Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 300915 gedwongen prostitutie; berekening inkomensschade na afdragen inkomsten als prostituee

Rb Den Haag 300915 gedwongen prostitutie; berekening inkomensschade na afdragen inkomsten als prostituee;
- € 20.000,00 smartengeld ivm gedwongen prostitutie

2 De feiten

2.1.
[gedaagde] exploiteerde in de periode 2005 tot 2008 in [plaats] een bedrijf onder de naam [X] ; hij noemde zich toen “spierfysioloog”. Via een advertentie waarin voor het bedrijf masseuses werden gevraagd is [eiseres] , die afkomstig is uit Bulgarije en destijds illegaal in Nederland verbleef, met [gedaagde] in contact gekomen. Zij wilde graag worden opgeleid tot masseuse om daarna een eigen bedrijf te kunnen beginnen. In augustus 2005 is zij haar werkzaamheden voor [gedaagde] in diens bedrijf gestart. Vanaf dat moment heeft zij gratis kost en inwoning gehad.

2.2.
Op 15 november 2005 hebben partijen een document getekend getiteld “overeenkomst massagecursus”. Daarin staat onder meer vermeld dat [eiseres] bij [gedaagde] “geheel vrijwillig de cursus ontspanning/sportmassage voor gezondheidsdoeleinden (rb lees : gaat) voortzetten met ingang van 15 november 2005. De duur van de cursus is verlengd met een jaar i.v.m. het niet volledig beheersen van de massagetechnieken. Na een goed gevolg van de cursus, wordt er na een jaar een arbeidscontract aangeboden van zes maanden.(…)” Voorts is in de overeenkomst opgenomen dat [eiseres] in deze periode geen salaris en emolumenten ontvangt.

2.3.
Op 6 augustus 2007 hebben partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd getekend. Daarin is opgenomen dat [eiseres] met ingang van 10 augustus 2007 in dienst treedt van [gedaagde] als masseuse en medewerker marketing tegen een brutosalaris van € 2.160 per maand, exclusief vakantietoeslag.

2.4.
In november 2008 heeft [eiseres] tegen [gedaagde] aangifte gedaan van gedwongen prostitutie en uitbuiting. [eiseres] is vervolgens gehuisvest op een geheim adres en de officier van justitie is tot vervolging van [gedaagde] overgegaan. [eiseres] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. Zij heeft in die procedure een voorschot gevorderd op de door haar als gevolg van onrechtmatig handelen van [gedaagde] geleden schade, waaronder (voor zover thans nog van belang) gederfde inkomsten ad € 47.645,40 en immateriële schade ad € 14.000,00.

2.5.
Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank ´s-Gravenhage van 24 maart 2010 is [gedaagde], (onder meer) wegens mensenhandel, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar. De rechtbank achtte ten aanzien van het handelen van [gedaagde] jegens [eiseres] onder meer bewezen:
dat hij (rb. : [gedaagde] ) “in de periode van 1 augustus 2005 tot en met 1 augustus 2007 te [plaats] door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
die [eiseres] , (telkens) met een van de voornoemde middelen heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid (het verrichten van seksuele tantra-massages)
en
die [eiseres] (telkens) heeft bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van haar, [eiseres] , met of voor een derde, bestaande die/dat misleiding en/of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of misbruik van een kwetsbare positie hieruit dat, hij, verdachte
- voornoemde [eiseres] onderdak in zijn, verdachtes, woning heeft verschaft en
- tegen die [eiseres] heeft gezegd dat er in de massage-salon te weinig geld werd verdiend met (niet-seksuele) massages en
- tegen die [eiseres] heeft gezegd dat zij ernstig ziek zou zijn en dat zij een maagaandoening zou hebben en
- vervolgens tegen die [eiseres] heeft gezegd dat de medicijnen en/of de behandeling hiervan erg duur zou zijn en
- aan die [eiseres] heeft voorgesteld en/of met die [eiseres] heeft afgesproken dat met het door haar met het geven van seksuele en/of tantra-massages verdiende geld haar medicijnen en behandeling betaald zou kunnen worden;
- een groot deel van het door die [eiseres] verdiende geld in ontvangst heeft genomen;

