GHSHE 030924 opzet tot misleiding door eerder royement niet mede te delen
- Meer over dit onderwerp:
GHSHE 030924 opzet tot misleiding door eerder royement niet mede te delen
3De beoordeling
De feiten
3.1. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.1.
[appellant] heeft op 6 september 2017 een personenauto gekocht. Deze auto was verzekerd bij Centraal Beheer Achmea (hierna: ‘CBA’).
3.2.2.
Op 11 november 2019 is deze verzekering geroyeerd in verband met wanbetaling.
3.2.3.
Op 24 november 2019 is [appellant] staande gehouden door de politie en heeft hij een boete gekregen van ongeveer € 600,00 in verband met onverzekerd autorijden.
3.2.4.
Op 25 november 2019 heeft [appellant] CBA gebeld. Er werd gezegd dat hij een betalingsachterstand had en dat de verzekering daarom was stopgezet. [appellant] is vervolgens naar vrienden gegaan en heeft op zijn mobiele telefoon gezocht naar een andere goedkope autoverzekering. [appellant] kwam uit bij Univé en heeft het aanvraagformulier ingevuld via zijn telefoon. Eén van de slotvragen was:
“Is u, of iemand anders die belang heeft bij deze verzekering, in de afgelopen 5 jaar een verzekering geweigerd, opgezegd of onder beperkende voorwaarden aangeboden?”
[appellant] heeft hierop met “Nee” geantwoord.
3.2.5.
[appellant] heeft Univé op 26 november 2019 gebeld. Univé heeft hiervan een telefoonnotitie gemaakt met de volgende beschrijving:
“klant belt over de aanvragen van zijn auto, aangegeven dat hij voorlopige dekking heeft. Bij een auto is hij niet de eigenaar maar een vriend aangegeven dat wij die constructie niet accepteren. Hij zal hem zelf op naam zetten. Voor de rest nog in afwachting van acceptatie.”
3.2.6.
Univé heeft per brief van 29 november 2019 de verzekeringsaanvraag bevestigd. Hierin zijn ook de slotvragen en de door [appellant] gegeven antwoorden opgenomen.
3.2.7.
De verzekeringspolis is op 29 november 2019 door Univé afgegeven. In deze polis staat onder andere:
“(…) Uw verzekeringsperiode loopt van 25-11-2019 tot 25-11-2020.(…)”.
3.2.8.
Op 27 februari 2020 is de auto uitgebrand.
3.2.9.
[appellant] heeft de schade als gevolg van de brand geclaimd bij Univé. Univé heeft onderzoek gedaan naar de schadeclaim.
3.2.10.
CBA mailt Univé op 20 mei 2020:
“(…) De polis is door Centraal Beheer op 11 november 2019 geroyeerd met einde datum 4 november 2019. Reden beëindiging; wanbetaling. Klant heeft hiervoor een royementsaanhangsel ontvangen. (…)”.
3.2.11.
In de door de onderzoeker van Univé telefonisch afgenomen verklaring van [appellant] van 26 mei 2020 staat onder andere:
“V: Vraag van [persoon A] A: Antwoord [appellant]
(…)
V: Wist u dat Centraal/Beheer Achmea uw autoverzekering had geroyeerd in verband met wanbetaling toen u de autoverzekering bij Univé heeft aangevraagd via Internet?
A: Dat wist ik en ik snap dat ik de vraag (…) eigenlijk met ja had moeten beantwoorden. Ik moest wel gelijk een andere autoverzekering aanvragen omdat ik al een boete had van de politie. Ik heb dat toen bij Univé aangevraagd. (…)”.
3.2.12.
Bij de per e-mail verzonden brief van 5 juni 2020 heeft Univé [appellant] het volgende laten weten:
“(…) De verzekering voor deze auto hebt u op 25 november 2019 om 19:28 uur bij Univé afgesloten. Een van de vragen die u tijdens het aanvragen van de verzekering hebt moeten beantwoorden is:
Is u, of iemand ander die belang heeft bij deze verzekering, in de afgelopen 5 jaar een verzekering geweigerd, opgezegd of onder beperkende voorwaarden aangeboden?
