Overslaan en naar de inhoud gaan

GHSHE 280420 art. 7:941 lid 5 BW nvt in WAM-zaken

GHSHE 280420 Gedragscode Persoonlijk Onderzoek; comparitie ivm feitelijke gang van zaken
- art. 7:941 lid 5 BW nvt in WAM-zaken

3.7

Het hof zal eerst het relevante wettelijk kader weergeven.

3.7.1.
[appellant] heeft als benadeelde van een auto-ongeluk veroorzaakt door een bij Reaal als verzekeraar verzekerde auto, Reaal aangesproken. Reaal is een zogenaamde WAM-verzekeraar (zie mva pt. 2): de betreffende verzekering valt onder de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM). De WAM is tot stand gekomen ter uitvoering van onder meer diverse Europese richtlijnen op het gebied van aansprakelijkheidsverzekeringen (zoals richtlijn 20092009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, en de in considerans 1 van die richtlijn genoemde eerdere richtlijnen). Aldus speelt in de onderhavige zaak ook het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (HGEU) een rol, nu in dit geval (mede) het recht betreffende de Europese unie ten uitvoer wordt gelegd als bedoeld in artikel 51 lid 1 HGEU.

3.7.2.
Artikel 6 lid 1 WAM biedt de mogelijkheid aan [appellant] om als benadeelde/ slachtoffer rechtstreeks Reaal als WAM-verzekeraar aan te spreken.
Artikel 11 lid 1 WAM beperkt voor de WAM-verzekeraar nadrukkelijk de mogelijkheid aan de benadeelde bezwaren ontleend aan of samenhangend met de verzekeringsoverkomst tegen te werpen:
Geen uit de wettelijke bepalingen omtrent de verzekeringsovereenkomst of uit deze overeenkomst zelf voortvloeiende nietigheid, verweer of verval kan door een verzekeraar aan een benadeelde worden tegengeworpen”.

3.7.3.
Vanwege de hierboven kort geschetste positie speelt in de verhouding [appellant] - Reaal artikel 7:941 lid 5 BW niet, juist omdat [appellant] een eigen recht uitoefent uit hoofde van de WAM. Aldus heeft de Hoge Raad uitgemaakt in HR 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1103:

3.3.5. Bij personenschade veroorzaakt door een motorrijtuig heeft een benadeelde jegens de verzekeraar door wie de aansprakelijkheid voor de schade van de benadeelde wordt gedekt op grond van de WAM, ingevolge art. 6 WAM een eigen recht op schadevergoeding. Bij gebreke van een contractuele verhouding tussen de benadeelde en de verzekeraar is van rechtstreekse toepasselijkheid van art. 7:941 lid 5 BW geen sprake. Ook voor analoge toepassing van deze bepaling op de hiervoor bedoelde rechtsverhouding is geen plaats. Art. 7:941 lid 5 BW is geschreven voor een specifieke contractuele rechtsverhouding. De rechtsverhouding tussen de WAM-verzekeraar en de benadeelde is van geheel andere aard dan die rechtsverhouding en hangt bovendien samen met een andere (niet contractuele) rechtsverhouding, te weten die tussen de benadeelde en de verzekerde. Voorts heeft art. 7:941 lid 5 BW een sanctiekarakter. Deze bepaling kan toepassing vinden bij uiteenlopende gevallen van misleiding, ook gevallen waarbij de misleiding minder ernstig is of alleen betrekking heeft op de omvang van de schade. De (potentieel) verstrekkende gevolgen van deze sanctie brengen mee dat zij een wettelijke basis dient te hebben. Voor het aanvaarden van een algemene buitenwettelijke regel die meebrengt dat bij opzettelijke misleiding van de verzekeraar door de benadeelde het eigen recht van art. 6 WAM vervalt, is derhalve geen plaats.” [vet, GHSHE].

3.7.4.
Voor zover de kantonrechter artikel 7:941 lid 5 BW in deze zaak heeft toegepast, en in de aangenomen onjuiste voorstelling van zaken door [appellant] aanleiding heeft gezien fraude aan te nemen en daarmee verval van het volledig recht op uitkering, is deze beslissing als zodanig onjuist. Dit betekent evenwel niet dat automatisch vernietiging van het vonnis van de kantonrechter moet volgen, nu Reaal ook andere gronden heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar vordering, zoals schadevergoedingsplicht wegens onrechtmatig handelen, onverschuldigde betaling en onrechtmatige verrijking.

3.7.5.
Ten aanzien van de aan het vonnis in eerste aanleg ten grondslag gelegde feiten bestaat evenzeer discussie, in het bijzonder voor zover het de uitkomsten betreft van het op verzoek van Reaal uitgevoerde onderzoek als bedoeld in onderdeel 3.2 onder f van dit arrest.

3.7.6.
Beide partijen gaan ervan uit dat voor een door een verzekeraar uit te voeren onderzoek bij onder meer een vermoeden van fraude de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek als toetsingskader heeft te gelden. In hun processtukken verwijzen beide partijen naar deze gedragscode zonder de tekst daarvan over te leggen. Via de website van het Verbond van Verzekeraars dat de gedragscode heeft opgesteld heeft het hof kennis genomen van de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek van 21 december 2011. Dit is kennelijk de tekst is waar partijen op doelen, zodat er geen reden is (een van) partijen te verzoeken de Gedragscode Persoonlijk Onderzoek alsnog in het geding te brengen.ECLI:NL:GHSHE:2020:1448