Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 120515 beoordeling diverse schadeposten hoog bejaard slachtoffer; berekening verzorgingskosten, einddatum verzorging 95 jaar

Hof Arnhem-Leeuwarden 120515 beoordeling diverse schadeposten hoog bejaard slachtoffer; berekening verzorgingskosten, einddatum verzorging 95 jaar;
- kosten aanpassing woningen dochters geschat op € 75.000,- per woning 
- orthomoleculaire geneesmiddelen niet in causaal verband met ongeval
 

totaalkosten € 79025,00 en uurtarief van € 230,00 (2011) redelijk mede met oog op geharnast verweer wederpartij

vervolg op: hof-arnhem-leeuwarden-140114-delay-bij-subduraal-hematoom-79-jarige

2 De verdere beoordeling van het geschil in hoger beroep in alle zaken

De (toekomstige) kosten van verzorging van [Moeder]

2.1
Met het voortschrijden van de onderhavige procedure is de begroting van deze schadepost er niet eenvoudiger op geworden. Aanvankelijk was er een CIZ-indicatie van 30 juni 2011 waarin aan [Moeder] op basis van zorgzwaartepakket (ZZP) LG06 een jaarlijks PGB werd verstrekt van, afgerond, € 78.000,-. Tegen deze beschikking is door [geïntimeerden] bezwaar gemaakt. Naar aanleiding van dat bezwaar is een onderzoek verricht door Welpart B.V. te Hilversum (vertegenwoordigd door H. Zeeman-Teeuwissen), dat geresulteerd heeft in het Adviesrapport Welpart van 19 september 2012 waarin het advies wordt gegeven uit te gaan van ZZP LG07 + 57,17 uur PV (persoonlijke verzorging) en 26,81 uur BG (begeleiding) Indv. additioneel. Ter comparitie van 23 september 2014 hebben [geïntimeerden] verklaard dat inmiddels een indicatie is gegeven voor ZZP LG07; niet gesteld of gebleken is dat (de hoogte van) het PGB hierop is aangepast. Het hof heeft in het tussenarrest van 14 januari 2014 (rechtsoverwegingen 3.21) als uitgangspunt voor de beoordeling van de omvang van de zorgbehoefte gekozen voor 117,45 uur per week, zoals gemotiveerd in het Adviesrapport Welpart van 19 september 2012. Het hof is in dit tussenarrest ervan uitgegaan dat het PGB een vergoeding behelst voor 84 uren doch dit is achteraf, gezien de toelichting van [geïntimeerden] op productie 1, behorende bij akte van 22 juli 2014, niet juist gebleken; er zouden slechts 44,7 uren vergoed worden. Volgens diezelfde akte zou volgens [geïntimeerden] op basis van 117,45 uur voor persoonlijke verzorging een jaarlijks budget nodig zijn van € 83.000,- en voor individuele begeleiding een bedrag van € 109.000,- en daarnaast nog een bedrag van € 6.800,- voor verpleging ofwel in totaal een bedrag van € 198.800 per jaar. Het hof constateert dat deze wijze van berekening neerkomt op een substantieel hoger bedrag dan de offerte van Zuster Zuwe Zorg die voor 24-uurs zorg (168 uur per week minus dagopvang van 18 uur = 150 uur per week) neerkomt op een jaarlijks bedrag van € 142.000,-.

