Overslaan en naar de inhoud gaan

RBDHA 160118 verlies verdienvermogen onvoldoende aangetoond

RBDHA 160118 verlies verdienvermogen onvoldoende aangetoond; onvoldoende feitelijke aanknopingspunten t.a.v. behoefte huishoudelijke hulp
- kosten begroot en toegewezen: € 3.844,40 (12 uur à € 245 + 21 % + griffierecht van € 287) i.p.v. € 10.245,61 (32,30 uur à € 245 + 7 % + 21 %)

2 
De feiten

2.1.
[verzoekster] is op 25 november 2009 een ongeval (verder: het ongeval) overkomen waarbij zij letsel heeft opgelopen. Zij is op een donkere en regenachtige avond als voetganger op een niet verlicht parkeerterrein van Metro (het MAKRO-filiaal te Dordrecht) over een betonnen rand, een zogeheten varkensrug, ten val gekomen.

2.2.
Zurich heeft namens Metro aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend.

2.3.
In het kader van de schaderegeling is een medische expertise verricht door orthopedisch chirurg dr. [X] . Het expertiserapport dateert van 3 april 2012.

3 
Het geschil

3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank bij wijze van deelgeschil ex artikel 1019w van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. a. te bepalen dat als gevolg van het ongeval sprake is van verlies van verdienvermogen;
b. te bepalen dat Metro voor het verlies van verdienvermogen aansprakelijk is en Metro en Zurich hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schade ter zake het verlies van verdienvermogen aan [verzoekster] ;
c. te bepalen dat voor wat betreft de hoogte van de schadepost verlies van verdienvermogen geldt dat:
- het verlies van verdienvermogen primair dient te worden vastgesteld op € 34.800,--;
- het verlies van verdienvermogen subsidiair dient te worden begroot op een bedrag dat de rechtbank juist acht;
- het verlies van verdienvermogen meer subsidiair dient te worden berekend op grond van door de rechtbank vast te stellen uitgangspunten;
d. te bepalen dat schade ter zake het reeds geleden verlies van verdienvermogen dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente, zulks gerekend vanaf het moment waarop die schade is geleden tot het moment van voldoening;
II. a. te bepalen dat als gevolg van het ongeval sprake is van de schadepost huishoudelijke hulp;
b. te bepalen dat Metro voor de schadepost huishoudelijke hulp aansprakelijk is en dat Metro en Zurich hoofdelijk zijn gehouden de schade ter zake aan [verzoekster] te vergoeden;
c. te bepalen dat voor wat betreft de hoogte van de schadepost huishoudelijke hulp geldt dat:
- de schadepost huishoudelijke hulp primair dient te worden vastgesteld op € 19.011,--;
- de schadepost huishoudelijke hulp subsidiair dient te worden begroot op een bedrag dat de rechtbank juist acht;
- de schadepost huishoudelijke hulp meer subsidiair dient te worden berekend op grond van door de rechtbank vast te stellen uitgangspunten;
d. te bepalen dat schade ter zake huishoudelijke hulp dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente, zulks gerekend vanaf het moment waarop die schade is geleden tot het moment van voldoening;
III. de kosten van deze procedure te begroten;
IV. Metro en Zurich hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure.

3.2.
[verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat er ten gevolge van het ongeval sprake is van verlies van verdienvermogen en schade ter zake huishoudelijke hulp.

3.3.
Metro c.s. voeren gemotiveerd verweer. Zij stellen zich op het standpunt dat [verzoekster] geen, althans onvoldoende bewijs heeft geleverd ter zake de gestelde schadeposten verlies van verdienvermogen en huishoudelijke hulp.


De beoordeling

Beoordeling in een deelgeschilprocedure

4.1.
Het onderhavige verzoek is gegrond op artikel 1019w Rv. Dit artikel biedt de persoon die een ander aansprakelijk houdt voor zijn letselschade de mogelijkheid, ook voordat de zaak ten principale aanhangig is, de rechter te verzoeken te beslissen over een geschil omtrent of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de vordering in de hoofdzaak.

4.2.
[verzoekster] heeft de rechtbank verzocht de omvang van een tweetal schadeposten vast te stellen. Een dergelijk verzoek valt in beginsel onder het bereik van artikel 1019w Rv. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat de beoordeling van het geschil tussen partijen over het bestaan van de twee gestelde schadeposten zich leent voor een behandeling in een deelgeschilprocedure. De rechtbank zal het verzoek derhalve inhoudelijk beoordelen.