Deze vraagt hebt u met ‘NEE’ beantwoord. Dit blijkt een onjuiste opgave te zijn geweest. Tijdens het onderzoek is namelijk duidelijk geworden dat uw vorige autoverzekering door verzekeraar Centraal Beheer is beëindigd vanwege betalingsproblemen c/q wanbetaling. Op 11 november 2019 bent u door deze verzekeraar over het royement geïnformeerd en op 25 november 2019 hebt u hierover nog telefonisch contact met hen gehad. Op 26 mei 2020 bent u door de schadeonderzoeker telefonisch geconfronteerd met het feit dat u het royement van uw vorige verzekering niet hebt opgegeven bij de aanvraag van de verzekering bij Univé. U vertelde toen dat u op dat moment wist dat Centraal Beheer uw verzekering had opgezegd in verband met wanbetaling, maar u zou de vraag niet opzettelijk onjuist hebben beantwoord. Volgens u had u de vraag niet goed gelezen of gezien. (…)
Na een zorgvuldige beoordeling van alle feiten en omstandigheden kom ik tot de conclusie dat u tijdens het aanvragen van de verzekering de vraag over uw verzekeringsverleden niet naar waarheid hebt beantwoord. Volgens u is er echter geen sprake geweest van een opzettelijke verzwijging van het royement door Centraal Beheer. U zou de vraag niet goed hebben gelezen. Ik zet hier toch vraagtekens bij omdat u op dezelfde dag als waarop u de verzekering bij Univé aanvroeg, nog telefonisch contact met uw vorige verzekeraar hebt gehad over de beëindiging van de verzekering. Het heeft er dan ook op zijn minst schijn van dat u opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken hebt gegeven met als doel een verzekering af te kunnen sluiten die bij de ware stand van zaken mogelijk niet geaccepteerd zou zijn. (…) Er is sprake van schending mededelingsplicht en een vermoeden van fraude. Deze conclusie resulteert in de afwikkeling die in het vervolg van deze brief wordt toegelicht. (…) In artikel 7.930 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat er geen schade betaald hoeft te worden als de verzekeraar bij de ware kennis van zaken geen verzekering zou hebben afgesloten. Univé beroept zich in deze zaak op dit wetsartikel. Uw claim wordt afgewezen. (…) Gezien de bevindingen zijn uw (persoons)gegevens opgenomen in ons incidentenregister. Dit register ondersteunt de activiteiten gericht op de veiligheid in integriteit van ons bedrijf en wordt beheerd door de afdeling Veiligheidszaken van Univé. Als u inzage in uw gegevens wilt kunt u een e-mail, met daarbij een kopie van een geldig legitimatiebewijs, sturen naar [persoon B] , Beleidsadviseur Veiligheidszaken: [e-mailadres] (…) Het CBV van het Verbond van Verzekeraars is op de hoogte gebracht van de registratie in het Incidentenregister en gebruikt deze informatie onder andere voor het coördineren van onderzoeken en het uitvoeren van analyses. Als u inzage in deze registratie wilt kunt u een e-mail met daarbij een kopie van een geldig legitimatiebewijs, sturen naar [e-mailadres] (…)”.
3.2.13.
Op 16 mei 2022 mailt CBA Univé:
“(…) In juli 2019 was er een achterstand voor de premie van juli, Deze is na een eerste herinnering op 07-08-219 betaald op 11-08-2019. Voor de premie van de maand september 2019 hebben wij een 1e herinnering verzonden op 01-10-2019 en een 2e herinnering op 16-10-2019, doordat er niet op tijd betaald werd hebben wij op 11 november 2019 geroyeerd met einde datum 4 november 2019. Het ging om een maandpremie van 222,21 euro, na stopzetting van de polis moest nog 22,22 euro betaald worden, wat uiteindelijk 15-12-2019 is voldaan. De 1e herinnering is per mail verzonden, de 2e per post. (…)”.
De procedure bij de rechtbank
3.3.1.
In de onderhavige procedure vorderde [appellant] in eerste aanleg - samengevat - bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. Univé te veroordelen tot betaling van de bedragen van € 23.900,00 incl. btw (vergoeding verlies auto) en € 299,96 incl. btw (vergoeding vervangend vervoer), althans in goede justitie te bepalen bedragen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 februari 2020, althans een in goede justitie te bepalen datum, tot de dag der algehele voldoening;
b. Univé te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van
€ 1.230,57, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
c. Univé te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis over te gaan tot het ongedaan maken en ongedaan gemaakt houden van de registraties ten name van [appellant] in de incidentenregisters van Univé, evenals het verzenden van een bevestiging van voornoemde ongedaanmaking aan [appellant] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
d. Univé te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis over te gaan tot het indienen van een verzoek aan het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit van het Verbond van Verzekeraars (hierna: CBV), strekkende tot het ongedaan maken en ongedaan gemaakt houden van de (loket)melding ten name van [appellant] , met gelijktijdige verzending van een afschrift van genoemd verzoek aan [appellant] en voorts alle medewerking te verlenen om de ongedaanmaking van de genoemde melding te realiseren, zulks op straffe van een dwangsom;
een en ander met veroordeling van Univé in de kosten van het geding, vermeerderd met wettelijke rente.