2.6.
De vordering benadeelde partij met betrekking tot (onder meer) de gederfde inkomsten is door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen : dat “het causaal verband tussen deze posten en het bewezenverklaarde feit naar het oordeel van de rechtbank thans onvoldoende duidelijk is. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.”
Aan immateriële schade is een bedrag toegewezen van € 2.500. De rechtbank heeft dienaangaande overwogen:
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post immateriële schade, voor een bedrag van € 2.500,00 als vergoeding tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar en in zoverre eenvoudig vast te stellen, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1. bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2500,00.”
Aan [gedaagde] is de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag, vermeerderd met rente, ten behoeve van [eiseres].

2.7.
Bij arrest van 15 februari 2012 heeft het hof Den Haag voormeld vonnis vernietigd ten aanzien van de straf en de motivering daarvan, maar voor het overige het vonnis bevestigd. Een door [gedaagde] ingesteld cassatieberoep is bij arrest van de Hoge Raad van 5 november 2013 verworpen.

2.8.
Via het CJIB heeft [eiseres] een bedrag van € 2.500,00 aan schadevergoeding, vermeerderd met rente, ontvangen. Bij brief van 16 maart 2012 heeft [eiseres] [gedaagde] laten weten dat zij zich uitdrukkelijk het recht voorbehield in een civiele procedure alsnog volledige schadevergoeding te vorderen.

2.9.
In het kader van de strafzaak is door de politie een rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ opgemaakt. Daarin staat vermeld dat op basis van de verklaringen van [eiseres] de verdiensten uit gedwongen prostitutie, uitgaande van gemiddelde verdiensten van € 300,00 per dag, in de periode augustus 2005 tot en met november 2008, en rekenend met 64 weken, zeven dagen per week, worden begroot op € 134.400,00.

2.10.
Tegen [gedaagde] is geen ontnemingsvordering ingesteld. [gedaagde] heeft inmiddels zijn gevangenisstraf uitgezeten. Zijn bedrijf is beëindigd. Hij is thans invalide als gevolg van een hersenbloeding en leeft van een bijstandsuitkering.

2.11.
In augustus 2007 heeft [eiseres] een abortus ondergaan. In december 2007 heeft zij een zelfmoordpoging gedaan. Bij brief van 5 januari 2009 aan de vrouwenopvang waar [eiseres] toen verbleef hebben de (GZ)psychologen [psycholoog 1] en [psycholoog 2] van Jellinek Mentrum verslag gedaan van de toestand van [eiseres] op dat moment. Zij hebben vastgesteld dat sprake was van een posttraumatische stressstoornis, een depressieve stoornis, eenmalige episode, en seksueel misbruik. Onder het kopje “advies en vervolgbeleid” is het volgende vermeld:
Gezien het onverwerkt verleden van betrokkene en de daarmee verband houdende hoge draaglast verdient het de aanbeveling dat betrokkene hulp krijgt bij het verwerken van haar trauma, dit in de vorm van traumaverwerking. Mogelijk dat de depressieve klachten zullen verminderen indien haar lijdensdruk wordt verlaagd.”

2.12.
Nadien is [eiseres] bij de Symfora Groep, een centrum voor geestelijke gezondheidszorg, behandeld. [eiseres] is in die periode volledig arbeidsongeschikt geacht en heeft een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand ontvangen, zonder sollicitatieplicht. In 2015 heeft zij consulten gehad bij een praktijk voor natuurgeneeskunde in Alkmaar. Daarnaast heeft zij een coachingstraject gevolgd bij [A] . In overleg met de uitkeringsinstantie is zij in 2015 begonnen met het voorbereidingstraject voor de start van een eigen bedrijf, vooralsnog met behoud van uitkering.