Inhoudelijke beoordeling

4.3.
[verzoekster] maakt in dit deelgeschil aanspraak op vergoeding van verlies van arbeidsvermogen en kosten van huishoudelijke hulp. De rechtbank stelt voorop dat op [verzoekster] de stelplicht en - bij gemotiveerde betwisting door Metro c.s. - bewijslast rust van feiten waaruit het bestaan en de omvang van de desbetreffende schadeposten volgt.

Verlies van arbeidsvermogen

4.4.
[verzoekster] heeft de omvang van de schadepost verlies aan verdienvermogen primair gesteld op een bedrag van € 34.800,--, uitgaande van een jaarschade van € 6.960,-- (12 maanden x € 580,-- netto) en een looptijd van vijf jaar (de periode 2012 - 2017).

4.5.
[verzoekster] heeft ter nadere onderbouwing van deze schadepost gesteld dat zij in 2007 gedeeltelijk is gestopt met haar werkzaamheden in het onderwijs en dat zij vervolgens tweeënhalve dag per week hand- en spandiensten – bestaande uit kantoorwerk, telefoonbeantwoording, inpakken en voorraadadministratie – is gaan verrichten in de onderneming van haar echtgenoot en zoon genaamd [de Webshop] (hierna: de webshop).

Zij stelt dat zij deze werkzaamheden heeft verricht tegen een beloning van € 1.000,-- bruto per maand die zij ontving middels verrekening met het winstaandeel van haar echtgenoot. [verzoekster] heeft aangevoerd dat zij in februari 2012 met deze werkzaamheden is gestopt omdat deze haar te zwaar werden vanwege de door het ongeval ontstane klachten en beperkingen.

4.6.
Metro c.s. bestrijden niet zozeer dat [verzoekster] hand- en spandiensten heeft verricht ten behoeve van de webshop, maar zij betwisten wel dat hier een financiële beloning voor [verzoekster] tegenover stond, althans dat sprake is van verlies van verdiencapaciteit omdat zij dit nu niet meer kan doen. Het gestelde verlies aan verdienvermogen volgt volgens Metro c.s. in ieder geval niet uit de door [verzoekster] overgelegde bescheiden. Voorts hebben Metro c.s. betwist dat er een relatie bestaat tussen het ongevalsletsel en de beëindiging van de werkzaamheden voor de webshop door [verzoekster] .

4.7.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de door [verzoekster] overgelegde (financiële) bescheiden niet kan worden vastgesteld dat [verzoekster] voor haar werkzaamheden ten behoeve van de webshop een maandelijkse beloning van € 1.000,-- bruto heeft ontvangen, al dan niet door verrekening met het winstaandeel van haar echtgenoot. Weliswaar blijkt uit de als productie 4 overgelegde verklaring van boekhouder [de boekhouder] dat de echtgenoot van [verzoekster] over de jaren 2008 tot en met 2012 ter vergoeding van de werkzaamheden van zijn vrouw een arbeidsbeloning van € 1.000,-- per maand (voor de winstverdeling uit) heeft ontvangen, maar deze verklaring vindt geen steun in de door [verzoekster] als productie 3 overgelegde en door [de boekhouder] opgestelde jaarstukken van de webshop. In deze jaarstukken wordt geen melding gemaakt van een beloning voor de werkzaamheden van [verzoekster] en deze beloning is evenmin terug te vinden in de cijfers. Daar komt bij dat niet is gebleken dat de echtgenoot van [verzoekster] gebruik heeft gemaakt van de fiscale mogelijkheden die er zijn wanneer een partner meewerkt in de onderneming.

4.8.
Hoewel uit de door [verzoekster] als productie 5 overgelegde overzichten van kasopnamen over de jaren 2008 tot en met 2012 kan worden opgemaakt dat haar echtgenoot op jaarbasis substantieel méér heeft opgenomen uit de onderneming dan haar zoon, kan dit niet als bewijs dienen voor de stelling dat [verzoekster] in deze jaren voor haar werkzaamheden een beloning heeft genoten van € 1.000,-- per maand. De hoogte van de kasopnames zeggen immers niets over de uiteindelijke winstverdeling tussen de twee vennoten en evenmin over een mogelijke verdiscontering van een maandelijkse beloning voor [verzoekster] .

