RBROT 170124 VAV t.t.v. ongeval 11 jarige, inkomen op MBO-niveau cf indicateur NRL, fiscale voordelen ondernemersschap
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 170124 VAV t.t.v. ongeval 11 jarige, inkomen op MBO-niveau cf indicateur NRL, fiscale voordelen ondernemersschap
- opkomend voordeel t.z.v. uitgespaarde kosten levensonderhoud vanwege verblijf in gezinsvervangend tehuis
- zwaar en blijvend hersenletsel; ongeval 1999; smartengeld begroot naar eerst dienende dag in 2022 € 200.00,00
- afwijzing voorbehoud t.a.v. een-op-een begeleiding,
- curator mag zich a.d.h.v. tussentijdse beslissingen t.z.v. voordeelsverrekening en voorbehoud nader uitlaten over som ineens of periodieke afwikkeling
De zaak in het kort
In deze zaak wordt namens [naam01] vergoeding gevorderd van de schade die hij als gevolg van een verkeersongeval in 1999 (op 11-jarige leeftijd) heeft geleden en nog zal lijden. De schade bestaat uit materiële schade, waaronder schade door verlies van arbeidsvermogen, en immateriële schade (geleden smart).
Over de hoogte van de vergoeding voor de materiële schade anders dan verlies van arbeidsvermogen zijn partijen het eens en de rechtbank beslist in dit vonnis over de hoogte van de immateriële schade (smartengeld). Met betrekking tot de schade wegens verlies van arbeidsvermogen beslist de rechtbank in dit vonnis dat voor de begroting van deze schade (onder meer) uitgegaan moet worden van een baan op mbo-niveau op basis van een inkomen als ondernemer.
Verder beslist de rechtbank in dit vonnis dat door [naam01] uitgespaarde kosten van levensonderhoud als gevolg van zijn verblijf in een gezinsvervangend tehuis in mindering moeten worden gebracht op de schadevergoeding. Welke kosten dat precies zijn, moet nog worden uitgezocht, daarvoor is nadere informatie van partijen nodig.
Tussen partijen is ook nog in geschil of de schadeafwikkeling met betaling van een som ineens moet worden afgedaan (zoals de curator wenst) of dat de schade periodiek moet worden vergoed (zoals Allianz wenst). Ook hierover wordt in dit vonnis nog geen beslissing genomen. De rechtbank beslist wel alvast dat, mocht later in de procedure worden beslist dat de schade met betaling van een som ineens moet worden afgewikkeld, de kosten van de 1-op-1-begeleiding van [naam01] daarvan dan niet uitgezonderd zullen zijn. De curator krijgt nog de gelegenheid om schriftelijk aan de rechtbank kenbaar te maken of hij nog steeds de schade wenst af te wikkelen met betaling van een som ineens of dat hij de schade nu wellicht toch periodiek wenst af te wikkelen.
1De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding, met producties 1 tot en met 42,
- -
de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 4,
- -
de akte aan de zijde van Allianz, met productie 5,
- -
de op 25 mei 2023 gehouden mondelinge behandeling,
- -
de spreekaantekeningen van mr. Bosch,
- -
de spreekaantekeningen van mr. Lauxtermann.
1.2.
Deze procedure is met toestemming van de kantonrechter gestart door de ouders van [naam01] , [naam02] en [naam03], in hun toenmalige hoedanigheid van curatoren van [naam01] . Onder overlegging van een uittreksel van het curatele- en bewindregister heeft mr. Bosch ter zitting te kennen gegeven dat Budget - en Beschermingsbewind Zuid-Hollandse Eilanden B.V. het curatorschap van de ouders van [naam01] heeft overgenomen. Uit dit uittreksel volgt dat de kantonrechter in de rechtbank Den Haag (zittingsplaats Gouda) bij beschikking van 18 oktober 2022 de ouders van [naam01] met ingang van 1 november 2022 heeft ontslagen als curatoren, onder gelijktijdige benoeming van Budget - en Beschermingsbewind Zuid-Hollandse Eilanden B.V. tot nieuwe curator. Dit betekent dat Budget - en Beschermingsbewind Zuid-Hollandse Eilanden B.V. in de plaats treedt van de ouders van [naam01] als (formeel) eisende partij. Allianz heeft ter zitting te kennen gegeven daar geen bezwaar tegen te hebben. De kop van het vonnis is met deze indeplaatstreding al in overeenstemming gebracht.
2De feiten
2.1.
Op 2 april 1999 is [naam01] , destijds 11 jaar oud, betrokken geraakt bij een ernstig verkeersongeval. Die dag is hij al rijdend op zijn fiets aangereden door een streekbus en zodanig ten val gekomen dat hij aan het ongeval zwaar en blijvend hersenletsel heeft overgehouden.
2.2.
De rechtsvoorgangster van Allianz heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend, waarna de verdere schaderegeling op gang is gekomen.
2.3.
Op gezamenlijk verzoek van partijen heeft een kinderneuroloog op 17 oktober 2014 rapport uitgebracht. In het rapport wordt samengevat geconcludeerd dat sprake is van een medische eindtoestand met 58% blijvende functionele invaliditeit. Het toekomstperspectief van [naam01] is dat hij blijvend aangewezen is op een verblijf in een gezinsvervangend tehuis met dagbesteding zonder enige mogelijkheid tot loonvormende arbeid.
2.4.
Het verblijf van [naam01] in het tehuis wordt gefinancierd vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz).
2.5.
Met betrekking tot de schadeafwikkeling heeft de (toenmalig) advocaat van de ouders van [naam01] , die destijds nog gezamenlijk curator van [naam01] waren, met Allianz overleg gevoerd over de manier waarop de schade als gevolg van het verlies van arbeidsvermogen van [naam01] moet worden berekend.
2.6.
Bij brief van 15 november 2018 heeft Allianz in het kader van dit overleg aan die advocaat, voor zover van belang, het volgende bericht:
(…) Hiermee bevestig ik ons telefoongesprek van 14 november 2018 naar aanleiding van uw brief d.d. 24 september 2018. Ik heb aangegeven verbaasd te zijn over het voorstel van de ouders van uw cliënt om een nieuwe berekening door het NRL te laten maken waarbij de jaarcijfers van 2016 en 2017 van de onderneming van hun zoon [naam04] betrokken moeten worden. Per slot van rekening hadden wij consensus bereikt over de uitgangspunten van de door de NRL uitgevoerde berekeningen en ben ik ervan uitgegaan dat u deze uitgangspunten destijds ook heeft besproken met de ouders van uw cliënt. Om deze reden kan Allianz Nederland niet akkoord gaan met bovengenoemd voorstel. Wel is men bereid om de berekening als zelfstandig ondernemer als uitgangspunt te nemen en het berekende verlies arbeidsvermogen ten bedrage van € 750.260,- te compenseren.