2.2
Het hof zal voor de begroting van de (jaarlijkse) schade uitgaan van een zorgbehoefte van 117,45 uur per week, waarvan dan nog 18 uur dient te worden afgetrokken, omdat [Moeder] zoveel uren in de dagopvang zit. Het gaat dus om afgrond 100 uur per week waarvoor [Moeder] zorg behoeft, die door St. Antonius vergoed zal moeten worden. Het hof houdt vast aan het begrote en redelijke bedrag van € 25,- per uur, zodat voor 100 uur per week behoefte is aan een bedrag van € 2.500,- hetgeen neerkomt op (2.500 x 52 =) € 130.000,- per jaar. Hierop komt in mindering het PGB van (afgerond) € 78.556,- zodat St. Antonius aanvullend dient te betalen € 51.444,- per jaar, te verhogen met de jaarlijkse eigen bijdrage van (afgerond) € 154,- voor de dagopvang. Dit komt neer op een jaarlijks te vergoeden bedrag van € 51.598,-. [geïntimeerden] hebben € 20.000,- extra per jaar gevorderd voor het geval in de toekomst [Moeder] geen gebruik meer kan maken van de dagbehandeling. Hiertegen heeft St. Antonius aangevoerd dat, als [Moeder] geen gebruik meer zou (kunnen) maken van de dagopvang, het causaal verband met het medisch incident/delay niet gegeven is en dat deze (extra) kosten niet als toerekenbare schade door St. Antonius vergoed zou moeten worden. Naar het oordeel van het hof faalt dit verweer van St. Antonius. [Moeder] wordt opgevangen in de dagopvang ter ontlasting van de zorg die [dochter M] en [dochter S] verlenen. Immers, zolang [Moeder] wordt opgevangen in de dagopvang behoeven [dochter M] en [dochter S] geen extra hulp in te roepen. In feite levert de dagopvang voor St. Antonius “voordeel” op, omdat de kosten voor de dagopvang relatief gering zijn. Niet valt in te zien dat het causaal verband verbroken wordt als [Moeder] in de toekomst geen gebruik meer kan maken van de dagopvang. Deze voorwaardelijke vordering, waarvan de hoogte niet gemotiveerd is bestreden, zal het hof dan ook toewijzen in de vorm van een verklaring voor recht.

2.3
St. Antonius heeft met grief 4 nog opgeworpen dat de vorderingen van [dochter M] en [dochter S] pro se afgewezen hadden moeten worden. Naar het oordeel van het hof kunnen zowel [dochter M] en [dochter S] hun schade vorderen indien en voorzover het betreft de zogenoemde ‘verplaatste schade’ als bedoeld in art. 6:107 lid 1 BW. Naar het hof begrijpt ziet het betoog van St. Antonius in het bijzonder op de kosten van de verbouwing van de woningen van [dochter M] en [dochter S] ten behoeve van de inwoning en verzorging van [Moeder]. Naar het oordeel van het hof gaat het hier om ‘verplaatste schade’ waarvoor St. Antonius ook jegens [dochter M] en [dochter S] (als ‘derden’) gehouden is die schade te vergoeden. Het hof verwijst voorts nog naar de uitgangspunten die geformuleerd zijn in rechtsoverweging 3.14 van het tussenarrest van 14 januari 2014. Al met al faalt grief 4.

De kosten voor de woning te [woonplaats dochter S] ([dochter S])

2.4
[geïntimeerden] hebben voor de kosten voor verbouwing van de woning te [woonplaats dochter S] (van [dochter S]) een bedrag gevorderd van € 133.669,-. Het hof is in het tussenarrest van 14 januari 2014 ervan uitgegaan dat St. Antonius deze kosten niet betwist en al vergoed had, hetgeen niet juist is geweest gelet op de akte van 25 maart 2014 van St. Antonius. Het hof heeft vervolgens in het tussenarrest van 24 juni 2014 (rechtsoverweging 2.3 sub b) overwogen van [geïntimeerden] te willen vernemen wat de totale kosten van verbouwing zijn geweest en of hiervoor een WMO-vergoeding is verkregen. In de akte van 22 juli 2014 hebben [geïntimeerden] gesteld dat voor de woning van [dochter S] geen WMO-vergoeding is verkregen, omdat alleen een WMO-vergoeding kan worden verkregen voor, kort gezegd, het gba-adres – en dit is het adres van [dochter M]. In deze akte (sub 5) hebben [geïntimeerden] herhaald dat de kosten van verbouwing € 133.669,- hebben bedragen.
Ter onderbouwing van de kosten van verbouwing hebben [geïntimeerden] (in eerste aanleg) een (eigen) excel-overzicht overgelegd (ook in hoger beroep als prod. 3 bij akte van 22 juli 2014). In eerste aanleg (CvA II sub 9.2.1 e.v.) en in hoger beroep (MvA II sub 6.3.1 e.v.) heeft St. Antonius de hoogte en noodzaak van deze kosten gemotiveerd bestreden. Daarbij heeft St. Antonius verwezen naar een begroting van de verbouwingskosten in het rapport van Heling & Partners (p. 16) ad € 30.000,-. [geïntimeerden] zijn hier verder niet meer op ingegaan.