3.3.2.
Aan deze vordering heeft [appellant] , verkort weergegeven, ten grondslag gelegd dat hij zijn mededelingsplicht niet heeft geschonden zodat Univé op grond van de polisvoorwaarden de schade moet uitkeren en de overige getroffen maatregelen ongedaan moet maken. Als hij zijn mededelingsplicht wel heeft geschonden, dan is geen sprake geweest van opzettelijke misleiding en had een redelijk handelend verzekeraar hem wel geaccepteerd. Daarnaast ontbreekt de causaliteit tussen het vermeende verzwegen feit en het verwezenlijkte risico en heeft Univé niet voldaan aan haar waarschuwingsplicht. Verder zijn de registraties in de registers in strijd met de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Verzekeraars (GVPV), aangezien niet wordt voldaan aan de vereiste transparantie, noodzakelijkheid en relevantie, aldus [appellant] .
3.3.3.
Univé heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.4.
In het vonnis van 18 januari 2023 heeft de rechtbank – kort gezegd – de onder rov. 3.3.1. weergegeven vorderingen sub a) en b) afgewezen en de vorderingen sub c) en d) toegewezen. De kosten van de procedure heeft de rechtbank gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
De procedure bij het hof
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd die alle zijn voorzien van een toelichting. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis voor zover zijn vorderingen zoals hierboven weergegeven in rov. 3.3.1. sub a) en b) zijn afgewezen en tot het alsnog toewijzen van deze vorderingen met veroordeling van Univé in de kosten in beide instanties, vermeerderd met wettelijke rente. Univé heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, al dan niet met verbetering en/of aanvulling van de gronden, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, vermeerderd met wettelijke rente.
Omvang van het hoger beroep
3.5.
Het geschil in hoger beroep betreft niet de door [appellant] ingestelde vorderingen zoals weergegeven in rov. 3.3.1. sub c) en d). De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen zoals opgenomen onder 5.1. en 5.2. van het dictum van het vonnis. Tegen de toewijzing door de rechtbank van deze vorderingen heeft Univé geen incidenteel hoger beroep ingesteld. Dat betekent dat de beslissing van de rechtbank op deze vorderingen geen onderdeel uitmaakt van de rechtsstrijd tussen partijen in hoger beroep. In zoverre is het vonnis dus niet aan de orde in hoger beroep.
Beoordeling van het hoger beroep
3.6.
[appellant] betoogt met zijn grieven – naar de kern genomen – dat hij recht heeft op uitkering onder de met Univé gesloten verzekeringsovereenkomst. Daartoe voert [appellant] aan dat geen sprake is van schending van zijn mededelingsplicht jegens Univé uit hoofde van artikel 7:928 BW gelet op de persoonlijke omstandigheden van [appellant] . Hij heeft moeite met het lezen van de Nederlandse taal, nu dit niet zijn moedertaal is. Vanwege de lange zinnen en moeilijke woorden heeft [appellant] de deelvraag of wel eens een verzekering is ‘opgezegd’ niet gelezen en dus niet beantwoord. Als gevolg van zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal en de complexe vraagstelling van Univé is volgens [appellant] niet voldaan aan het ‘kenbaarheidsvereiste’ wat nodig is voor een geslaagd beroep op schending van de mededelingsplicht. Van opzettelijke schending van de mededelingsplicht is evenmin sprake omdat hij de desbetreffende vraag niet volledig heeft gelezen. Verder zou bij juiste beantwoording de verzekeringsovereenkomst ook zijn gesloten omdat de betalingsachterstand bij CBA gering was en ontbreekt causaliteit tussen het verzwegen feit en het verwezenlijkte risico, aldus [appellant] . Daarnaast beroept [appellant] zich op een schending van de waarschuwingsplicht als bedoeld in artikel 7:929 lid 1 BW doordat Univé eerst had moeten waarschuwen voor de gevolgen van verzwijging voordat zij de gevolgen ging inroepen. Ook heeft [appellant] recht op de gevorderde buitengerechtelijke kosten en proceskostenveroordeling, vermeerderd met wettelijke rente.