Zoals ik ook heb aangegeven in de telefonische bespreking op 16 februari 2018 is het verdedigbaar om de huidige jaarlijkse terugkerende (extra) kosten weg te strepen tegen de vaste- en variabele lasten die uw cliënt ook zou hebben gehad als hem het ongeval niet was overkomen. Denk hierbij aan maandelijks terugkerende lasten zoals hypotheekkosten, kosten levensonderhoud, vervoer et cetera. Deze kosten had uw cliënt moeten financieren uit zijn netto consumptief inkomen ergo de ‘schade’ die nu door Allianz Nederland wordt vergoed. Niet is aangetoond dat de huidige terugkerende kosten de vaste- en variabele lasten van uw cliënt overstijgen als hem het ongeval niet was overkomen.
(…)
2.7.
In september 2019 zijn de ouders van [naam01] overgestapt naar de huidige advocaat, mr. Bosch. Bij brief van 3 september 2019 heeft mr. Bosch aan de schadebehandelaar van Allianz onder meer het volgende bericht:
(…) Bestudering van het dossier leerde mij dat u op 15 november 2018 een regelingsvoorstel deed, inhoudende een slotbepaling van € 805.260,00. Op 21 juni 2019 rappelleerde u. U stelde een termijn waarbinnen u een reactie wilde. Naar ik vernam is deze termijn verlengd tot 29 juli a.s. Inmiddels was ik in de gelegenheid om uw voorstel te bespreken met de curatoren van cliënt. Uitkomst van dit gesprek is dat uw voorstel niet wordt aanvaard. Onderstaand zal ik uw voorstel bespreken, uitleggen waar de regeling wat ons betreft bijstelling behoeft en waarom dit het geval is.
(…)
In het verleden is besproken om aansluiting te zoeken bij de NRL-indicateur Jong Gehandicapten, waarbij ervan uit is gegaan dat cliënt uiteindelijk op MBO-niveau zijn arbeidzame leven zou zijn gestart. In uw brief van 15 november 2018 schrijft u dat uw achterban niet bereid is om nieuwe berekeningen op andere uitgangspunten (i.e. de winst van de onderneming van de broer) te laten maken, maar dat zij wel bereid zijn om aan te nemen dat cliënt als zelfstandige zou zijn gaan werken. Dit heeft voor de omvang van het bruto-inkomen geen gevolgen, omdat die is afgestemd op de NRL indicateur. Wel heeft dit door de ondernemersfaciliteiten die daardoor in het fiscale traject ingerekend worden een schade verhogend effect.
In het gesprek dat ik met de curatoren had heb ik uitvoerig met hen over dit punt gesproken. Het is een punt dat hen na aan het hart ligt. Tegelijkertijd heb ik hen voorgehouden dat het bij een slachtoffer van elf jaar oud, erg lastig is om te bepalen hoe diens toekomst eruit zou hebben kunnen zien. Ook heb ik hen voorgehouden dat we bij de begroting van de toekomstige schade niet alleen naar de goede kansen (het bedrijf van de broer), maar ook naar de kwade kansen moeten kijken. Beide moeten in de schaderegeling worden verdisconteerd. Tegen die achtergrond komt het mij, zo hield ik hen voor, niet irreëel voor om de NRL-indicateur aan te houden, uit te gaan van MBO-niveau met toepassing van de ondernemersfaciliteiten in het fiscaal traject. Uiteindelijk bleken zij bereid om mij op dit punt te volgen.
Dat betekent niet dat ik kan worden ingestemd met de NRL-berekening. Immers is gerekend met 1,5% rendement en 0,5% inflatie over de jaren 2017 tot 2020. Vanaf 2020 is gerekend met 6% rendement en 3% inflatie. Dat sedert het opstellen van deze berekening enige tijd voorbij is gegaan heeft het voordeel dat deels kan worden bekeken of de gekozen uitgangspunten realiteit zijn geworden. Dat blijkt waar het gaat om rendement en inflatie niet het geval. Immers bieden de meeste eerste klas Nederlandse banken thans slechts een rente tussen de 0% en 0,(0)3%.
(…)
2.8.
Bij brief van 1 november 2019 heeft de schadebehandelaar van Allianz als volgt gereageerd:
(…) Met betrekking tot de beschikbare NRL-berekeningen inzake het verlies van arbeidsvermogen geeft u wel zeer uitgebreid aan waarom niet kan worden ingestemd met de hierin gehanteerde rekenrente. Uw motivatie om de inmiddels ingetrokken conceptrichtlijn hiervoor te hanteren, heb ik besproken met Allianz Nederland. Om aan direct met de deur in huis te vallen, met dit voorstel kan niet worden ingestemd. Allianz Nederland is wel bereid om voor de berekening de volgende rentepercentages te hanteren: 0-5 jaar 0%, 5-10 jaar 1%, 10-20 jaar 1,5%, 20-25 jaar 2% en voor de periode daarna 3%. Graag verneem ik of met dit tegenvoorstel kan worden ingestemd. In het bevestigende geval kan het NRL worden verzocht om een nieuwe berekening te maken. Uw berichten dienaangaande wacht ik af. (…)
2.9.
Bij e-mail van 2 november 2019 is namens de ouders (als toenmalige curatoren van [naam01] ) het door Allianz gedane tegenvoorstel afgewezen en is volhard in het in de brief van 3 september 2019 ingenomen standpunt.
2.10.
Vervolgens is tussen Allianz en mr. Bosch nog verder gecorrespondeerd, waarbij geen overeenstemming is bereikt over de te hanteren kapitalisatiefactoren voor de toekomstige schade van [naam01] . Partijen hebben wel afgesproken om het Nederlands Rekencentrum Letselschade (hierna: NRL) een nieuwe berekening te laten maken om te bepalen hoe groot het verschil in eindresultaat is op basis van de verschillende uitgangspunten.
2.11.
