RBROT 010323 dat SVI bij kennis aard transportwzh. niet zou zijn gesloten niet aangetoond; ook uitsluiting voor betaald goederenvervoer n.v.t.
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 010323 dat SVI bij kennis aard transportwzh. niet zou zijn gesloten niet aangetoond; ook uitsluiting voor betaald goederenvervoer n.v.t.
- partner (moeder 3 kinderen) behoort niet tot kring van gerechtigden; 3 kinderen wel; ook als zij niet onderhouden werden
2.
De feiten
2.1.
Op 17 oktober 2018 is [naam02] (hierna: [naam02] ) om het leven gekomen bij een verkeersongeval.
2.2.
[eiser01] en [naam02] hebben drie gezamenlijke kinderen.
2.3.
[eiser01] was eigenaar van de eenmanszaak [naam eenmanszaak01] (hierna: [naam eenmanszaak01] ). De onderneming is per 9 september 2019 opgeheven.
2.4.
Op het voertuig (een Mercedes Citan met kenteken [kenteken01] ) waarin [naam02] reed toen hij verongelukte is namens [naam eenmanszaak01] een verzekering afgesloten bij Mercedes-Benz Assuradeuren B.V. (hierna: Mercedes-Benz Assuradeuren). Mercedes-Benz Assuradeuren is gevolmachtigde van Allianz c.s. De verzekering biedt dekking voor het WA- en Cascorisico en omvat tevens een Schadeverzekering Voor Inzittenden (hierna: SVI).
2.5.
Op de verzekeringsovereenkomst zijn de Algemene Voorwaarden Mercedes-Benz Bestelwagenverzekering (hierna: de Algemene Voorwaarden) van toepassing. In de Algemene Voorwaarden liggen – voor zover van belang – de volgende modules besloten: de Module Aansprakelijkheid, de Module Casco en de Module Schadeverzekering Voor Inzittenden (hierna: de Module SVI).
2.6.
In de Algemene Voorwaarden is – voor zover relevant – het volgende bepaald:
Artikel 4 Begripsomschrijvingen
( ... )
Verzekeraar
Mercedes-Benz Assuradeuren B.V., als gevolmachtigde van de pool van risicodragers, ieder voor het door of namens hem getekende aandeel, zoals vermeld op het polisblad of laatst afgegeven polisaanhangsel. Mercedes-Benz Assuradeuren B.V. is gevolmachtigde van de navolgende risicodragers:
( ... )
- N.V. Schadeverzekeringsmaatschappij Bovenmij te Nijmegen
( ... )
- Allianz Benelux N.V. hodn Allianz Nederland Schadeverzekering te Rotterdam
Artikel 20 Uitsluitingen
De verzekeraar is niet verplicht tot vergoeding dan wel dienstverlening:
( ... )
f) Indien de schade is veroorzaakt terwijl het motorrijtuig wordt gebruikt voor verhuur, voor leasing, voor vervoer van personen tegen betaling, behoudens carpooling of voor andere doeleinden dan op het polisblad, aanvraag- of wijzigingsformulier is vermeld;
2.7.
In de Algemene Voorwaarden Module SVI is – voor zover relevant – het volgende bepaald:
Artikel 4 Omschrijving van de dekking
De verzekeraar vergoedt tot maximaal het op het polisblad vermelde bedrag voor alle inzittenden, onder wie de bestuurder, van het motorrijtuig tezamen als gevolg van een ongeval:
( ... )
b) Aan de personen genoemd in artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek: de schade door het derven van levensonderhoud, op de voet van artikel 6:108 lid 1, van het Burgerlijk Wetboek. Tevens zijn de kosten van lijkbezorging meeverzekerd tot maximaal € 4.500,-. De verzekeraar vergoedt bovendien de kosten, voor zover die met zijn instemming of in zijn opdracht zijn gemaakt."