3.7.
Het hof stelt het volgende voorop. In artikel 7:928 lid 1 is bepaald dat de verzekeringnemer verplicht is vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. In artikel 7:928 lid 6 BW is daarbij bepaald dat, als de verzekering is gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, deze zich er niet op kan beroepen dat vragen niet zijn beantwoord, of feiten waarnaar niet was gevraagd, niet zijn medegedeeld, en evenmin dat een in algemene termen vervatte vraag onvolledig is beantwoord, tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. De keerzijde van deze bepaling is dat de verzekeraar met de bedoelde vragenlijst te kennen geeft dat de feiten waarnaar in de vragenlijst wordt gevraagd voor hem van belang zijn voor de beslissing of en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering zou willen sluiten. De verzekeringnemer moet de vragen daarover dus volledig en naar waarheid beantwoorden.
3.8.
De gevolgen van een schending van de mededelingsplicht voor de uitkering wanneer het verzekerde risico zich heeft verwezenlijkt zijn geregeld in artikel 7:930 BW. Daarbij is van belang dat op grond van lid 5 van artikel 7:930 BW geen uitkering is verschuldigd als de verzekeringnemer heeft gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden en dat op grond van lid 4 van artikel 7:930 BW evenmin een uitkering is verschuldigd als de verzekeraar bij de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten. Univé heeft de afwijzing van het verzoek van [appellant] om tot uitkering onder de verzekering over te gaan primair gebaseerd op lid 5 en subsidiair op lid 4 van artikel 7:930 BW.
Onder opzet tot misleiding dient te worden verstaan dat de verzekeringnemer feiten of omstandigheden niet aan de verzekeraar heeft medegedeeld die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen, terwijl de verzekeringnemer aldus heeft gehandeld met de bedoeling de verzekeraar ertoe te bewegen een overeenkomst aan te gaan die hij anders niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten (HR 25 maart 2016 ECLI:NL:HR:2016:507 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:507)).
3.9.
Het hof overweegt dat op Univé als verzekeraar de stelplicht en zo nodig de bewijslast rust dat de mededelingsplicht door [appellant] is geschonden en voorts dat sprake is van opzet tot misleiding in de zin van artikel 7:930 lid 5 BW, althans dat Univé bij de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten als bedoeld in artikel 7:930 lid 4 BW. Univé heeft in het kader van haar standpunt dat [appellant] zijn mededelingsplicht heeft geschonden met het opzet om Univé te misleiden het volgende gesteld. Univé heeft met het aanvraagformulier expliciet gevraagd of [appellant] in de voorafgaande vijf jaren een verzekering was opgezegd. [appellant] heeft die vraag ten onrechte met “nee” beantwoord. Daarmee heeft [appellant] zijn precontractuele mededelingsplicht uit artikel 7:928 BW geschonden. Volgens Univé heeft [appellant] dat gedaan met de bedoeling haar ertoe bewegen een overeenkomst aan te gaan die zij anders niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. Op het aanvraagformulier is [appellant] immers nadrukkelijk gevraagd naar eventuele eerdere opzeggingen. Het staat vast dat CBA de verzekering van [appellant] had opgezegd. [appellant] was daarvan op de hoogte. De opzegging door CBA was voor [appellant] immers de directe aanleiding om een verzekering bij Univé aan te vragen. Sterker nog, [appellant] heeft op de dag van de aanvraag bij Univé nog contact gehad met CBA over de opzegging van die eerdere verzekering. En ook de politie had hem er daarvoor al op gewezen dat hij reed in een onverzekerd voertuig. Kortom: er is sprake van opzet tot misleiding zoals bedoeld in artikel 7:930 lid 5 BW. In de nummers 2 t/m 7 van de pleitaantekeningen van de mondelinge behandeling bij het hof heeft Univé deze stellingen nog nader toegelicht.
3.10.