3 Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan haar van een schadevergoeding van:
- primair € 134.000,00, subsidiair € 47.645,40 wegens inkomensschade en
- primair € 72.500,00 subsidiair € 11.500,00, wegens immateriële schade,
- een en ander vermeerderd met kosten.
Zij voert daartoe aan dat op grond van het strafvonnis vast staat dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en hij daarom schadeplichtig is geworden.

3.2.
[gedaagde] voert verweer.

3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 161 Rv een in kracht van gewijsde gegaan vonnis op tegenspraak, waarbij de Nederlandse strafrechter bewezen heeft verklaard dat iemand een feit heeft begaan, dwingend bewijs oplevert van dat feit. Nu vaststaat dat voormeld vonnis, waarbij [gedaagde] strafrechtelijk is veroordeeld, inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan en dat vonnis op tegenspraak is gewezen, zal de rechtbank in deze civiele procedure de in dat strafvonnis bewezen verklaarde feiten als vaststaand aannemen.

4.2.
Op grond van het strafvonnis staat vast dat [gedaagde] in de periode van 1 augustus 2005 tot met 1 augustus 2007 misbruik gemaakt heeft van de kwetsbare positie van [eiseres] en haar, kort gezegd, heeft aangezet tot prostitutie, waarbij hij haar heeft bewogen een groot deel van het door haar aldus verdiende geld af te dragen, onder het mom dat zij ernstig ziek zou zijn en het geld zou worden gebruikt voor een noodzakelijke, dure behandeling.

4.3.
Terecht erkent [gedaagde] dat een dergelijk handelen civielrechtelijk kwalificeert als een onrechtmatige daad die hem jegens [eiseres] schadeplichtig maakt. Thans dient beoordeeld te worden welke schade voor vergoeding in aanmerking komt.

Inkomensschade

4.4.
[eiseres] heeft ter onderbouwing van deze vordering gesteld dat zij gedurende lange tijd gedwongen als prostituee werkzaam is geweest en steeds de inkomsten uit dat werk heeft moeten afdragen aan [gedaagde] . Zij meent dat het redelijk is voor de bepaling van de hoogte van de door haar geleden schade aan te knopen bij de door de politie gemaakte berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de zijde van [gedaagde] , te weten (ruim) € 134.000,00.

4.5.
[gedaagde] betwist dit uitgangspunt. Dat [eiseres] feitelijk afdracht vraagt van inkomsten uit prostitutie acht hij, naar de rechtbank begrijpt, op grond van artikel 3:44 BW in strijd met de goede zeden, hetgeen volgens hem zou moeten leiden tot afwijzing van de vordering. Voorts heeft [gedaagde] er op gewezen dat in de bewezenverklaring de periode is beperkt tot twee jaar, terwijl in het rapport betreffende de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gesproken over de periode augustus 2005 tot en met november 2008. Bovendien moet in voorkomend geval de schade worden begroot op basis van de verdiencapaciteit van [eiseres] elders en die verdiencapaciteit was nihil althans zeer gering, nu [eiseres] destijds illegaal in Nederland verbleef en ernstig ziek was, aldus [gedaagde] .

4.6.
De rechtbank verwerpt het verweer dat de vordering zou moeten stranden wegens strijd met goede zeden. Artikel 3:44 BW ziet op vernietiging van een rechtshandeling en mist hier toepassing. Voor zover [gedaagde] heeft beoogd zich te beroepen op artikel 3:40 BW, gaat het verweer evenmin op. Het betreft hier immers een vordering uit onrechtmatige daad en niet een vordering die is gebaseerd op een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde. Het enkele feit dat [eiseres] voor de bepaling van de hoogte van de door haar gevorderde schadevergoeding aanknoopt bij het bedrag dat door haar met gedwongen prostitutie is verdiend, maakt dat niet anders.