Artikel 5 Uitsluitingen
Niet gedekt is dat deel van de schade dat de inzittenden als gevolg van het aanvaarden van risico dan wel als gevolg van eigen schuld voor eigen rekening moet nemen. Dat geldt in elk geval, doch onverminderd andere omstandigheden die risicoaanvaarding van wel eigen schuld met zich brengen, voor:
( ... )
c) tijdens gebruik van het motorrijtuig voor rijles, verhuur, betaald personen- of goederenvervoer (waaronder niet te verstaan ‘pooling’ van autoritten in woon/werkverkeer, naar evenementen e.d.) of een ander doel dan bij de wet is toegestaan, tenzij anders overeengekomen;
2.8.
Op het aanvraagformulier van de verzekering heeft [eiser01] op de vraag “Waar wordt het voertuig voor ingezet?” het vakje Zakelijk aangevinkt (de andere mogelijkheid was Privé). Op de vraag “Kunt u uw zakelijk gebruik omschrijven?” heeft [eiser01] het volgende antwoord gegeven:
“Vervoer van administratieve documenten naar advocatenkantoren, geen pakketdienst oid”
2.9.
[eiser01] heeft een beroep gedaan op de SVI voor de vergoeding van de door haar en de gezamenlijke kinderen geleden en te lijden overlijdensschade.
2.10.
Tot en met heden is door Allianz c.s. een bedrag van € 47.500,00 aan voorschotten uitgekeerd.
2.11.
Vanaf juni 2020 stelt Allianz c.s. zich op het standpunt dat dekking onder de verzekering ontbreekt.
2.12.
Bij beschikking van 5 november 2019 is [eiser01] onder beschermingsbewind geplaatst. De bewindvoerder, [naam01] , voert namens [eiser01] de onderhavige procedure waar het de eigen vorderingen van [eiser01] betreft.
2.13.
De kantonrechter van de rechtbank Rotterdam heeft op 10 maart 2022 de machtiging verleend aan [eiser01] om in deze procedure als wettelijke vertegenwoordiger namens de gezamenlijke kinderen op te treden waar het hun vorderingen betreft.
3.
Het geschil
3.1.
[eiser01] vordert – samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. Allianz c.s. hoofdelijk te veroordelen tot nakoming van de uit artikel 4 sub b SVI voortvloeiende verplichting tot vergoeding van de schade die [eiser01] en haar kinderen (afzonderlijk) door het derven van levensonderhoud op de voet van artikel 6:108 lid 1 BW lijden en hebben geleden;
2. Een verklaring voor recht dat [naam02] mede in het levensonderhoud van [eiser01] voorzag, en dat [eiser01] aldus tevens vorderings-/uitkeringsgerechtigde is en dat Allianz c.s. aldus tevens tot vergoeding van de door haar als gevolg van het overlijden van [naam02] geleden en te lijden schade moeten overgaan;
3.Allianz c.s. te veroordelen tot medewerking aan een bedrijfseconomisch onderzoek door bedrijfseconoom [naam03] en Allianz c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het onderzoek;
4. Allianz c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser01] legt – kort samengevat – aan haar vorderingen ten grondslag nakoming van de verzekeringsovereenkomst door Allianz c.s. Op grond van de polisvoorwaarden is Allianz c.s. verplicht om de overlijdensschade te vergoeden die [eiser01] en de gezamenlijke kinderen hebben geleden en nog lijden ten gevolge van het overlijden van [naam02] , bestaande uit het gederfde levensonderhoud. [eiser01] stelt zich op het standpunt dat zij uitkeringsgerechtigd is als bedoeld in artikel 6:108 lid 1 aanhef en onder c BW. Ter vaststelling van de schade dient een bedrijfseconomisch onderzoek plaats te vinden.
3.3.
Allianz c.s. voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen van [eiser01] met veroordeling van [eiser01] in de kosten van het geding.
4.
De beoordeling
4.1.
[eiser01] vordert zowel namens zichzelf als namens haar kinderen nakoming van de verzekeringsovereenkomst door Allianz c.s. De weigering van Allianz c.s. om tot (nadere) uitkering onder de verzekering over te gaan is gebaseerd op haar standpunt dat [eiser01] bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst haar mededelingsplicht als bedoeld in artikel 7:928 BW heeft geschonden, dan wel dat dekking van de schade is uitgesloten wegens de in de polisvoorwaarden opgenomen uitsluiting voor betaald goederenvervoer. Deze verweren slagen niet zoals uit het navolgende blijkt.