4.9.
De rechtbank volgt [verzoekster] evenmin in haar subsidiaire stelling dat haar werkzaamheden voor de webshop op een meer abstracte wijze dienen te worden gewaardeerd. Zij heeft deze stelling onvoldoende feitelijk onderbouwd. Immers, gesteld noch gebleken is dat de echtgenoot van [verzoekster] kosten heeft moeten maken voor een vervangende arbeidskracht en evenmin is vast komen te staan dat de webshop zonder de inzet van [verzoekster] lagere financiële resultaten heeft behaald.

4.10.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat [verzoekster] haar stelling dat zij is gestopt met de werkzaamheden voor de webshop vanwege de klachten ten gevolge van het ongeval tegenover het gemotiveerde verweer van Metro c.s. onvoldoende heeft geconcretiseerd en toegelicht. De rechtbank acht van belang dat niet duidelijk is waarom zij pas in februari 2012 – en dus niet direct na of korte tijd na het ongeval – is gestopt met het verrichten van de werkzaamheden voor de webshop. Evenmin is voldoende concreet geworden welke werkzaamheden zij niet meer kon verrichten en welke beperking(en) haar daarbij parten speelden. Mede gezien de leeftijd van [verzoekster] en de pre-existente klachten van [verzoekster] , waaronder een versleten rechterheup en klachten ten gevolge van een trombosebeen (links), zijn zonder nadere toelichting – die ontbreekt – onvoldoende feiten naar voren gebracht voor de conclusie dat [verzoekster] haar werkzaamheden voor de webshop heeft beëindigd vanwege de klachten ten gevolge van het ongeval.

4.11.
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat als gevolg van het ongeval sprake is van verlies van verdienvermogen aan de zijde van [verzoekster] . Dit leidt ertoe dat het in 3.1. onder I genoemde verzoek van [verzoekster] zal worden afgewezen.

Huishoudelijke hulp

4.12.
De rechtbank stelt voorop dat vaststaat dat [verzoekster] vóór het ongeval drie uur per week gebruik maakte van een hulp in de huishouding en dat dit urenaantal na het ongeval niet is gewijzigd. [verzoekster] heeft weliswaar ter zitting naar voren gebracht dat de huishoudelijke hulp in de periode vlak voor het ongeval op incidentele basis voor haar werkte, maar zij heeft deze stelling niet nader onderbouwd. De rechtbank verwerpt deze stelling derhalve.

4.13.
Partijen twisten erover of ten gevolge van het ongeval bij [verzoekster] een behoefte aan huishoudelijke hulp is ontstaan. [verzoekster] heeft in dit verband naar voren gebracht dat zij voornemens was om bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd – dat wil zeggen per augustus 2009 – de externe hulp af te zeggen en de huishoudelijke werkzaamheden zelf weer volledig op te pakken. Zij stelt door de klachten en beperkingen ten gevolge van het ongeval echter blijvend behoefte te hebben gekregen aan huishoudelijke hulp voor drie uren in de week.

4.14.
Metro c.s. betwisten dat ten gevolge van het ongeval bij [verzoekster] een behoefte aan huishoudelijke hulp is ontstaan. Zij achten het niet aannemelijk dat [verzoekster] de huishoudelijke hulp zou hebben opgezegd indien het ongeval niet had plaatsgevonden. Hiertoe voeren zij in de eerste plaats aan dat [verzoekster] in 2007, toen zij haar werkzaamheden in het onderwijs gedeeltelijk had beëindigd, geen aanleiding heeft gezien om de huishoudelijke hulp op te zeggen. Daar komt bij dat [verzoekster] ook in de periode tussen het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en het ongeval gebruik heeft gemaakt van een huishoudelijke hulp. Tot slot voeren Metro c.s. aan dat als gevolg van de beperkingen die zijn voortgevloeid uit het ongevalsletsel geen reële noodzaak is ontstaan om gebruik te maken van een huishoudelijke hulp. De enkele omstandigheid dat [verzoekster] na het bereiken van haar 65e levensjaar wellicht een behoefte aan huishoudelijke hulp heeft behouden of verkregen, staat volgens Metro c.s. los van het ongeval dat [verzoekster] is overkomen.