Na afstemming met mr. Bosch heeft Allianz vervolgens bij brief van 24 maart 2020 aan het NRL de opdracht gegeven om, wat betreft de kapitalisatiefactoren, twee berekeningsvarianten te maken voor het verlies van arbeidsvermogen, met daarbij als te hanteren uitgangspunt de NRL Indicateur Jonggehandicapten op mbo-niveau voor ondernemers. Het NRL heeft de gevraagde berekeningen vervolgens gemaakt en heeft partijen daarover bij brief van 27 maart 2020 geïnformeerd.
2.12.
In haar rapport van 17 augustus 2020 heeft het NRL nogmaals een berekening gemaakt van het verlies van arbeidsvermogen.
2.13.
Nadien zijn partijen niet tot overeenstemming gekomen over de afwikkeling van de schade van [naam01] .
2.14.
Over de kapitalisatiefactoren is uiteindelijk op verzoek van de toenmalige curatoren in deelgeschil beslist: bij beschikking van 26 februari 2021 (geen publicatie bekend, red. LSA LM) van deze rechtbank is voor recht verklaard dat bij de kapitalisatie van het verlies van arbeidsvermogen het rendement in de eerste vijf jaar 0% is, in de daaropvolgende vijftien jaar 1% en in de periode daarna 3%, terwijl de inflatie over de gehele periode 2% is.
2.15.
Allianz heeft in totaal € 155.000,00 aan voorschotten onder algemene titel en € 145.000,00 aan voorschotten op immateriële schadevergoeding (smartengeld) betaald.
3De vordering en het verweer
3.1.
Na eisvermindering ter zitting vordert de curator – verkort weergegeven – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht te verklaren dat de materiële schade die [naam01] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden door het ongeval op 2 april 1999 € 103.957,20 bedraagt,met veroordeling van Allianz tot betaling van € 103.957,20, vermeerderd met wettelijke rente,
2. primair: voor recht te verklaren dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de uitgangspunten voor de begroting van het verlies van arbeidsvermogen, in dier voege dat [naam01] in de hypothetische situatie zonder de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis een carrière had gehad op mbo-niveau met een salarisniveau conform de NRL Indicateur Jonggehandicapten, welk inkomen hij als zelfstandig ondernemer had verdiend, en dat hij in de situatie met de aansprakelijkheid-scheppende gebeurtenis een Wajong-uitkering ontvangt,
met veroordeling van Allianz tot betaling van € 1.349.154,00, vermeerderd met wettelijke rente,
subsidiair: voor recht te verklaren dat [naam01] in de hypothetische situatie zonder de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis een carrière had gehad op mbo-niveau met een salarisniveau conform de NRL Indicateur Jonggehandicapten, welk inkomen hij als zelfstandig ondernemer zou hebben verdiend tot zijn 67e, en dat hij in de situatie met de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis een Wajong-uitkering ontvangt,
met veroordeling van Allianz tot betaling van € 1.349.154,00, vermeerderd met wettelijke rente,
meer subsidiair: uitgangspunten te bepalen voor de begroting van het verlies van arbeidsvermogen door het verkeersongeval op 2 april 1999,
3. Allianz te veroordelen tot betaling van € 375.000,00 ten titel van smartengeld, minus het betaalde voorschot van € 145.000,00, vermeerderd met wettelijke rente,
4. voor recht te verklaren dat het aan de benadeelde is om te kiezen of hij de toekomstige schade ex artikel 6:105 BW reeds bij voorbaat wil laten begroten en te laten toewijzen en dat Allianz, nu zij geen redelijk belang heeft om zich daartegen te verzetten, deze beslissing moet gehengen en gedogen en aan die afwikkeling haar medewerking dient te verlenen,
5. voor recht te verklaren dat bij de kapitalisatie van de schade er een inflatie geldt van 2% gedurende de gehele looptijd en qua rendement de eerste vijf jaar 0% rendement geldt, in de daaropvolgende 15 jaar 1% rendement geldt en dat daarna 3% rendement geldt,
6. voor recht te verklaren dat wanneer [naam01] in de toekomst zijn 1-op-1 begeleiding verliest, om een andere reden dan dat hij deze begeleiding op medische gronden niet meer nodig heeft, Allianz gehouden is om de kosten van de 1-op-1 begeleiding tegen de dan geldende kostprijs te vergoeden.
3.2.
Het verweer van Allianz strekt tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van de curator bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad in de proces- en nakosten vermeerderd met wettelijke rente.
4De beoordeling
De materiële schade (los van verlies van arbeidsvermogen)
4.1.
De curator vordert in de eerste plaats vergoeding van een bedrag van € 103.957,20 aan materiële schade en hij heeft ter onderbouwing een schadestaat met bewijsstukken overgelegd (producties 30 en 31 dagvaarding). Ter zitting heeft de rechtbank mr. Bosch voorgehouden dat in die schadestaat alleen de materiële schade tot en met 2017 is opgenomen. Mr. Bosch heeft daarop geantwoord dat dit juist is, dat het zwaartepunt op andere schadeposten heeft gelegen en dat er geen aanvullende materiële schade meer zal worden gevorderd.
4.2.
Allianz erkent de juistheid van de in de schadestaat opgenomen posten. Daarmee staat vast dat de materiële schade (los van het verlies van arbeidsvermogen) die [naam01] als gevolg van het ongeval in 1999 heeft geleden € 103.957,20 bedraagt.
De schade wegens verlies van arbeidsvermogen
De wijze van begroting van de schade
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam01] ten gevolge van het ongeval schade wegens verlies van arbeidsvermogen lijdt en ook in de toekomst deze schade zal blijven lijden. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen het er ook over eens zijn dat voor de begroting van het verlies van arbeidsvermogen in ieder geval de NRL Indicateur Jonggehandicapten moet worden toegepast.
4.4.
De curator stelt zich primair op het volgende standpunt. Partijen hebben, blijkens de e-mailwisseling van 15 november 2018 en 3 september 2019 (zie overwegingen 2.6 en 2.7), overeenstemming bereikt over de uitgangspunten voor het berekenen van het verlies van arbeidsvermogen (op de kapitalisatiefactoren na), althans de curator mocht er gelet op de brief van 1 november 2019 (overweging 2.8) en de daarna door Allianz met instemming van mr. Bosch verstrekte opdracht aan het NRL (overweging 2.11) gerechtvaardigd op vertrouwen dat dit zo was. Immers, voor deze berekening zouden partijen de NRL Indicateur Jonggehandicapten op mbo-niveau voor ondernemers hanteren. Wanneer de rechtbank dit standpunt niet volgt, dan stelt de curator zich subsidiair op het standpunt dat het hiervoor vermelde uitgangspunt gezien de omstandigheden gehanteerd moet worden voor de berekening van het verlies van arbeidsvermogen.