De rechtbank oordeelt vervolgens over de vraag of [eiser01] en/of haar kinderen behoren tot de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 6:108 lid 1 BW. Het oordeel is dat slechts de kinderen tot die kring behoren en dus recht hebben op nakoming van de verzekeringsovereenkomst. De rechtbank licht hieronder ook toe hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Geen recht op uitkering: schending mededelingsplicht?
4.2.
Allianz c.s. voert het verweer dat [eiser01] bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst haar mededelingsplicht als bedoeld in artikel 7:928 BW heeft geschonden. Bij kennis van de ware stand van zaken zou Allianz c.s. geen verzekering hebben gesloten, zodat zij op grond van artikel 7:930 lid 4 BW geen uitkering is verschuldigd. Voor wat betreft de gestelde onjuiste informatieverstrekking beroept Allianz c.s. zich erop dat [naam02] als zzp’er werkzaam was voor de firma Leffelaar Transport en in het bezit was van een ACN-pas welke toegang geeft tot het douanegebied van Schiphol. Daarbij droeg de eenmanszaak van [eiser01] op het moment van de verzekeringsaanvraag de naam ‘ [naam eenmanszaak01] ’. Hieruit blijkt dat het voertuig niet uitsluitend werd gebruikt voor het vervoer van administratieve documenten naar advocatenkantoren, zoals [eiser01] op het aanvraagformulier heeft vermeld, maar ook voor het betaald vervoeren van andere goederen. [naam eenmanszaak01] hield zich bezig met koeriersdiensten. Dit betekent dat de vraag naar het zakelijk gebruik van het voertuig op het aanvraagformulier onjuist dan wel onvolledig is beantwoord.
4.3.
[eiser01] betwist dat zij haar mededelingsplicht heeft geschonden. Volgens [eiser01] hield [naam eenmanszaak01] zich voornamelijk bezig met business to business spoedvervoer van bijzondere kleinere goederen en documenten, zoals hardware voor computers en machines, mobiele telefoons, vrachtbrieven, documenten voor rechtbanken en advocatenkantoren, Cito-toetsen en ID-kaarten. Het klopt dat [naam02] in het bezit was van een ACN-pas en dat hij (voor [naam eenmanszaak01] ) af en toe in opdracht van Leffelaar Transport gelijksoortige spoedritten reed. Incidenteel werd het voertuig gebruikt voor het bezorgen van attenties zoals een bloemetje, fruitmand of fles wijn bij werknemers van bedrijven. Het voertuig werd echter niet ingezet voor het vervoeren en bezorgen van grotere volumes pakketten en goederen op vaste routes bij particulieren (zoals PostNL en DHL). [naam eenmanszaak01] houdt zich bezig met specialistisch spoedvervoer en is dus geen gebruikelijke koeriersdienst. Dit is wat [eiser01] heeft aangegeven op het aanvraagformulier.
4.4.
Uit de op dit punt onbetwiste stellingen van [eiser01] begrijpt de rechtbank dat het niet onjuist is dat het zakelijk vervoer met het voertuig onder meer het vervoeren van documenten betrof. Dit gebeurde echter niet uitsluitend voor advocatenkantoren. En er werden ook andere goederen zoals hardware, mobiele telefoons en ID-kaarten met het voertuig vervoerd. Het door [eiser01] gegeven antwoord op de vraag naar het zakelijk gebruik van het voertuig is dan ook summier. Allianz c.s. stelt dat zij met kennis van de ware stand van zaken de verzekering niet zou zijn aangegaan en dat zij dus op grond van artikel 7:930 lid 4 BW niet tot uitkering verplicht is.
4.5.