4.7.
Ook het verweer van [gedaagde] dat niet de daadwerkelijk gegenereerde inkomsten uit prostitutie, maar de verdiencapaciteit elders maatgevend moet zijn voor de berekening van de schade wordt verworpen. Nu vaststaat dat [eiseres] voor [gedaagde] werkzaam is geweest, kan haar schade concreet worden begroot en wel op het bedrag waarvan in de onderhavige procedure voldoende aannemelijk wordt, dat zij dat heeft verdiend met prostitutie en zonder goede reden aan [gedaagde] heeft moeten afstaan.

4.8.
De rechtbank komt vervolgens toe aan de vraag welk bedrag aan verdiensten in aanmerking moet worden genomen voor de schadebegroting en over welke periode. Ter zitting is besproken dat de bewezenverklaring slechts ziet op twee jaar, zoals [gedaagde] terecht naar voren heeft gebracht. Daarop heeft [eiseres] te kennen gegeven bereid te zijn haar vordering te beperken tot die periode, omdat zij niet in staat is bewijs te leveren voor de resterende periode. De rechtbank zal hierna in het kader van de schadebegroting dan ook slechts de periode van de bewezenverklaring bezien, te weten 1 augustus 2005 tot en met 1 augustus 2007.

4.9.
In geschil is hoeveel met het prostitutiewerk door [eiseres] is verdiend. [eiseres] meent dat aan het bewijs van haar verdiensten geen hoge eisen mogen worden gesteld; zij stelt dat het in de rede ligt aan te knopen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het politierapport. [gedaagde] bestrijdt de in dat rapport gehanteerde uitgangspunten. Daarbij heeft hij er onder meer op gewezen dat zijn bedrijf niet zeven dagen per week open was, terwijl daarvan naar zijn zeggen in het rapport ten onrechte wordt uitgegaan. Voorts heeft hij benadrukt dat [eiseres] ernstig ziek was en daardoor fysiek ongeschikt was om zo frequent als prostituee te werken. Reeds daarom kunnen de in het rapport van de politie gehanteerde uitgangspunten niet juist zijn, aldus [gedaagde] .

4.10.
De rechtbank stelt vast dat [eiseres] in de eerste drie maanden van haar verblijf bij [gedaagde] nog geen seksueel getinte massages heeft behoeven te verrichten, terwijl zij, zoals zij bij aankomst verwachtte, in die periode wel enige instructie betreffende ontspannende massagetechnieken van [gedaagde] heeft ontvangen. Voorts heeft zij in die maanden kosteloos kost en inwoning gehad. Onder die omstandigheden is voor een schadevergoeding over de eerste drie maanden, dus van augustus 2005 tot en met oktober 2005, naar het oordeel van de rechtbank geen plaats.

4.11.
Dat ligt anders voor de daaropvolgende periode van 21 maanden. De rechtbank gaat er op grond van het strafvonnis van uit dat in die periode door [eiseres] onder druk van [gedaagde] seksuele diensten zijn verleend tegen betaling en dat de door haar ontvangen bedragen voor een groot deel aan [gedaagde] zijn afgedragen. [eiseres] zelf heeft tegenover de politie verklaard dat zij als prostituee gemiddeld tussen de € 300,00 en € 750,00 per dag verdiende. In het politierapport is uitgegaan van een gemiddelde van € 300,00 per dag. De rechtbank ziet in het kader van de schadebegroting aanleiding aan te knopen bij de in het rapport gehanteerde dagomzet, nu die voor een prostituee geenszins ongebruikelijk is. Vervolgens moet worden bepaald hoeveel dagen werk bij de berekening van de schade in aanmerking moeten worden genomen. De rechtbank acht het redelijk uit te gaan van een werkweek van vijf dagen per week. Voor een verdere vermindering van gewerkte dagen op grond van ziekte uitval is naar het oordeel van de rechtbank geen plaats. Daartoe is van belang dat de gestelde ziekte uitval niet is aangetoond en bovendien al wordt gerekend met een lage gemiddelde dagomzet. Voor zover al juist zou zijn dat er wel eens uitval is geweest door ziekte, kan de daaruit voortvloeiende omzetderving worden geacht te zijn gecompenseerd door extra verdiensten op goede dagen. Dat betekent dat de schade wordt begroot, uitgaande van een dagopbrengst van € 300,00, bij een werkweek van vijf dagen, gedurende 21 maanden.