Op basis van het primaire en subsidiaire standpunt kan voor de begroting worden uitgegaan van de berekening van het NRL van 17 augustus 2020 (productie 32 dagvaarding), waaruit blijkt dat de schade wegens verlies van arbeidsvermogen in deze situatie € 1.349.154,00 bedraagt.
4.5.
Allianz betwist het primaire standpunt dat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. Subsidiair voert Allianz aan dat er duidelijke contra-indicaties zijn om van een mbo-niveau uit te gaan en dat in plaats daarvan het gemiddelde van een inkomen op vmbo-niveau en op mbo-niveau een redelijke uitkomst lijkt te zijn, waarbij niet uitgegaan moet worden van een inkomen als ondernemer.
Geen overeenstemming over de uitgangspunten van de begroting
4.6.
De rechtbank heeft in het deelgeschil reeds geoordeeld (rechtsoverweging 4.11 van de beschikking van 26 februari 2021) dat uit de briefwisseling en de daarna gemaakte nieuwe berekeningen niet volgt dat Allianz onvoorwaardelijk heeft ingestemd met een berekening van het verlies van arbeidsvermogen op basis van het uitgangspunt dat [naam01] zonder ongeval zijn inkomen als ondernemer zou hebben genoten en dat er dus van wilsovereenstemming op dit punt geen sprake is. Anders dan de curator in onderhavig geschil stelt of bedoelt te stellen, heeft de deelgeschilrechter uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist op dit geschilpunt, zodat de rechtbank in onderhavige bodemprocedure gebonden is aan deze beslissing op dezelfde wijze als wanneer de beslissing zou zijn opgenomen in een tussenvonnis (artikel 1019cc lid 1 Rv). Niettemin kunnen de eisen van een goede procesorde meebrengen dat van die eindbeslissing moet worden teruggekomen. Dat is bijvoorbeeld het geval als die beslissing blijkt te berusten op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag en voorts als het op grond van een afweging van alle betrokken belangen en omstandigheden, onaanvaardbaar zou zijn om aan de gegeven beslissing vast te houden.
De curator heeft geen aanvullende feiten en/of omstandigheden gesteld ten opzichte van het gestelde in de deelgeschilprocedure. Ook is overigens geen sprake van omstandigheden op basis waarvan het onaanvaardbaar zou zijn om aan de gegeven beslissing vast te houden, Daarom gaat de rechtbank ook in deze procedure uit van het in het deelgeschil gegeven oordeel dat over het hanteren van een inkomen uit ondernemerschap (en impliciet op basis van een mbo-niveau) als uitgangspunt, geen wilsovereenstemming tussen de ouders van [naam01] (als toenmalige curatoren) en Allianz tot stand is gekomen.
Toch NRL Indicateur Jonggehandicapten op mbo-niveau voor ondernemers als uitgangspunt
4.7.
Het voorgaande betekent dat de schade wegens verlies van arbeidsvermogen alsnog moet worden begroot.
4.8.
Het bestaan en de omvang van schade wegens verlies van arbeidsvermogen na een ongeval dient te worden vastgesteld door een vergelijking te maken tussen het inkomen van de benadeelde in de feitelijke situatie na het ongeval en het inkomen dat de benadeelde in de hypothetische situatie zonder ongeval zou hebben verworven. De stelplicht en bewijslast van het bestaan en de omvang van de schade liggen in beginsel op de benadeelde. Aan de benadeelde mogen in dit verband echter geen te strenge eisen worden gesteld; het is immers de aansprakelijke veroorzaker van het ongeval die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn geschied. Bij de beoordeling van de hypothetische situatie komt het dan ook aan op hetgeen hieromtrent redelijkerwijs te verwachten valt. In dat verband dienen de goede en kwade kansen te worden afgewogen.
4.9.
Waar het inschatten van een hypothetische situatie zonder ongeval in het algemeen al geen eenvoudige opdracht is, is dat in dit geval voor het begroten van het verlies van arbeidsvermogen extra lastig omdat [naam01] ten tijde van het ongeval een kind van 11 jaar was, dus de overstap naar het middelbaar onderwijs nog niet had gemaakt en zijn eerste stappen op de arbeidsmarkt bij lange na nog niet had gezet. Bij gebrek aan concretere aanknopingspunten zal daarom onder meer gekeken kunnen worden naar het opleidingsniveau van de ouders en de twee broers van [naam01] en de sociale omstandigheden van het gezin waarin [naam01] opgroeide.
4.10.
Neuroloog [naam05] heeft [naam01] in 2014 onderzocht en daarvan op 17 oktober 2014 rapport uitgebracht (productie 5 dagvaarding). Dit rapport is op gezamenlijk verzoek van partijen uitgebracht en geen van partijen heeft de juistheid van de inhoud van dit rapport betwist, zodat dit rapport als uitgangspunt kan worden gebruikt.
4.11.
Allianz wijst erop dat in het neurologisch rapport staat dat lbo (de voorloper van vmbo) ‘op den duur haalbaar zou zijn’ (bladzijde 18) en dat ‘op basis van de schoolgegevens in de papieren de verwachting [wordt] uitgesproken dat hij na groep 8 over zal kunnen gaan naar het Lbo regulier voortgezet onderwijs, overeenkomend met het huidige Vmbo basis/kader’ (bladzijde 19). Dit vormt voor de rechtbank echter geen aanleiding om niet van een mbo-niveau uit te gaan. Uit dezelfde passage blijkt namelijk dat ook een niveau op mbo-3 mogelijk is. Dit schrijft de neuroloog ook in haar eindconclusie (bladzijde 20: ‘Bij de premorbide gemeten intelligentie was het verwachte opleidings- en beroepsniveau tenminste Lbo/Vmbo basis/kader beroepsgericht - Mbo niveau 3 en beroep op dat niveau’ . Gelet op deze eindconclusie en gelet ook op de omstandigheid dat, zoals de curator onbetwist heeft gesteld, zowel Nieks moeder als zijn twee jongere broers op mbo-niveau zijn opgeleid (punt 3.4.5.13 dagvaarding) en zijn vader werkzaam is op mbo-niveau, viel het redelijkerwijs te verwachten dat zonder ongeval [naam01] ook een opleiding op mbo-niveau zou gaan volgen.