Een beroep van de verzekeraar op artikel 7:930 lid 4 BW kan in beginsel alleen slagen indien de verzekeraar aantoont dat een redelijk handelend verzekeraar bij bekendheid met de ware stand van zaken de verzekering niet zou hebben gesloten. De verzekeraar die een acceptatiebeleid voert dat afwijkt van dat van een redelijk handelend verzekeraar, kan zich daarop alleen ten nadele van de verzekeringnemer beroepen als hij aantoont dat de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekering wist of behoorde te begrijpen welk acceptatiebeleid de verzekeraar hanteerde (HR 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841). Noch in de conclusie van antwoord, noch op de mondelinge behandeling heeft Allianz c.s. aanknopingspunten gegeven op basis waarvan de rechtbank tot het oordeel kan komen dat een redelijk handelend verzekeraar bij de bekendheid met de ware stand van zaken, die in dit geval een meer omvattende beschrijving zou hebben ingehouden van de verschillende goederen die met het voertuig zouden worden vervoerd, de verzekering niet zou hebben gesloten. Allianz c.s. neemt slechts de blote stelling in dat zij de aanvraag niet zou hebben geaccepteerd. Het standpunt dat zijzelf, als individuele verzekeraar, het risico bij kennis van de ware stand van zaken niet zou hebben geaccepteerd is in het licht van het zojuist genoemde arrest van de Hoge Raad niet houdbaar. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Geen recht op uitkering: uitsluiting betaald goederenvervoer?
4.6.
Allianz c.s. stelt zich op het standpunt dat het voertuig werd gebruikt voor betaald goederenvervoer. Op grond van artikel 5 van de Module SVI is schade die is veroorzaakt tijdens het gebruik van het voertuig voor betaald goederenvervoer van dekking uitgesloten. Uit de verzekeringsovereenkomst en/of het polisblad blijkt niet dat anders is overeengekomen.
4.7.
[eiser01] stelt daarentegen dat wél anders is overeengekomen, namelijk dat het specialistisch goederenvervoer dat met het voertuig werd verricht onder de dekking van de overeenkomst zou vallen.
4.8.
Op de mondelinge behandeling heeft [eiser01] verklaard dat [naam02] met het voertuig spoedritten reed waarbij bijzondere, kleinere goederen en documenten werden vervoerd. Op de vraag of dit valt onder betaald goederenvervoer antwoordt [eiser01] bevestigend. Daarmee is vast komen te staan dat [naam02] het voertuig gebruikte voor het betaald vervoeren van goederen.
[eiser01] benadrukte op de zitting dat het steeds ging om specialistisch vervoer, en dus niet om zogenoemd groot volume goederenvervoer zoals wordt verricht door bijvoorbeeld PostNL of DHL. Ook de ritten die [naam02] met het voertuig voor Leffelaar Transport verrichtte betroffen volgens [eiser01] specialistisch vervoer. De rit vanuit Antwerpen naar Nederland waarbij [naam02] is verongelukt, betrof, aldus [eiser01] , een terugkeer vanuit een spoedrit naar Spanje, waarbij [naam02] in Antwerpen een tussenstop had gemaakt om het tolkastje af te geven aan een collega.
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Module SVI van toepassing is op de verzekeringsovereenkomst. In beginsel geldt op grond van artikel 5 onder c van de Module SVI dat schade die is ontstaan tijdens gebruik van het voertuig voor betaald goederenvervoer van dekking is uitgesloten. Dit geldt niet als [eiser01] een beroep toekomt aan de slotzin van onderdeel c die luidt ‘tenzij anders overeengekomen’.
4.10.
Voor beantwoording van de vraag of in dit onderhavige geval anders is overeengekomen dan de hoofdregel van artikel 5 onderdeel c van de Module SVI komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltexnorm). Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser01] bij het aanvragen van de verzekering, zoals onbetwist is gebleven, werd begeleid door [naam04] van de Mercedes-Benz dealer Biemond & Van Wijk B.V. en dat [eiser01] samen met [naam04] het online-aanvraagformulier heeft ingevuld. Op basis van dat gezamenlijk ingevulde aanvraagformulier, waarin het gebruik van de auto als “zakelijk” werd aangegeven, te weten “Vervoer van administratieve documenten naar advocatenkantoren, geen pakketdienst oid” , heeft Mercedes-Benz Assuradeuren een offerte uitgebracht waarin [eiser01] wordt geadviseerd om een WA- en casco verzekering voor het voertuig af te sluiten. Daarnaast werd haar advies gegeven omtrent aanvullende dekkingen. Van de mogelijke aanvullende dekkingen werd specifiek geadviseerd om een Schadeverzekering Inzittenden af te sluiten. Over deze aanvullende module schrijft Mercedes-Benz Assuradeuren het volgende:
“ In de situatie van een ongeval biedt de hoofdekking geen vergoeding voor materiële en immateriële schade. Deze schade kunt u meeverzekeren met een Schadeverzekering Inzittenden. De werkelijk geleden schade bij letsel of overlijden worden vergoed, evenals schade aan persoonlijke bezittingen die met de verzekerde auto werden vervoerd .”