4.12.
In het rapport van de politie is gerekend met een totaal van 448 gewerkte dagen. Afgezet tegen de door de rechtbank te hanteren schadeperiode van 21 maanden, (of te wel 635 dagen in totaal), leidt dat tot de conclusie dat kennelijk ook in het politierapport is gerekend met een gemiddelde werkweek van vijf dagen per week over 21 maanden. De vermelding van zeven dagen per week in het rapport moet dan ook op een verschrijving berusten. Dat leidt ertoe dat voor de berekening van de gegenereerde inkomsten zonder meer kan worden aangeknoopt bij de berekening zoals opgenomen in het rapport van de politie, die sluit op € 134.400,00. Dan resteert de vraag welk deel van de verdiensten door [gedaagde] is ingehouden. In het strafvonnis wordt gesproken over “een groot deel”. [gedaagde] heeft bestreden dat hij inkomsten heeft ingehouden en heeft gesteld dat aanvankelijk door [eiseres] is gewerkt tegen een door hem aan haar betaalde stagevergoeding van maximaal € 150,00 per maand. Naar zijn zeggen is hij nadien overgegaan tot betaling van een regulier salaris op grond van een arbeidsovereenkomst. Dat salaris bedroeg conform contract € 2.160,00 per maand vanaf 10 augustus 2007, aldus [gedaagde] .

4.13.
Nu vaststaat dat uitsluitend de periode tot augustus 2007 van belang is voor deze schadebegroting, kan nadien betaald salaris geen schade verminderend effect hebben; de gestelde betalingen vanaf augustus 2007 kunnen dus buiten beschouwing blijven. De rechtbank ziet wel aanleiding een bedrag van € 150,00 per maand in mindering te brengen op de schade. Daartoe is van belang dat [gedaagde] heeft gesteld een bedrag in die orde van grootte ter beschikking te hebben gesteld en door [eiseres] is erkend dat zij af en toe een klein bedragje van [gedaagde] ontving. Uitgaande van ontvangsten van € 150,00 per maand over een periode van 21 maanden leidt dat tot een totaal in aftrek te brengen bedrag van € 3.150,00, zodat een schadebedrag van € 131.250,00 resteert.

4.14.
Zoals ter zitting besproken dient van dit laatste bedrag in redelijkheid nog een bedrag aan uitgespaarde kosten te worden afgetrokken, nu vaststaat dat over de relevante periode door [gedaagde] gratis kost en inwoning aan [eiseres] is verstrekt. Het daardoor opkomend voordeel aan haar zijde vermindert de door haar geleden schade. De rechtbank stelt het in natura genoten voordeel in redelijkheid op € 500,00 per maand over 21 maanden en dus op € 10.500,00 in totaal. Dat leidt tot de slotsom dat de totale inkomensschade wordt begroot op € 120.750,00 (131.250,00 - 10.500,00).

Smartengeld

4.15.
[eiseres] vordert, naast het ter zake in de strafprocedure reeds toegewezen bedrag van € 2.500,00, nog een substantieel bedrag aan smartengeld. Zij stelt daartoe onder meer ernstige psychische schade te hebben opgelopen. Zij beschouwt het in de strafprocedure reeds toegewezen bedrag als een voorschot, dat geenszins dekkend is. [gedaagde] betwist dat hij aanvullend gehouden is tot betaling van smartengeld. Hij stelt zich op het standpunt dat de smartengeldvordering reeds definitief is beoordeeld in de strafrechtelijke procedure en in de civielrechtelijke procedure niet opnieuw aan de orde kan zijn en hij acht het gevorderde bedrag buiten proportie.