4.12.
Op dezelfde manier kan een conclusie getrokken worden ten aanzien van de vraag of [naam01] in de hypothetische situatie zonder ongeval zijn inkomen al dan niet als ondernemer zou hebben verworven. De vader en één (de oudste) broer van [naam01] ( [naam04] ) hebben allebei een eigen bedrijf in het grondverzet. Daarnaast heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de ter zitting door de ouders van [naam01] afgelegde verklaring dat ook bij de jongste broer van [naam01] ( [naam06] ) de verwachting is dat hij voor zichzelf gaat beginnen (ook in het grondverzet). Het viel daarom ook bij [naam01] redelijkerwijs te verwachten dat hij in de hypothetische situatie zonder ongeval een inkomen als ondernemer zou hebben genoten.
4.13.
Tot slot heeft Allianz er nog op gewezen dat in het rapport van de neuroloog wordt benoemd dat bij [naam01] visusproblemen zijn geconstateerd. Zonder nadere onderbouwing, die Allianz niet heeft gegeven, valt echter niet in te zien waarom de visusproblematiek in de weg zou hebben gestaan aan het uitoefenen van het ondernemerschap op mbo-niveau. Dit geldt te meer nu in de eindconclusie van het neurologisch rapport geen consequenties aan het bestaan van de visusproblematiek zijn verbonden. Dit verweer van Allianz wordt dan ook verworpen.
4.14.
Concluderend komt de rechtbank tot het oordeel dat voor de begroting van het verlies van arbeidsvermogen als uitgangspunt moet worden gehanteerd de NRL-indicateur Jonggehandicapten op mbo-niveau op basis van een inkomen als ondernemer.
Voordeelstoerekening kosten levensonderhoud
De standpunten van partijen
4.15.
Allianz stelt het volgende. Duidelijk is dat [naam01] nooit inkomen uit arbeid zal kunnen verwerven. Daar staat tegenover dat [naam01] in plaats daarvan kan terugvallen op inkomens- en zorgvoorzieningen, waarin de overheid heeft voorzien. In het geval van [naam01] geldt dat hij is aangewezen op een verblijf in een uit hoofde van de Wlz gefinancierde instelling. Daarnaast geniet [naam01] ook een Wajong-uitkering.
Door deze voorzieningen wordt een belangrijk deel van de behoeften van [naam01] gedekt. Het opkomend voordeel van deze bespaarde kosten van levensonderhoud moet verrekend worden met het verlies van arbeidsinkomen (artikel 6:100 BW). Dat arbeidsvermogen is immers in de eerste plaats gericht op de dekking van kosten van levensonderhoud.
De besparing van deze kosten staat ook in voldoende oorzakelijk verband met het ongeval in de zin van het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2016 (TenneT/ABB), NJ 2017, 262. Verrekening van de bespaarde kosten van levensonderhoud met alleen de eigen bijdragen die [naam01] op grond van de Wlz is verschuldigd volstaat, anders dan de curator betoogt, niet. De eigen bijdragen zijn bedoeld als vergoeding voor het verblijf in de Wlz-instelling, terwijl de besparing op kosten van levensonderhoud veel meer bedraagt dan de door [naam01] te betalen eigen bijdragen. De bespaarde kosten van levensonderhoud kunnen aan de hand van de bestedingstabellen van het Nibud worden bepaald.
Op grond van artikel 10.2.1 Wlz en artikel 4:2 Wajong dient met de aanspraken van de benadeelde op uitkeringen en voorzieningen rekening te worden gehouden (verplichte voordeelstoerekening), waarbij aansprakelijkheidsverzekeraars vaak via collectieve afkoop van het (door de uitkeringsinstantie op de verzekeraar te nemen) regres het aan hen toerekenbare aandeel in de totale uitkeringslast al voor hun rekening nemen.
In het licht van het voorgaande dient de schade van [naam01] volgens Allianz als volgt te worden berekend:
( (i) het hypothetisch inkomen conform de NRL-indicateur -/- (ii) de bespaarde kosten van levensonderhoud conform het Nibud,
( te verminderen of te vermeerderen met:
( (iii) de Wajong-uitkeringen -/- de (iv) eigen bijdragen uit hoofde van de Wlz -/- (v) de extra kosten als gevolg van het ongeval.
Allianz heeft in november 2021 bij het NRL berekeningen laten maken waarin onder meer de bespaarde kosten van levensonderhoud zijn meegenomen.
4.16.
De curator betwist dat de besparing op de kosten van levensonderhoud moet worden verrekend met het verlies van arbeidsinkomen, nog daargelaten dat Allianz tijdens de onderhandelingen tot augustus 2020 geen relatie tussen die twee heeft gelegd. Voor verrekening van enige besparing als bedoeld in artikel 6:100 BW is noodzakelijk dat er een voldoende verband bestaat tussen de schade en het opkomend voordeel, dit wordt ook wel het ‘spiegelbeeldvereiste’ genoemd. Tussen de gestelde besparing op de kosten van levensonderhoud en de schade wegens verlies van arbeidsvermogen bestaat geen spiegelbeeld. Tegenover de bespaarde kosten van levensonderhoud staat niet het verlies van arbeidsvermogen, maar staat de eigen bijdrage in het kader van de Wlz. [naam01] betaalt voor zijn plaatsing in de Wlz-instelling maandelijks een eigen bijdrage aan het CAK. In 2021 was deze bijdrage € 585,67 per maand. Deze eigen bijdrage vordert de curator niet van Allianz, juist omdat hier tegenover (zonder ongeval zou [naam01] geen eigen bijdrage hoeven te betalen) de door Allianz genoemde besparingen staan. De woning, verzorging en voeding worden immers bekostigd vanuit de Wlz.
