijke inkomensgegevens bekend. Ook voor 2001 houdt de rechtbank het door NRL berekende inkomen aan.

4.11. De rechtbank merkt nog op dat de ontslagvergoeding die [eiser] van [werkgever] heeft ontvangen (en die in de NRL rapportage als lijfrente is meegenomen) voor de onderhavige schadeberekening buiten beschouwing is gelaten. Zou deze lijfrente in de situatie na verkeersongeval als inkomen worden meegenomen, dan ontstaat er een scheef beeld bij de vergelijking met het hypothetische inkomen dat [eiser] als magazijnmedewerker zou hebben kunnen verdienen zonder verkeersongeval.

Hypothetische situatie zonder verkeersongeval
4.12. De rechtbank gaat er in de situatie zonder verkeersongeval veronderstellenderwijs van uit dat [eiser] 100% arbeidsgeschikt zou zijn gebleven voor de functie van magazijnmedewerker. Dat uitgangspunt is niet geheel correct, nu is geoordeeld dat de PTSS slechts ten dele aan het verkeersongeval is toe te rekenen, zodat het de vraag is of [eiser] - zonder het verkeersongeval - toch deels arbeidsongeschikt zou zijn geraakt voor zijn functie als magazijnmedewerker. Voor de berekening in onderhavige procedure laat de rechtbank deze nuance buiten beschouwing, aangezien een uitgangspunt ontstaat dat in de relatie [eiser] / Aegon voordelig uitvalt voor [eiser]. Als er aan de hand van dit uitgangspunt een schadebedrag uit de berekening zou voortvloeien dan zou dit door Aegon te betalen schadebedrag immers dienen te worden verminderd met de schade die samenhangt met het aandeel arbeidsongeschiktheid voor de functie van magazijnmedewerker dat aan het bedrijfsongeval en het ontslag is toe te schrijven.

4.13. Om het inkomen dat van [eiser] als magazijnmedewerker zou hebben gegenereerd, te berekenen, heeft de rechtbank met betrekking tot de jaarlijkse loonaanpassingen aansluiting gezocht bij de berekening van het NRL (overgelegd als onderdeel van productie 8 bij dagvaarding). In die berekening wordt weliswaar uitgegaan van het loon dat [eiser] zou hebben verdiend als hoofd onderhoudsmonteur, maar dat is geen beletsel om voor jaarlijkse loonsverhogingen aan te haken bij de NRL rapportage, nu niet is gesteld of gebleken dat voor een magazijnmedewerker beduidend andere loonsverhogingen gelden dan in dezelfde branche voor gebruikelijk is aangenomen.

4.14. Zoals reeds is overwogen (zie r.o. 4.8.), zou [eiser] - als magazijnmedewerker - ƒ 2.517,- bruto per maand hebben verdiend (inclusief vakantiegeld en gratificatie) hetgeen in 1993 op een bruto jaarinkomen van (12 x ƒ 2.517,- =) ƒ 30.204,- sluit. In de NRL rapportage is het loon tot en met 1994 (op basis van informatie van [werkgever] met betrekking tot het loon van hoofd onderhoudsmonteur) met een gemiddeld stijgingspercentage van 1,8 verhoogd. Over de jaren 1995 en 1996 wordt in deze rapportage niets gemeld, maar kijkend naar de cijfers in de aangepaste NRL berekening (overgelegd als onderdeel van productie 10 bij dagvaarding), blijkt dat het NRL deze loonsverhoging ook in 1995 en 1996 heeft toegepast. Uit de 1e NRL rapportage volgt voorts dat de gemiddelde loonsverhoging tussen 1997 en 2000 op 3% ligt. De rechtbank neemt dit als aanknopingspunten over en rekent met een loonstijging van 1,8% voor de jaren 1994 tot en met 1996 en 3% voor de jaren 1997 tot en met 2000. Voor 2001 houdt de rechtbank als loonsverhoging een gemiddelde prijspeilcompensatie aan van 1,2%.

Conclusie
4.15. De voornoemde uitgangspunten leveren het volgende overzicht op:

Jaartal Situatie na ongeval (bruto) Hypothetische situatie zonder ongeval (bruto)
1996 ƒ 37.356,-    ƒ 31.863,-
1997 ƒ 36.732,-    ƒ 32.819,-
1998 ƒ 44.277,-      ƒ 33.804,-
1999 ƒ 39.400,-      ƒ 34.818,-
2000 ƒ 40.668,-      ƒ 35.863,-
2001 ƒ 39.980,-      ƒ 36.293,-

4.16. De rechtbank is zich ervan bewust dat niet de bruto maar de netto inkomenssituatie met en zonder verkeersongeval vergeleken dient te worden. Blijkens de NRL-rapportage moet vóór en na ongeval worden uitgegaan van een vergelijkbaar fiscaal regime. Dat wettigt derhalve de conclusie dat bovenstaande bruto gegevens genetteerd eenzelfde beeld zullen geven, te weten: een hoger netto inkomen met verkeersongeval dan zonder verkeersongeval. Voor de situatie vanaf 2002 acht de rechtbank - evenals het NRL - het jaar 2001 als peildatum bruikbaar. Niet is immers gesteld of gebleken dat [eiser] in de functie van magazijnmedewerker carrièrekansen zou hebben gehad die sprongsgewijze substantiële loonsverhogingen met zich zouden hebben gebracht.

4.17. Het voorgaande betekent dat [eiser] qua inkomen geen nadeel ondervindt van het feit dat hij geheel arbeidsongeschikt is geworden voor de functie van magazijnmedewerker. Het gehele inkomensverlies vloeit daarmee voort uit het bedrijfsongeval en is niet gerelateerd aan het verkeersongeval.
LJN BB8218