4.12.
In het onderhavige geval is relevant dat Mercedes-Benz Assuradeuren geen voorbehoud heeft gemaakt bij haar advies om de SVI af te sluiten, voor het geval met de auto betaald vervoer van administratieve documenten zou worden verricht, terwijl het toch zeer voor de hand lag dát voor dat vervoer van die documenten betaald zou worden, immers werd de auto zakelijk gebruikt. Tevens is relevant dat de dekkingsuitsluiting van betaald goederenvervoer enkel en uitsluitend in de Module SVI is opgenomen. De Algemene Voorwaarden (artikel 20 Uitsluitingen), de Module Aansprakelijkheid en de Module Casco (artikel 5 Specifieke casco-uitsluitingen) bevatten een dergelijke uitsluiting voor betaald goederenvervoer niet.
4.13.
Onder de hiervoor genoemde omstandigheden (de begeleiding bij de aanvraag door de tussenpersoon, het zonder voorbehoud gegeven advies van Mercedes-Benz Assuradeuren om de Module SVI te nemen, en de voorwaarden van de andere geadviseerde modules) mocht [eiser01] erop vertrouwen, zoals zij deed, dat de verzekering dekking zou bieden onder de Module SVI in het geval dat er tijdens het gebruik van het voertuig voor het door [naam eenmanszaak01] verrichte betaald goederenvervoer schade zou ontstaan in de zin van die Module, en dat zij dus anders is overeengekomen dan de hoofdregel van artikel 5 onderdeel c van de Module SVI. [eiser01] mocht erop vertrouwen dat de uitlatingen die door, althans namens, de verzekeraar zijn gedaan, juist waren, en dat de geadviseerde Module SVI dus een relevante verzekering voor haar situatie zou zijn.
4.14.
Gelet op het voorgaande komt [eiser01] een beroep toe op de slotzin van artikel 5 onderdeel c van de Module SVI, te weten, dat anders is overeengekomen, in die zin dat het betaald goederenvervoer dat [naam02] met het voertuig verrichtte, niet is uitgesloten van dekking onder de verzekeringsovereenkomst.
Kring van gerechtigden: [eiser01] ?
4.15.
Uit het hiervoor overwogene blijkt dat [eiser01] vanwege het overlijden van [naam02] jegens Allianz c.s. aanspraak kan maken op uitkering onder de verzekering, waarvan het bestaan en de omvang moeten worden vastgesteld met toepassing van afdeling 10, titel 1, Boek 6 BW. De vorderingen van [eiser01] zien op de verplichting tot vergoeding van de schade voor gederfd levensonderhoud in financiële zin, zoals bedoeld in artikel 6:108 lid 1 aanhef en onder c BW.
4.16.
[eiser01] stelt dat zij en [naam02] in gezinsverband samenwoonden en een gezamenlijk (financiële) huishouding hadden, waarbij [naam02] mede in haar levensonderhoud voorzag. [eiser01] en [naam02] waren volgens [eiser01] voornemens om te gaan trouwen. [naam02] stond officieel niet op het adres van [eiser01] ingeschreven, maar uit onder andere verschillende getuigenverklaringen blijkt dat zij feitelijk wel samenwoonden. Daarnaast dreven [eiser01] en [naam02] feitelijk samen de onderneming [naam eenmanszaak01] . [naam02] verzorgde de planning, reed als koerier, verhuurde zichzelf als schipper en zorgde voor het relatiebeheer en contact met opdrachtgevers. Door zijn arbeidsinbreng in [naam eenmanszaak01] voorzag [naam02] mede in het levensonderhoud van [eiser01] . Uit de aangifte inkomstenbelasting 2018 blijkt ook dat [naam02] als fiscaal partner van [eiser01] is aangemerkt, aldus [eiser01] .