Subsidiair betwist de curator de juistheid van de door Nibud in opdracht van Allianz gehanteerde percentages als besparing in de kosten van levensonderhoud. Allianz gaat er op grond van onderzoek van het Nibud van uit dat eenpersoonshuishoudens met een modaal inkomen en een anderhalf keer modaal inkomen, gemiddeld respectievelijk 57% en 43% van hun inkomsten aan vaste lasten besteden en dat daarom de kostenbesparing bij een vmbo-inkomen 57% bedraagt en bij de beide mbo-varianten 43%. Allianz heeft deze percentages niet onderbouwd, waardoor niet valt in te zien dat deze percentages kloppen.
Het Nibud verstaat onder de vaste lasten bovendien ook posten die in het geval van [naam01] niet bespaard worden, zoals de kosten van de mobiele telefoon, televisie, internet, verzekeringen en vervoer. [naam01] betaalt zelf voor een abonnement op zijn mobiele telefoon, voor zijn tv-aansluiting en voor zijn vervoer. De kosten van zijn vervoer zijn ook nog fors hoger dan in de hypothetische situatie zonder ongeval, omdat [naam01] uitsluitend gebruik kan maken van een taxi. Reizen met openbaar vervoer of reizen met meerdere passagiers geeft hem te veel prikkels.
Allianz is niet te laat met het beroep op voordeelstoerekening
4.17.
De rechtbank begrijpt uit het betoog van de curator dat deze in de eerste plaats van mening is dat Allianz te laat is met, althans geen beroep meer toekomt op, het voordeelstoerekeningsverweer zoals Allianz dat thans voert, omdat Allianz tijdens de onderhandelingen tot augustus 2020 geen relatie heeft gelegd tussen de besparingen op de kosten van levensonderhoud enerzijds en het verlies van arbeidsinkomen anderzijds. Allianz betwist dit. Zij stelt in dit verband dat tijdens de onderhandelingen wel rekening is gehouden met de bespaarde kosten van levensonderhoud in die zin dat deze pragmatisch werden weggestreept tegen de extra kosten in de toekomst.
Nog daargelaten dat uit de brief van 15 november 2018 van Allianz (overweging 2.6) inderdaad blijkt dat een en ander wel onderwerp is geweest van de onderhandelingen, geldt dat op het moment dat tussen partijen gevoerde onderhandelingen niet tot een schikkingsresultaat leiden beide partijen vrij zijn om de juridische positie in te nemen die zij willen. Onder omstandigheden zou die in strijd kunnen zijn met de redelijkheid en billijkheid maar voor dit oordeel ziet de rechtbank in deze zaak geen aanleiding.
Moet er voordeelstoerekening worden toegepast?
4.18.
In deze zaak doet zich de vraag voor of, en zo ja in hoeverre, bij het vaststellen van de door Allianz aan [naam01] verschuldigde schadevergoeding rekening dient te worden gehouden met de aan [naam01] toekomende voorzieningen uit het publieke zorgaanbod.
Voor de beantwoording van deze vraag is het volgende van belang.
4.19.
De Wlz kent ingevolge artikel 10.2.1 Wlz een verplichte voordeelstoerekening. Dit houdt in dat de rechter bij het bepalen van de schadevergoeding waarop de verzekerde naar burgerlijk recht aanspraak heeft ter zake van het schadeveroorzakende feit dat aanleiding geeft tot het verlenen van zorg uit de Wlz, de rechter rekening moet houden met de aanspraken die de verzekerde krachtens de Wlz heeft. Deze bepaling beoogt te voorkomen dat een benadeelde tweemaal schadeloos wordt gesteld. Dit is in lijn met het bepaalde in artikel 6:100 BW. Dit artikel bepaalt immers dat wanneer eenzelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel heeft opgeleverd, dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening moet worden gebracht voor zover dit redelijk is. Met de woorden ‘voor zover dit redelijk is’ wordt aan de rechter een beoordelingsvrijheid gelaten bij het toepassen van voordeelstoerekening. De beoordelingsvrijheid ontbreekt echter bij het bepalen van de invloed van voorzieningen uit de Wlz, aangezien artikel 10.2.1 Wlz buiten twijfel stelt dat (de waarde van) de voorzieningen in mindering moet(en) worden gebracht op de door de aansprakelijke partij verschuldigde schadevergoeding.
Als complement van deze verplichte voordeelstoerekening komt aan een Wlz-uitvoerder (een zorgkantoor) op grond van artikel 10.2.2 Wlz een zelfstandig regresrecht toe. Dit houdt in dat het zorgkantoor het recht heeft om de kosten van de door hem verstrekte voorzieningen (tot het in dat artikel genoemde maximum) te verhalen op de partij die vanwege het schadeveroorzakende feit, dat aanleiding heeft gegeven om zorg uit de Wlz te verstrekken, jegens de benadeelde tot schadevergoeding verplicht is. Hierdoor komt de draagplicht voor de kosten te liggen bij de schadeveroorzaker of zijn verzekeraar. Zou geen sprake zijn van verplichte voordeelstoerekening dan zou de schadeveroorzaker twee keer voor dezelfde schade kunnen worden aangesproken, namelijk één keer rechtstreeks door de benadeelde en één keer door het zorgkantoor bij wijze van regres. In de Wlz is ten behoeve van de vereenvoudiging van de uitoefening van dit regresrecht een bepaling opgenomen die collectivering van het regres mogelijk maakt (artikel 10.2.2 lid 3 Wlz). Dit houdt in dat het Zorginstituut en de verzekeraars kunnen overeenkomen dat de verzekeraars het regresrecht van de zorgkantoren over een bepaalde periode afkopen door een bepaald bedrag te betalen aan het Zorginstituut. Allianz heeft onbetwist gesteld dat zij via het collectieve regres uit hoofde van de Wlz heeft meegedeeld in de kosten van deze voorziening. In de praktijk zal het zorgkantoor voor de kosten van [naam01] dus geen regres nemen op Allianz maar via deze collectieve regeling komen de kosten dus wel voor rekening van Allianz.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank bij het bepalen van de aan [naam01] toekomende schadevergoeding rekening dient te houden met aanspraken die [naam01] heeft krachtens de Wlz.
4.20.
Gelet op het voorgaande dient vervolgens te worden beoordeeld welke aanspraken [naam01] heeft op basis van de Wlz. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt. Voor de definitie van zorg in de zin van artikel 10.2.1 Wlz verwijst artikel 1.1.1 naar artikel 3.1.1 Wlz. In dit artikel staat een opsomming van vormen van zorg die onder het op grond van de Wlz verzekerde pakket vallen (lid 1). Het op grond van de wet verzekerde pakket omvat blijkens dit artikellid onder meer als vormen van zorg: verblijf in een instelling, met inbegrip van in elk geval het verstrekken van eten en drinken en het schoonhouden van de woonruimte.