4.16.
De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagde] dat [eiseres] ter zake van het smartengeld geen vorderingsrecht meer toekomt. Blijkens het voegingsformulier en de daarbij behorende toelichting is nadrukkelijk verzocht de gevorderde bedragen als voorschot vast te stellen van een naderhand in een civiele procedure te vorderen schadevergoeding. De strafrechter heeft kennelijk - in lijn met de toelichting op het voegingsformulier - een voorschot op het smartengeld toegewezen, nu in de betreffende motivering is opgenomen dat het toegewezen bedrag in zoverre eenvoudig is vast te stellen. Dat van een definitieve beoordeling van het smartengeld voor het overige geen sprake is geweest, valt overigens ook af te leiden uit het feit dat het vonnis geen afwijzing van het meerdere bevat. Dat brengt met zich dat de smartengeldvordering in deze procedure wel degelijk nog kan worden beoordeeld.

4.17.
[eiseres] vordert primair een bedrag van € 75.000,00. Zij stelt daartoe dat zij psychisch ernstig is beschadigd en daardoor last heeft gekregen van slaapproblemen, concentratie- en geheugenproblematiek, stemmingswisselingen, prikkelbaarheid en een gebrek aan energie. Ter onderbouwing van die stelling heeft zij medische stukken overgelegd. [gedaagde] betwist dat sprake is van psychiatrische problematiek en meent dat voor een aanvullend smartengeld geen grond bestaat.

4.18.
De rechtbank neemt in het kader van de beoordeling van de hoogte van het smartengeld als vaststaand aan dat [eiseres] als gevolg van de gedwongen prostitutie ernstige psychische problemen heeft gekregen. Dat blijkt uit de door haar overgelegde rapportage van het Jellinek Mentrum Centrum waarin twee psychologen rapporteren over de bij [eiseres] vastgestelde posttraumatische stressstoornis in combinatie met een depressieve stoornis en seksueel misbruik. De rechtbank tekent daarbij nog aan dat vast staat dat [eiseres] in augustus 2007 een abortus heeft ondergaan nadat zij zwanger was geraakt van een klant en in december 2007 een zelfmoordpoging heeft gedaan. Dat zij voor gemelde psychische klachten behandeling heeft ondergaan blijkt voorts uit het rapport van de Symforagroep. Niet weersproken is dat een en ander tot beperkingen heeft geleid. Vast staat dat [eiseres] een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand heeft ontvangen zonder sollicitatieplicht, omdat zij over een lange periode volledig arbeidsongeschikt werd bevonden op psychische gronden. Een blote betwisting van psychische schade en de daaruit voortvloeiende klachten en beperkingen volstaat onder die omstandigheden niet.

4.19.
De rechtbank neemt voorts in de beoordeling mee, dat op grond van het strafvonnis vaststaat, dat [gedaagde] [eiseres] ten onrechte heeft doen geloven dat zij ernstig ziek was en haar aldus heeft bewogen het prostitutiewerk te gaan verrichten. Ook dat element weegt zwaar, nu daarmee grote angsten en ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit, waaronder een abortus, gepaard zijn gegaan.

4.20.
Alles afwegende acht de rechtbank een aanvullend smartengeld van € 20.000,00 passend en geboden en in lijn met eerdere rechterlijke uitspraken. Voor een zeer grote afwijking van de lijn in de rechtspraak als door [eiseres] bepleit ziet de rechtbank geen aanleiding. Dat klemt temeer daar [eiseres] inmiddels in staat lijkt haar leven weer langzaam op orde te krijgen en in dat kader onlangs weer arbeidsgeschikt is verklaard.

4.21.
De slotsom is dat de schadevergoedingsvordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 140.750,00. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 95,77 aan dagvaardingskosten, welke na toezending van een factuur aan de griffie van de rechtbank dienen te worden voldaan, € 78,00 griffierecht en € 2.842,00 aan kosten van de advocaat (2 punten tarief V, uitgaande van het toegewezen bedrag), derhalve in totaal op € 3.015,77. ECLI:NL:RBDHA:2015:11282