4.15.
Gezien het gemotiveerde verweer van Metro c.s. en het als productie 7 overgelegde verslag van Cordaet d.d. 11 september 2014 waarin het verhaal van [verzoekster] zelf is weergegeven en waarin vermeld staat dat er sinds het ongeval in 2009 geen wijziging is gekomen in de behoefte aan huishoudelijke hulp, had het op de weg van [verzoekster] gelegen om haar stelling dat zij ten gevolge van het ongeval niettemin de inzet van huishoudelijke hulp heeft moeten voortzetten, nader toe te lichten en te onderbouwen. [verzoekster] heeft onvoldoende feitelijke aanknopingspunten gesteld waaruit de juistheid van haar stelling kan volgen. Weliswaar blijkt uit de door haar overgelegde medische informatie dat sprake is van causaal verband is tussen het ongeval en de klachten van [verzoekster] aan haar rechterschouder, daaruit volgt niet dat die klachten tot beperkingen hebben geleid die noodzaakten tot voortzetting van de huishoudelijke hulp. Zonder nadere feiten, die ontbreken, is de rechtbank van oordeel dat zonder ongeval (en derhalve zonder die schouderklachten) de huishoudelijke hulp eveneens zou zijn voortgezet. Daartoe acht de rechtbank de hiervoor reeds genoemde pre-existente klachten en de leeftijd van [verzoekster] en de omstandigheid dat de huishoudelijke hulp vóór het ongeval na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet is stopgezet van belang.

4.16.
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat als gevolg van het ongeval sprake is van de schadepost huishoudelijke hulp. Dit leidt ertoe dat het in 3.1. onder II genoemde verzoek van [verzoekster] eveneens zal worden afgewezen.

Kosten deelgeschil

4.17.
Ingevolge artikel 1019aa lid 1 Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn.

4.18.
Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de kosten van de procedure ook voor vergoeding in aanmerking kunnen komen in geval van afwijzing van het verzoek. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval van laatstgenoemde situatie geen sprake is. De rechtbank gaat dan ook aan het op dit punt primair door Metro c.s. gevoerde verweer voorbij en zal in het navolgende overgaan tot begroting van de kosten.

4.19.
Mr. Schultz verzoekt, onder verwijzing naar productie 6 bij het verzoekschrift, de kosten van dit deelgeschil te begroten op een bedrag van € 10.245,61 (exclusief griffierecht). Daarbij is hij uitgegaan van een tijdsbesteding van 32,30 uur, een uurtarief van € 245,--, 7 % kantoorkosten en 21 % btw. Metro c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen deze kostenopgave.

4.20.
De rechtbank leidt uit de als productie 6 bij het verzoekschrift overgelegde urenstaat af dat mr. Schultz 12,3 uur aan het opstellen van het verzoekschrift heeft besteed. Met Metro c.s. is de rechtbank van oordeel dat dit aantal uren, gelet op de complexiteit van deze zaak en de expertise van mr. Schultz, in redelijkheid niet volledig voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank acht het redelijk om op dit punt rekening te houden met een tijdsbesteding van 7 uur. De overige aan de zaak bestede tijd stelt de rechtbank in redelijkheid op 5 uur. In totaal zal de rechtbank derhalve rekening houden met een tijdsbesteding van 12 uur voor deze procedure. De verzochte vergoeding van kantoorkosten wijst de rechtbank bij gebrek aan onderbouwing en gelet op het verweer van Metro c.s. af. Gelet op de huidige communicatiemiddelen houdt de rechtbank het er zonder concrete toelichting voor dat die kosten niet daadwerkelijk zijn gemaakt, waarmee feitelijk sprake is van een verkapt honorarium.

4.21.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de kosten van deze procedure in redelijkheid begroten op een bedrag van € 3.844,40 (12 uur x € 245,--, te vermeerderen met 21 % btw en voorts te vermeerderen met het betaalde griffierecht van € 287,--).

4.22.
Nu de aansprakelijkheid van Metro c.s. voor de door [verzoekster] als gevolg van het ongeval geleden schade vast staat, zal de verzochte veroordeling van Metro c.s. tot betaling van genoemde kosten aan [verzoekster] worden toegewezen. ECLI:NL:RBDHA:2018:4865