4.17.
Allianz c.s. betwist dat [eiser01] behoort tot de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 6:108 lid 1 BW. Allianz c.s. betwist allereerst dat [eiser01] en [naam02] in gezinsverband samenwoonden, en wijst op de navolgende omstandigheden. Uit de Basisregistratie Personen van de gemeente Amsterdam blijkt dat [eiser01] en [naam02] niet stonden ingeschreven op hetzelfde adres. [naam02] heeft op verschillende adressen ingeschreven gestaan, waaronder op het adres van zijn ex-partner [naam05] . Daarnaast heeft [naam02] nog in 2016 een tweede kind gekregen met [naam05] . De relatie tussen [eiser01] en [naam02] was niet stabiel. Dit blijkt ook uit het feit dat de Raad voor de Kinderbescherming betrokken is geweest bij de gezinssituatie. Daarbij heeft [eiser01] telefonisch aan de personenschadeafdeling van Allianz c.s. aangegeven - zoals de medewerker dat meende te hebben gehoord - dat zij en [naam02] niet samenwoonden omdat zij niet goed door een deur konden.
Allianz c.s. betwist voorts dat [naam02] ten tijde van zijn overlijden geheel of voor een groot deel in het levensonderhoud van [eiser01] voorzag. Uit de door [eiser01] overgelegde stukken blijkt volgens het rapport van [bedrijf01] niet dat [naam02] werkzaamheden voor [naam eenmanszaak01] verrichtte en daar inkomsten uit genoot. [eiser01] heeft verder geen informatie verstrekt waaruit enige financiële gegevens van [naam02] blijken, zoals bijvoorbeeld aangiftes inkomstenbelasting van [naam02] . Allianz c.s. heeft reeds voorafgaand aan deze procedure [eiser01] meerdere malen verzocht om de belastingaangiften van [naam02] in de periode van 2013 tot en met 2018 over te leggen, alsmede de verklaring van erfrecht. In de onderhavige procedure heeft Allianz c.s. nogmaals bij incident verzocht om overlegging van deze stukken. Allianz c.s. heeft na de behandeling van het incident, in het kader van een minnelijke regeling tussen partijen in het incident, ook de kosten van de verklaring van erfrecht voorgeschoten voor [eiser01] teneinde [eiser01] in staat te stellen die aangiftes van [naam02] op te kunnen vragen. [eiser01] heeft daar geen gebruik van gemaakt en heeft geen verklaring van erfrecht opgevraagd, terwijl op de mondelinge behandeling van het incident is afgesproken om dit wel te doen.
4.18.
De rechtbank oordeelt als volgt. Een vorderingsrecht komt ingevolge artikel 6:108 lid 1 aanhef en onder c BW toe aan degenen die reeds vóór het overlijden, met de overledene in gezinsverband samenwoonden en in wier levensonderhoud hij geheel of voor een groot deel voorzag. Van belang is dus de mate waarin de nabestaande als gevolg van het overlijden niet langer in zijn of haar behoefte kan voorzien, de zogenoemde behoeftigheid. Indien deze niet komt vast te staan bestaat geen vergoedingsplicht op de ingeroepen grond en in dit geval dus ook geen aanspraak op een uitkering.
4.19.
In opdracht van Allianz c.s. is door [naam06] van [bedrijf01] onderzoek gedaan naar het arbeids- en verdienvermogen van [naam02] . De stukken die [naam06] onder andere heeft gebruikt in haar onderzoek zijn uittreksels van het handelsregister, aangiftes inkomstenbelasting van [eiser01] uit 2016, 2017 en 2018 en winst- en verliesrekeningen van [naam eenmanszaak01] . [naam06] komt in haar onderzoek tot de conclusie dat uit de ontvangen stukken op geen enkele manier kan worden afgeleid of, en zo ja, in welke mate, [naam02] werkzaamheden ten behoeve van de eenmanszaak van [eiser01] verrichtte en daar inkomsten uit genoot. [eiser01] heeft niets tegen het rapport van [naam06] ingebracht. [eiser01] toont ook op een andere manier, met andere stukken, niet aan dat [naam02] geheel of voor een groot deel in haar levensonderhoud voorzag. De rechtbank kan dan ook niet anders dan tot het oordeel komen dat [eiser01] na de gemotiveerde betwisting door Allianz c.s., haar stelling dat zij behoort tot de kring van gerechtigden als bedoeld in artikel 6:108 lid 1 onder aanhef en c BW, onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd, zodat deze stelling wordt verworpen.