Het hof onderschrijft de stellingen van Univé en is van oordeel dat sprake is van een schending door [appellant] van zijn mededelingsplicht met het opzet Univé als verzekeraar te misleiden als bedoeld in artikel 7:928 lid 1 jo 7:930 lid 5 BW. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Onjuiste mededeling
Het hof stelt vast dat [appellant] op 25 november 2019 een van de slotvragen van de vragenlijst onjuist heeft beantwoord doordat hij op de vraag “Is u, of iemand anders die belang heeft bij deze verzekering, in de afgelopen 5 jaar een verzekering geweigerd, opgezegd of onder beperkende voorwaarden aangeboden?” met ‘nee’ in plaats van ‘ja’ heeft geantwoord. Hem was immers kort tevoren door CBA de autoverzekering opgezegd.
Kenbaarheidsvereiste
De omstandigheid dat deze vraag is opgenomen in de vragenlijst van Univé brengt mee dat [appellant] behoorde te begrijpen dat het antwoord op deze vraag voor Univé van belang is voor de beslissing of zij met [appellant] een verzekeringsovereenkomst wilde aangaan en zo ja, op welke voorwaarden. Het verweer van [appellant] dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en daardoor de vraag niet goed heeft gelezen en begrepen wordt verworpen. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende specifieke feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat [appellant] de vraagstelling van Univé of hem eerder een verzekering is geweigerd, opgezegd of onder beperkende voorwaarden aangeboden niet begreep, voor zover het de vraag naar de opzegging betreft. Het hof constateert dat blijkens de notities c.q. transcripties van de telefoongesprekken van 26 november 2019 en 26 mei 2020 met Univé door [appellant] geen melding is gemaakt van een gebrekkige taalbeheersing als oorzaak voor de onjuist beantwoorde vraag. Ter onderbouwing van de aangevoerde onvoldoende taalbeheersing zijn door [appellant] in eerste aanleg noch in hoger beroep stukken in het geding gebracht waaruit dit kan worden afgeleid. Dit had wel op de weg van [appellant] gelegen. Ten overvloede overweegt het hof dat onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal een omstandigheid is die voor rekening en risico komt van de verzekeringnemer die ervoor kiest online een aanvraag voor een verzekering te doen. In een dergelijk geval mag van een verzekeringnemer die een vraag niet goed begrijpt worden verwacht dat deze de hulp inroept van een persoon die de Nederlandse taal wel voldoende beheerst of met de verzekeraar contact opneemt en om uitleg vraagt.
[appellant] wist na zijn aanhouding door de politie en het feit dat hem een boete voor onverzekerd rijden werd opgelegd op 24 november 2019 dat voor zijn auto geen verzekering geregistreerd stond. Op grond van telefonisch contact met CBA op 25 november 2019 wist [appellant] dat zijn verzekering wegens een betalingsachterstand was opgezegd. De volgende passage uit de transscriptie van het telefoongesprek van 26 mei 2020 tussen [appellant] en Univé ondersteunt dit:
“(…)
A dus ik bel naar de verzekering. Ik zeg hoe zit dat nou in elkaar
C hmm
A zij zeggen ja er staat een bedrag van € 22,- open van 3 maanden geleden
C oh,oké
A ik zeg maar twee weken geleden hebben jullie € 222,- van mijn rekening afgeschreven, dus ik zeg hoe kan dat? Dan had je net zo goed € 244,- kunnen afschrijven
C ja
A maar ze kon niet euh, ze kon niet achterhalen hoe en wat. En ze zei ja excuses dit en dat maar je kan voor een jaar is jouw verzekering euh
C hmm
A bij ons opgezegd. (…)”
Gelet hierop had [appellant] behoren te begrijpen dat hij de vraag of hem in de afgelopen vijf jaar een verzekering is opgezegd met ‘ja’ had behoren te beantwoorden.
Opzet
[appellant] heeft na zijn boete voor onverzekerd rijden en het telefonisch contact met CBA direct online een aanvraag voor een verzekering ingediend bij Univé. De reden daarvoor was dat [appellant] niet nog eens een boete wilde en daarom een verzekering nodig had. Dit blijkt uit de volgende passage uit de transscriptie van het telefoongesprek van 26 mei 2020 tussen [appellant] en Univé:
“(…)
C hmm hebt u toen de verzekering bij Univé gesloten?
A ja, ja want ik moest wel. Ik had al, ik heb in totaal € 1.000,- boete gekregen voor die verzekering terwijl ik daar niks van af wist.
(…)”
3.11.