Het hof oordeelt als volgt.

2.5
Uit de stukken van de zijde van [geïntimeerden] (o.a. inl. dagv. II, prod. 10 en prod. 17 t.b.v. de comparitie van 22 september 2011 bij de rechtbank) is genoegzaam gebleken dat de verbouwing aan de woning van [dochter S] in 2011 heeft bestaan uit toevoeging van een slaapkamer en badkamer op de begane grond (de voormalige garage). De gespecificeerde kosten in het excel-overzicht zijn op zich wel duidelijk (gemaakt). [geïntimeerden] hebben echter niet in de stukken (of ter comparitie) gereageerd op de hierboven genoemde stellingen van St. Antonius, zodat het ook voor het hof niet inzichtelijk is gemaakt dat de gestelde kosten van verbouwing van € 133.669,- noodzakelijk waren als gevolg van de tekortkoming van St. Antonius. Het hof wil echter aannemen dat de woning van [dochter S] aangepast moest worden aan de behoefte en de verzorging van [Moeder] en dat daarvoor ook (verbouwings)- kosten moesten worden gemaakt; het zal dan echter wel moeten gaan om redelijke kosten. Het hof gaat er voorts vanuit dat deze verbouwing ook een waardevermeerdering van de woning van [dochter S] heeft opgeleverd. In dit stadium van de procedure zal het hof niet meer overgaan tot het benoemen van een deskundige (architect/aannemer) om de kosten van verbouwing die nodig zijn voor het aanpassen van de woning alsnog te begroten en tot het benoemen van een deskundige (makelaar) om de waardevermeerdering van de woning te taxeren. Omdat deze schade, rekening houdend met de waardevermeerdering, niet nauwkeurig of concreet kan worden vastgesteld, zal het hof dan ook op de voet van artikel 6:97 BW deze schadepost in redelijkheid begroten € 75.000,-.

De kosten voor de woning [adres] te [woonplaats dochter M] ([dochter M])

2.6
Het hof heeft in het tussenarrest van 14 januari 2014 in de rechtsoverwegingen 3.23-3.25 aanleiding gezien om een deel van de vordering van [geïntimeerden] toe te wijzen, ondanks de afwezigheid van een genoegzame onderbouwing van de kosten die toegerekend kunnen worden aan de medische fout. Het is immers aan [geïntimeerden] om hun schade te concretiseren en te onderbouwen. Indien zij daartoe niet in staat zijn, moet dat voor hun rekening en risico komen. Aan een deskundigenbenoeming komt het hof dan ook niet toe. Het hof is in het genoemde tussenarrest [geïntimeerden] tegemoet gekomen door ervan uit te gaan dat ook [dochter M] extra kosten heeft moeten maken om haar woning geschikt te maken voor bewoning en verzorging van [Moeder]. Omdat enige objectivering van deze kosten ontbreekt heeft het hof aansluiting gezocht bij de kosten die [dochter S] heeft moeten maken voor aanpassing van haar woning.
In het tussenarrest van 24 juni 2014 heeft het hof in rechtsoverweging 2.3 sub b geconstateerd dat de WMO-vergoeding van € 110.136,- die [dochter M] voor de woning [adres] heeft ontvangen nog niet in de begroting van de door St. Antonius te vergoeden schade was meegenomen en dat het hof voornemens was die rekenfout (bij een volgend arrest) te verbeteren. Het hof ging toen nog uit van de verbouwingskosten van de woning van [dochter S] van € 133.669,- waarvan dus de WMO-vergoeding van € 110.136,- zou moeten worden afgetrokken
Nu het hof in dit arrest onder rechtsoverweging 2.5 de (verbouwings)kosten voor de woning van [dochter S] uiteindelijk heeft begroot op een bedrag van € 75.000-, zou dit bedrag ook voor de woning van [dochter M] moeten gelden. Omdat [dochter M] echter een WMO-vergoeding voor deze verbouwing heeft ontvangen van € 110.136,- (die daarvan nog afgetrokken moet worden) hebben [geïntimeerden] op dit onderdeel niets meer te vorderen.