4.20.
[eiser01] heeft een bewijsaanbod gedaan om alsnog belastingaangiftes van [naam02] in het geding te brengen. Dit aanbod is echter onvoldoende bepaald aangezien niet duidelijk is of [eiser01] daartoe in staat zal zijn. Immers wordt er al 2,5 jaar door Allianz c.s. gevraagd om de belastingaangiftes van [naam02] over de jaren 2013 t/m 2018, en heeft Allianz c.s. de financiële hobbel voor [eiser01] met betrekking tot de benodigde verklaring van erfrecht reeds weggenomen zonder dat dit tot enig resultaat heeft geleid. Het aanbod wordt daarom gepasseerd.
4.21.
Voorts heeft [eiser01] aangeboden om door getuigenverhoor bewijs te leveren dat [naam02] als meewerkend partner bijdroeg in haar kosten van levensonderhoud en dat van de gezamenlijke kinderen. Ook dit aanbod wordt verworpen. De rechter moet een getuigenbewijsaanbod toestaan (slechts) indien dit aanbod ter zake dienend is/ tot beslissing van de zaak kan leiden (artikel 166 lid 1 Rv). Dat is bij dit aanbod niet het geval. Of [naam02] al dan niet een bijdrage heeft geleverd binnen de eenmanszaak van [eiser01] als meewerkend partner zal door getuigenverhoor kunnen worden vastgesteld. Echter, het aanbod bestrijkt niet wat essentieel is in deze zaak: of [naam02] (daarmee) inkomsten genereerde waarmee hij in staat is geweest om bij te dragen aan het levensonderhoud van [eiser01] en de drie gezamenlijke kinderen, met inachtneming van het feit dat hij ook onderhoudsplichtig was voor de kinderen van hem en [naam05] . Uit de analyse van [naam06] – waarbij op factuurniveau is gekeken – blijkt dat op geen enkele manier kan worden afgeleid of en zo ja, in welke mate [naam02] werkzaamheden ten behoeve van de eenmanszaak van [eiser01] verrichtte en daar inkomsten uit genoot. Daarnaast heeft [eiser01] op zitting verklaard dat het door haar, na zijn overlijden, opvoeren van [naam02] als haar fiscaal partner in het jaar 2018, die over 2018 € 10.000,- zou hebben ingebracht, willekeurig is geweest. Dat had ook € 5.000,- of € 50.000,- kunnen zijn, maar een urenverantwoording heeft er niet aan ten grondslag gelegen, aldus [eiser01] . In dit licht bezien diende [eiser01] te specificeren dat door getuigenbewijs op dit vlak helderheid kon worden gebracht. Dat heeft zij niet gedaan.
4.22.
De conclusie uit vorenstaande is dat de vordering tot nakoming onder de verzekeringsovereenkomst voor wat betreft [eiser01] wordt afgewezen, evenals de vordering tot een verklaring voor recht dat [naam02] mede in het levensonderhoud van [eiser01] voorzag, en dat [eiser01] aldus tevens vorderings-/uitkeringsgerechtigde is.
Kring van gerechtigden: kinderen?
4.23.
Ten aanzien van de vordering van de kinderen tot nakoming van de uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende verplichting tot vergoeding van de schade die zij door het derven van levensonderhoud op de voet van artikel 6:108 lid 1 BW lijden en hebben geleden, stelt Allianz c.s. zich op het standpunt dat ook hier de benodigde financiële informatie ontbreekt om tot een afwikkeling van de schade te kunnen komen. Inhoudelijk voert Allianz c.s. verder geen verweer.
4.24.