4.21.
Aan het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank niet het door de curator genoemde ‘spiegelbeeldvereiste’ in de weg. Een dergelijk spiegelbeeldvereiste wordt in de jurisprudentie niet concreet gesteld en zou ten aanzien van de vanuit de Wlz gefinancierde zorg ook in strijd zijn met artikel 10.2.1 Wlz. Daar komt nog bij dat het op dat spiegelbeeld gebaseerde standpunt van de curator dat tegenover de kosten van levensonderhoud de door [naam01] verschuldigde eigen bijdrage staat (in plaats van het verlies van arbeidsvermogen), ook niet logisch is. Het is immers juist de eigen bijdrage die niet voor vergoeding vanuit de Wlz in aanmerking komt. Dat is dus een kostenpost (en geen verrekeningspost) die [naam01] zelf heeft te dragen en dus onderdeel uitmaakt van de door hem geleden en nog te lijden schade.
4.22.
Vaststaat dat de vergoeding van de kosten van levensonderhoud van [naam01] ingevolge de Wlz niet zou hebben plaatsgevonden wanneer het ongeval hem niet zou zijn overkomen en dat dus sprake is van een condicio sine qua non-verband tussen de aansprakelijkheidscheppende gebeurtenis en het voordeel in de zin van artikel 6:100 BW. Arbeidsvermogen wordt normaal gesproken in ieder geval voor een substantieel gedeelte benut voor het dekken van de kosten van levensonderhoud. Gelet daarop acht de rechtbank het – mede gelet op de systematiek van de Wlz zoals hiervoor uiteengezet – ook redelijk (voor zover deze beoordelingsvrijheid nog aan de rechtbank toekomt ten aanzien van bepaalde bespaarde kostenposten) dat met deze bespaarde kosten in het kader van voordeelstoerekening rekening wordt gehouden bij de bepaling van de hoogte van het verlies van arbeidsvermogen.
4.23.
Het debat tussen partijen heeft zich nog niet concreet toegespitst op de vraag welke vormen van zorg op grond van de Wlz aan [naam01] exact worden vergoed en dus als bespaarde kosten van levensonderhoud voor voordeelstoerekening in aanmerking komen.
Allianz heeft er weliswaar op gewezen dat de bespaarde kosten van levensonderhoud conform de Nibud-normen kunnen worden vastgesteld, maar daarover is door de curator opgemerkt dat het Nibud onder de vaste lasten ook posten verstaat die niet bespaard worden, zoals de kosten van de mobiele telefoon, televisie, internet, verzekeringen en vervoer. Ook ten aanzien van het wel of niet hanteren van de Nibud-normen zijn de standpunten van partijen nog onvoldoende uitgekristalliseerd.
4.24.
Gelet op het voorgaande wordt de curator in de gelegenheid gesteld om bij akte met stukken onderbouwde informatie te verschaffen over welke concrete zorg [naam01] ontvangt en daarbij (al dan niet aan de hand van de Nibud-normen) te onderbouwen welke kosten van levensonderhoud in zijn visie wel of niet voor voordeelstoerekening in aanmerking komen. De zaak zal daarvoor naar de rol worden verwezen. Vervolgens zal Allianz in de gelegenheid worden gesteld om daarop bij antwoordakte te reageren.
Immateriële schade (smartengeld)
4.25.
Nu alle relevante omstandigheden daarvoor bekend zijn, zal de rechtbank op grond van artikel 6:106 BW overgaan tot begroting van de immateriële schade (smartengeld). Dit is een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij begroting van deze vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder enerzijds de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds de aard van het letsel, de pijn, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde die voor de benadeelde het gevolg is van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde. Tevens dient bij de begroting te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, daaronder begrepen de maximaal toegekende bedragen, een en ander met inaanmerkingneming van de sinds de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding en de (gewijzigde) maatschappelijke opvattingen over de compensatie van leed.
4.26.
Het smartengeld wordt normaal gesproken begroot per datum ongeval en wordt dan vermeerderd met de wettelijke rente vanaf die datum tot de datum waarop het smartengeld wordt betaald. In deze zaak zijn de vorderingen van de curator erop gericht dat het smartengeld wordt begroot naar het moment van begroting, waarbij aanspraak wordt gemaakt op de wettelijke rente over de vergoeding vanaf de eerstdienende dag tot aan de dag van betaling. De rechtbank volgt de curator hierin. Het ongeval heeft 24 jaar geleden plaatsgevonden. In de periode daarna, met name vanaf 2014, hebben maatschappelijke ontwikkelingen, mede onder invloed van beslissingen van rechters in de landen om ons heen, ertoe geleid dat in de rechtsliteratuur een verhoging van smartengelden gerechtvaardigd werd geacht en is vervolgens ook in de jurisprudentie een tendens ingezet waarin hogere bedragen aan smartengeld worden toegekend, met verhogingen dus die mogelijk de indexering en/of de te rekenen rente over 24 jaar overstijgen. Deze ontwikkeling wordt miskend indien, zoals Allianz heeft bepleit, de ANWB Smartengeldgids van 2000 als uitgangspunt wordt genomen. Daarom begroot de rechtbank het smartengeld per de datum van de eerstdienende dag (31 augustus 2022) en niet per datum ongeval. De wettelijke rente zal worden toegekend met ingang van de datum van de eerstdienende dag.
4.27.
Onder verwijzing naar de in de ANWB Smartengeldgids gepubliceerde uitspraken (nummers 253, 254 en 2653) en naar andere jurisprudentie vordert de curator € 375.000,00 aan smartengeld minus het voor deze schade door Allianz betaalde voorschot van € 145.000,00. Aldus vordert de curator een resterend bedrag van € 230.000,00.
4.28.
Allianz wijst op de in de ANWB Smartengeldgids gepubliceerde uitspraken 229, 230, 231, 232, 247, 248 en 251 en voert op basis daarvan aan dat het reeds door haar betaalde voorschot van € 145.000,00 als een passende vergoeding kan worden aangemerkt, met een uitloop naar het door haar tijdens de buitengerechtelijke onderhandelingen voorgestelde bedrag van € 175.000,00.
4.29.
De aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het letsel staan tussen partijen niet ter discussie. [naam01] heeft op 11-jarige leeftijd als gevolg van een aanrijding door een streekbus op een fietsoversteekplaats in 1999 zwaar en blijvend hersenletsel opgelopen. Er is een blijvende functionele invaliditeit van 58% vastgesteld, waarbij sprake is van motorische restverschijnselen (piramidebaanstoornissen), cognitieve restverschijnselen (daling van het IQ), gedrags- en emotieregulatieproblematiek en executieve functiestoornissen. Hierdoor heeft [naam01] (op dit moment 36 jaar) zich niet kunnen ontwikkelen tot een normaal en zelfstandig functionerende volwassene. Hij is nooit in staat geweest en zal ook nooit in staat zijn tot het verrichten van loonvormende arbeid en hij is naar het zich laat aanzien blijvend aangewezen op een verblijf in een Wlz-instelling. Iedere vorm van autonomie om zijn leven in te richten zoals [naam01] dat zelf gewild zou hebben, is hem door het ongeval ontnomen. De gevolgen van het ongeval zijn dan ook zeer heftig en ernstig en het ongeval heeft een grote impact op het leven van [naam01] en zijn directe naasten en zal dat blijven hebben. [naam01] is zich, zo hebben zijn ouders ter zitting invoelend toegelicht, daarvan ook pijnlijk bewust. De aard van het letsel van [naam01] en de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde van [naam01] wegen dan ook zwaar voor de bepaling van de hoogte van het smartengeld.
4.30.
Alles afwegend acht de rechtbank toekenning van een bedrag van € 200.000,00 aan smartengeld billijk.
4.31.
Rekening houdend met het reeds door Allianz betaalde voorschot van € 145.000,00 ter zake van deze schadepost resteert daarmee een door Allianz te vergoeden bedrag aan immateriële schade van € 55.000,00.
Afwikkeling van de schade: som ineens of periodiek?
4.32.
De begroting van nog niet ingetreden schade kan door de rechter geheel of gedeeltelijk worden uitgesteld of na afweging van goede en kwade kansen bij voorbaat geschieden (artikel 6:105 BW). In het laatste geval kan de rechter de schuldenaar veroordelen hetzij tot betaling van een bedrag ineens, hetzij tot betaling van periodiek uit te keren bedragen.
4.33.
De benadeelde is in beginsel vrij te kiezen voor een som ineens of een periodieke afwikkeling, maar die vrijheid gaat niet zo ver dat geen rekening dient te worden gehouden met redelijke belangen van de aansprakelijke persoon. Het komt dan aan op een afweging van de belangen van de benadeelde enerzijds en de belangen van de aansprakelijke persoon anderzijds.
4.34.
De curator heeft gevorderd om voor recht te verklaren dat het aan de benadeelde is om te kiezen of hij de toekomstige schade ex artikel 6:105 BW reeds bij voorbaat wil laten begroten en toewijzen en dat Allianz, nu zij geen redelijk belang heeft om zich daartegen te verzetten, deze beslissing moet gehengen en gedogen en aan die afwikkeling haar medewerking dient te verlenen. In het licht van de overige vorderingen van de curator, in het bijzonder die onder 1 en 2, die zien op betaling van een vergoeding ineens, ziet de rechtbank niet in welk belang de curator bij deze vordering heeft. In het kader van de vorderingen onder 1 en 2 komt aan deze kwestie evenwel wel belang toe, gelet op het door Allianz gevoerde verweer.
4.35.
Evident is dat de curator de schade wenst af te wikkelen met betaling van een som ineens. Indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat de schade moet worden afgewikkeld door middel van betaling van een som ineens, ligt nog ter beoordeling voor of, zoals de curator eveneens vordert, er een uitzondering moet worden gemaakt voor de vergoeding van de kosten van de 1-op-1 begeleiding van [naam01] . De ouders en de curator vrezen dat deze 1-op-1 begeleiding, die zij noodzakelijk achten maar waarover ieder jaar separaat moet worden beslist of deze zorg aan [naam01] wordt vergoed, op termijn mogelijk niet meer van overheidswege wordt verstrekt en vergoed.
Indien echter wordt gekomen tot afwikkeling middels betaling van een som ineens, dient daarin de afweging van alle goede en kwade kansen te zijn begrepen, en dus ook de kans dat – mogelijk – op termijn de 1-op-1 begeleiding niet meer van overheidswege zal worden verstrekt en vergoed. In dat geval zal deze vordering van de curator dus worden afgewezen.
Gelet op dit oordeel en op het feit dat in dit vonnis is geoordeeld dat er in beginsel voordeelstoerekening moet plaatsvinden voor de besparing van kosten van levensonderhoud, is er inmiddels sprake van een wezenlijk ander uitgangspunt voor de schadeafwikkeling dan de curator voor ogen had bij het instellen van zijn vorderingen. De rechtbank ziet hierin aanleiding om de curator in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de vraag of een en ander voor hem aanleiding vormt om het standpunt ten aanzien van de wijze van schadeafwikkeling (som ineens of periodiek) te herzien of dat hij bij de wens blijft om de schade met betaling van een som ineens af te wikkelen. De curator zal zich hierover in zijn te nemen akte (vgl. 4.24) kunnen uitlaten en Allianz zal daarop bij de door haar te nemen antwoordakte kunnen reageren.
Verdere procedure
4.36.
In afwachting van de door partijen te nemen akten wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
4.37.
[naam01] en zijn ouders zitten inmiddels al heel lang in onzekerheid over de financiële afwikkeling van de schade als gevolg van het ongeval. Dit levert, zo blijkt uit de toelichting van de ouders ter zitting, begrijpelijkerwijs extra onzekerheid en verdriet op bovenop het verdriet dat zij hebben over de gevolgen van het ongeval voor [naam01] . Hoewel de lange duur van het afwikkelingstraject door keuzes van beide partijen is veroorzaakt, is het evident dat de impact van dit lange traject voor [naam01] en zijn ouders veel groter is dan voor Allianz als professionele partij.
Nu de rechtbank in dit vonnis over een aantal punten dat partijen verdeeld hield een beslissing heeft genomen, geeft de rechtbank partijen dan ook nadrukkelijk in overweging om thans opnieuw met elkaar in overleg te treden om tot een minnelijke regeling te komen. ECLI:NL:RBROT:2024:481