Overslaan en naar de inhoud gaan

GHDHA 090822 fiod inval nav btw-fraude; redelijk handelend verzekeraar zou geen verzekering hebben gesloten

GHDHA 090822 fiod inval nav btw-fraude; redelijk handelend verzekeraar zou geen verzekering hebben gesloten

Bewijswaardering
4. Het hof heeft de getuigenverklaringen in onderlinge samenhang gewaardeerd. Bij de bewijswaardering neemt het hof tot uitgangspunt wat de Hoge Raad in zijn arrest van 5 oktober 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1841) heeft overwogen:

“3.4.8 Opmerking verdient dat bij het beantwoorden van de vraag wat een redelijk handelend verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken zou hebben gedaan, groot gewicht kan toekomen aan het acceptatiebeleid van andere verzekeraars. Niet uitgesloten is evenwel dat het beleid van een of meer andere verzekeraars op inhoudelijke gronden de toets aan de maatstaf van een redelijk handelend verzekeraar niet kan doorstaan, zodat daarop geen beroep kan worden gedaan. Evenmin is uitgesloten dat het acceptatiebeleid van de betrokken verzekeraar op inhoudelijke gronden blijkt te voldoen aan de maatstaf van de redelijk handelend verzekeraar, ook al voeren andere verzekeraars een ander (of geen) beleid ten aanzien van de betrokken feiten en omstandigheden.
Het beredeneerde betoog van een verzekeraar dat een redelijk handelend verzekeraar, bij kennis van de ware stand van zaken, de verzekering niet zou hebben gesloten, kan — afhankelijk van de door de verzekeraar daartoe aangevoerde argumenten en de omstandigheden van het geval — tot het oordeel leiden dat een redelijk handelend verzekeraar de verzekering in dat geval niet zou zijn aangegaan. Voor dat oordeel is niet steeds noodzakelijk dat het acceptatiebeleid van andere verzekeraars wordt onderzocht. Het zal van het verweer van de verzekeringnemer afhangen of het acceptatiebeleid van andere verzekeraars in de beoordeling moet worden betrokken.

5. Het hof is van oordeel dat NN voldoende overtuigend heeft aangetoond dat zij, als zij op de hoogte was geweest van de verdenking jegens [directeur/bestuurder] van het plegen van belastingfraude en de daarmee samenhangende FIOD-inval in maart 2007 en het verhoor van [directeur/bestuurder] in mei 2007, de ZCB-pakketverzekering met Astarte destijds niet zou hebben afgesloten. Uit de verklaringen van de door NN voorgebrachte getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] volgt dat een verdenking van belastingfraude waarbij sprake is van FIOD-inval door NN werd (en wordt) aangemerkt als een verdenking van een ernstig vermogensmisdrijf. Het hof deelt de opvatting van de getuige [getuige 2] dat de FIOD-inval erop duidt dat het niet ging om een (verdenking van een) klein delict. De getuigen hebben – kort samengevat – verklaard dat NN in 2007, in geval van een verdenking van een dergelijk ernstig vermogensmisdrijf, de verzekeringsaanvraag in elk geval niet zonder nader onderzoek zou hebben geaccepteerd. Alleen als uit objectieve gegevens, zoals een strafvonnis, zou zijn gebleken dat de verdenking zonder grond was, zou NN bereid zijn geweest om de verzekering alsnog te sluiten. Eventuele druk van de kant van de assurantietussenpersoon of een toelichting van de aspirant-verzekeringnemer, zou geen verschil hebben gemaakt, omdat het daarbij niet gaat objectieve gegevens. Het hof overweegt in dit verband dat [directeur/bestuurder] ter zake van de betreffende verdenking van belastingfraude strafrechtelijk is vervolgd en dat hij hiervoor – volgens de stellingen van Astarte – in hoger beroep uiteindelijk deels is vrijgesproken en voor het overige deel een voorwaardelijke taakstraf opgelegd heeft gekregen. Hieruit kan niet worden geconcludeerd dat de verdenking zonder grond is geweest. Het hof acht daarom niet aannemelijk dat NN, als zij in 2007 (in het hypothetische geval dat [directeur/bestuurder] de verdenking van belastingfraude en de FIOD-inval op het aanvraagformulier zou hebben vermeld) nader onderzoek zou hebben gedaan, de verzekeringsaanvraag van Astarte vervolgens alsnog zou hebben geaccepteerd.