Einddatum schadevergoeding

2.7
St. Antonius heeft in haar akte van 25 maart 2014 sub 1.3.1-1.3.5 en van 19 augustus 2014 sub 4.3 geklaagd over het niet toepassen van de sterftekanscorrectie.
Op uitdrukkelijk verzoek van St. Antonius is door het hof gekozen voor een begroting van de in de toekomst te lijden schade van [Moeder]. Gelet op de hoge leeftijd van [Moeder] zou het meer in de rede hebben gelegen de toekomstige schade jaarlijks af te rekenen, omdat [Moeder] inmiddels al ouder is dan de statistische leeftijd. Omdat St. Antonius deze procedures wilde beëindigen met betaling van één lumpsum heeft het hof ervoor gekozen om, de goede en kwade kansen tegen elkaar afwegend, een einddatum vast te stellen voor de toekomstige schade. Hierbij heeft het hof acht geslagen op het feit dat [Moeder] sinds en ondanks het medisch incident op 8 januari 2006 thans, op een leeftijd van 88 jaar, nog in relatieve goede lichamelijke gezondheid verkeert en dat zij na het medisch incident (toen zij 79 jaar was) relatief stabiel is gebleven (zie rov. 3.22 van het tussenarrest van 14 januari 2014). Daaruit kan de gevolgtrekking worden gemaakt dat [Moeder] in de hypothetische situatie zónder het medisch incident minst genomen in een betere lichamelijke conditie zou hebben verkeerd en in ieder geval in een betere mentale conditie (er is sprake van dementie door traumatisch hersenletsel; zie rov. 3.17 van het tussenarrest van 14 januari 2014). Het hof houdt daarom vast aan de al eerder vastgestelde einddatum van het bereiken van de 95-jarige leeftijd van [Moeder] (zie rov. 3.22 van het tussenarrest van 14 januari 2014), dit is 2 augustus 2021. Dat deze einddatum arbitrair is moge zo zijn, maar het hof heeft hier een knoop door te hakken en ziet niet in welke (medisch) deskundige een zinnig, gemotiveerd advies en/of antwoord zou kunnen geven op de vraag tot op welke leeftijd [Moeder] in de hypothetische situatie zonder enige hulp bij (toen nog alleen) [dochter M] zou hebben gewoond. Partijen hebben hierover ook niets naders gesteld.
St. Antonius heeft aangevoerd (akte uitlating van 19 augustus 2014) dat door het niet toepassen van de sterftekanscorrectie de totale toekomstige schade veel hoger uitvalt dan mét toepassing van de sterftekanscorrectie. Wat daar van zij, St. Antonius (althans haar verzekeraar) heeft ter zitting of nadien bij akte niet aangevoerd dan toch maar te kiezen voor jaarlijks afrekenen, zodat met het overlijden van [Moeder] de verplichting tot schadevergoeding stopt. Het hof zal aldus de toekomstige schade thans begroten.
Kort en goed impliceert de vaste einddatum dat over de resterende 6,5 jaren vanaf heden St. Antonius gehouden is de jaarlijks vastgestelde schade te vergoeden, zónder dat rekening gehouden wordt met een sterftekanscorrectie.

ECLI:NL:GHARL:2015:3369