De kinderen van [eiser01] en [naam02] kunnen vanwege het overlijden van [naam02] jegens Allianz c.s. aanspraak maken op uitkering onder de verzekering. Op grond van artikel 6:108 lid 1, aanhef en onder a BW is degene die aansprakelijk is voor een gebeurtenis ten gevolge waarvan iemand overlijdt, verplicht tot vergoeding van schade door het derven van levensonderhoud aan de minderjarige kinderen van de overledene tot ten minste het bedrag van het hun krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud. Voor deze categorie naasten is niet vereist dat zij in gezinsverband met de overledene samenwoonden en reeds ten tijde van het overlijden door deze werden onderhouden. De kinderen hebben in beginsel aanspraak op vergoeding van hun volledige vermogensschade door het derven van levensonderhoud; minimaal kan echter het bedrag worden gevorderd dat de overledene krachtens de wet verschuldigd zou zijn geweest. Doorgaans kan worden aangeknoopt bij de vóór het overlijden bestaande feitelijke toestand, aangevuld met hetgeen redelijkerwijs voor de toekomst kan worden verwacht ten aanzien van draagkracht en behoefte. Aan de rechtbank is niet de vraag voorgelegd om de omvang van de schade te begroten. Er is slechts in algemene zin een veroordeling tot nakoming gevorderd. De rechtbank benadrukt wel dat het voor de nakoming van de verzekeringsovereenkomst door Allianz c.s. jegens de kinderen nodig is dat [eiser01] Allianz c.s. inzicht geeft in de financiële situatie van [naam02] voor zijn overlijden en de behoeftigheid van de kinderen.
De omvang van de schadevergoedingsplicht dient enerzijds te worden bepaald door de bijdrage die [naam02] in de toekomst naar alle waarschijnlijkheid zou hebben geleverd in het levensonderhoud van de kinderen, te vergelijken met de positie waarin de kinderen door zijn overlijden daadwerkelijk zijn komen te verkeren. Anderzijds heeft deze verplichting mede een alimentatierechtelijk karakter. Hieruit volgt onder meer dat de kinderen slechts een vordering kunnen ontlenen aan het bepaalde in artikel 6:108 lid 1, aanhef en onder a, voor zover bij de kinderen sprake is van behoeftigheid, gerelateerd aan de specifieke situatie van de huishouding waarvan [naam02] en de kinderen deel uitmaakten. Indien [eiser01] hierin geen inzicht verschaft, kan Allianz c.s. niet worden gehouden tot vergoeding van de overlijdensschade en dus uitkering onder de verzekering.
4.25.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat Allianz c.s. op de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat zij er niet op uit is om de reeds uitgekeerde voorschotten terug te vorderen. De rechtbank neemt aan dat Allianz c.s. haar standpunt op dit punt, ook na lezing van onderhavig vonnis, niet zal wijzigen.
Bedrijfseconomisch onderzoek?
4.26.
[eiser01] vordert dat Allianz c.s. wordt veroordeeld tot medewerking aan een bedrijfseconomisch onderzoek door bedrijfseconoom Van der Eijk, en Allianz c.s. hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dat onderzoek. Ook deze vordering wordt afgewezen.
Hiervoor is reeds overwogen dat door [eiser01] onvoldoende financiële informatie is verstrekt aan Allianz c.s. om tot het oordeel te kunnen komen dat [naam02] mede in het levensonderhoud van [eiser01] voorzag. Nu [eiser01] Allianz c.s. geen inzicht heeft gegeven in de financiële situatie van [naam02] , kan van Allianz c.s. niet worden verwacht medewerking te verlenen aan een bedrijfseconomisch onderzoek en daarvan de kosten te dragen. Daarbij komt dat ook voor het verrichten van het gevraagde bedrijfseconomisch onderzoek meer informatie dient te worden verstrekt dan nu op tafel ligt, en dat [eiser01] niet heeft aangegeven hoe zij die informatie alsnog zal kunnen leveren.
Proceskosten
4.27.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5.
De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt Allianz c.s. hoofdelijk tot nakoming van de uit artikel 4 sub b van de module Schadeverzekering voor Inzittenden voortvloeiende verplichting tot vergoeding van de schade die [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] door het derven van levensonderhoud op de voet van artikel 6:108 lid 1 BW lijden en hebben geleden,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af. ECLI:NL:RBROT:2023:1772