6. Het hof is verder van oordeel dat NN in 2007 als redelijk handelend verzekeraar de verzekeringsaanvraag van Astarte mocht weigeren. Zoals het hof heeft overwogen in overweging 15 van zijn tussenarrest, was de verdenking van [directeur/bestuurder] van belastingfraude voor NN relevant voor de beoordeling van het risico omdat dit iets zegt over de moraliteit van [directeur/bestuurder] . Zolang deze verdenking niet van tafel was, mocht NN als redelijk handelend verzekeraar besluiten de verzekeringsaanvraag niet te accepteren. Een dergelijk terughoudend beleid werd niet alleen door NN gevoerd. Blijkens de verklaring van de getuige [getuige 6] was dit in 2007 ook het beleid bij Vivat/Reaal. De getuige [getuige 7] , destijds werkzaam bij Interpolis, heeft verklaard dat hij denkt dat als Astarte een verzekeringsaanvraag bij Interpolis had gedaan, deze aanvraag zou zijn ingestuurd aan de beleidscommissie relatiebeheer, die vervolgens nadere informatie bij [directeur/bestuurder] zou hebben opgevraagd, zoals het proces-verbaal van het politieverhoor of andere stukken. Hij heeft verder verklaard dat Interpolis in zijn ervaring een verzekeringsaanvraag van Astarte in 2007, waarbij op het aanvraagformulier zou zijn vermeld dat er een verdenking was van belastingfraude en dat er een FIOD-inval was geweest en een politieverhoor, zou hebben geweigerd. De getuige [getuige 12] , tot 2007 eveneens werkzaam bij Interpolis, heeft verklaard dat hij niet weet hoe destijds het beleid was bij Interpolis ingeval van belastingfraude, maar dat ook hij de kans groot acht dat hij een eventuele verzekeringsaanvraag van Astarte in 2007 zou hebben doorverwezen naar het periodiek overleg, waarvan hij aanneemt dat dit dezelfde commissie is die door de getuige [getuige 7] wordt aangeduid als de beleidscommissie relatiebeheer. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 5] , in 2007 werkzaam bij Delta Lloyd, leidt het hof af dat ook Delta Lloyd toen een terughoudend beleid voerde wat betreft de acceptatie van verzekeringsaanvragen waarbij sprake was van (een verdenking van) belastingfraude. [getuige 4] heeft verklaard dat het beleid bij Delta Lloyd destijds was om in geval van een verdenking van een strafbaar feit hangende het justitieel onderzoek niet tot acceptatie over te gaan. Hij heeft verklaard dat hij destijds niet zou zijn overgegaan tot acceptatie, totdat was gebleken dat er geen strafrechtelijke veroordeling zou volgen. De verklaring van [getuige 5] sluit hierop aan. Gelet op het door [getuige 5] beschreven beleid van Delta Lloyd, zou er destijds naar diens verwachting negatief zijn geadviseerd met betrekking tot een aanvraag als die van Astarte. [getuige 5] heeft verder verklaard niet op de hoogte te zijn van het feit dat een nieuwe verzekeringsaanvraag van Astarte na de brand door Delta Lloyd is geaccepteerd, en dat dit hem erg verbaast gelet op zijn ervaringen bij Delta Lloyd.

7. De verklaringen van de getuigen [getuige 8] , [getuige 9] , [getuige 10] en [getuige 11] brengen het hof niet tot een ander oordeel. Deze getuigen hebben, kort en zakelijk samengevat, verklaard dat het in 2007 algemeen bekend was dat belastingfraude in de autobranche schering en inslag was, en dat de meeste verzekeraars die garageverzekeringen aanboden, waaronder Centraal Beheer, daarin geen reden zagen om een verzekeringsaanvraag te weigeren. Uit deze verklaringen blijkt echter dat het accepteren door andere verzekeraars van verzekeringsaanvragen waarbij sprake was van (een verdenking van) belastingfraude met name gebeurde om commerciële redenen: verzekeraars probeerden een zo groot mogelijk deel van de markt binnen te halen en belastingfraude (met name btw-fraude) kwam binnen de autobranche dermate vaak voor dat het weigeren van verzekeringsaanvragen op die grond een forse verlaging van de omzet zou hebben betekend. Dat NN, evenals enkele andere verzekeraars, op dit punt een strenger beleid voerde en commerciële redenen niet de doorslag liet geven, maakt naar het oordeel van het hof evenwel nog niet dat zij niet handelde als redelijk handelend verzekeraar als zij een verzekeringsaanvraag waarbij sprake was van een verdenking van belastingfraude als de onderhavige zou weigeren.

Beroep op de onschuldpresumptie

8. Astarte heeft zich in deze procedure nog beroepen op de onschuldpresumptie, inhoudende dat zolang er slechts sprake is van een verdenking van een strafbaar feit iemand geacht moet worden onschuldig te zijn. Hieruit vloeit volgens Astarte voort dat een verzekeraar bij de beoordeling van verzekeringsaanvraag geen rekening mag houden met het feit dat iemand verdacht wordt van een strafbaar feit. Dit verweer wordt verworpen. Het staat een verzekeraar in beginsel vrij om zelf te bepalen welke risico’s zij wil accepteren en tegen welke voorwaarden en premie. Daarbij mag zij in redelijkheid ook rekening houden met het feit dat iemand verdacht wordt van het plegen van een misdrijf dat relevant is voor de beoordeling hiervan (zie ook HR 1 januari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5814, en de randnummers 18 tot en met 22 van de conclusie van A-G Huydecoper voor dit arrest).

Conclusie

9. Uit het bovenstaande volgt dat NN naar het oordeel van het hof is geslaagd in het door haar te leveren bewijs, zodat het beroep van NN op schending van de precontractuele mededelingsplicht (hierna: verzwijging) ten aanzien van de ZCB-pakketverzekering slaagt. ECLI:NL:GHDHA:2022:1462