Het hof leidt uit deze omstandigheden af dat [appellant] opzettelijk in zijn aanvraag bij Univé heeft verzwegen dat hem door CBA een autoverzekering is opgezegd omdat hij per se een autoverzekering wilde en geen afwijzing van zijn aanvraag wilde riskeren door de relevante vraag met ‘ja’ te beantwoorden.
3.12. Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat [appellant] door de vraag ter zake de ‘opzegging’ ontkennend te beantwoorden feiten aan Univé niet heeft meegedeeld die hij kende en waarvan hij wist of behoorde te begrijpen dat de beslissing om de verzekering af te sluiten, afhangt of kan afhangen, terwijl hij aldus heeft gehandeld met de bedoeling Univé ertoe te bewegen een verzekeringsovereenkomst met hem aan te gaan die zij anders niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. Dit betekent dat het beroep van Univé op opzettelijke misleiding uit hoofde van artikel 7:928 lid 1 jo 930 lid 5 BW slaagt en grief 1 faalt.
3.13.
Met het falen van grief 1 behoeven de door [appellant] naar voren gebrachte grieven 2 en 3 geen behandeling meer. Met grief 4 betoogt [appellant] dat Univé de gevolgen van een schending van de mededelingsplicht niet meer kan inroepen vanwege een schending van de waarschuwingsplicht uit hoofde van artikel 7:929 lid 1 BW. Volgens [appellant] dient Univé eerst te waarschuwen voor de gevolgen alvorens deze in te roepen. Het hof verwerpt deze grief nu [appellant] onvoldoende heeft aangevoerd om te oordelen dat Univé [appellant] niet binnen twee maanden na de ontdekking op de niet-nakoming van de mededelingsplicht heeft gewezen onder vermelding van de mogelijke gevolgen zoals vereist conform artikel 7:929 lid 1 BW. Univé heeft op 20 mei 2020 informatie ontvangen van CBA en op 26 mei 2020 gebeld met [appellant] , waarna Univé [appellant] bij brief per e-mail van 5 juni 2020 heeft laten weten dat de schadeclaim wordt afgewezen. Hiermee heeft Univé (ruimschoots) voldaan aan de twee maanden termijn zoals deze in artikel 7:929 lid 1 BW is opgenomen. Voor zover [appellant] betoogt dat artikel 7:929 lid 1 BW met zich brengt dat de verzekeraar eerst de verzekerde dient te waarschuwen voor mogelijke gevolgen alvorens deze in te roepen, bestaat daarvoor geen grond. De gedachte van het wetsartikel is dat de verzekeraar na ontdekking de verzekeringsnemer niet in onzekerheid mag laten of hij een beroep op zijn rechten wil voorbehouden en dat heeft Univé door haar handelwijze niet gedaan.
3.14.
Voor zover [appellant] aanvoert dat op grond van artikel 7:933 BW de brief van 5 juni 2020 per post in plaats van e-mail had moeten worden verzonden, gaat het hof hieraan voorbij. Gelet op artikel 1 lid 3 van het Besluit elektronische mededelingen in het kader van een
verzekeringsovereenkomst' (hierna te noemen: 'Besluit 2011') kunnen dergelijke mededelingen ook elektronisch worden gedaan indien de geadresseerde daarmee heeft ingestemd. Univé voert aan dat door [appellant] is ingestemd met communicatie uitsluitend via aangetekende mail. In dat kader heeft zij gewezen op de e-mail die op vrijdag 5 juni 2020 aan [appellant] is verzonden en waarin vermeld staat: ‘Uw voorkeurscommunicatie bij Univé is email. Daarom ontvangt u deze brief uitsluitend via deze aangetekende mail en niet via reguliere post.’ (productie 17). [appellant] heeft hiertegen onvoldoende naar voren gebracht om vast te kunnen stellen dat door hem niet is ingestemd met communicatie via email. Het voorgaande betekent dat grief 4 faalt. Dit betekent dat Univé de schadeclaim van [appellant] terecht heeft afgewezen zodat de door [appellant] tegen Univé ingestelde schadevorderingen niet toewijsbaar zijn.
3.15.
Met grieven 5 en 6 maakt [appellant] – onder verwijzing naar de toelichting bij de overige grieven – aanspraak op buitengerechtelijke kosten en een proceskostenveroordeling, vermeerderd met wettelijke rente. Gelet op de omstandigheid dat geen van de overige grieven slaagt, verwerpt het hof deze grieven. ECLI:NL:GHSHE:2024:2800