Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof Arnhem-Leeuwarden 060617 Toedrachtsonderzoek; geen schending inlichtingenplicht 7:941 BW; hervatting verzekeringen en ongedaanmaking meldingen bij EVR, CBV en CIS

Hof Arnhem-Leeuwarden 060617 Toedrachtsonderzoek; geen schending inlichtingenplicht 7:941 BW; hervatting verzekeringen en ongedaanmaking meldingen bij EVR, CBV en CIS

3 De vaststaande feiten
3.1
Met ingang van 15 juli 2014 heeft [appellante] voor haar toen gekochte auto Mercedes C-klasse met het kenteken [kenteken] bij Achmea een autoverzekering gesloten (productie 2 bij inleidende dagvaarding) met onder meer een cascodekking en een eigen risico van € 135.

3.2
[appellante] en een zekere [persoon 1] hebben in een door hen ondertekend schadeaangifteformulier (productie 3 bij inleidende dagvaarding) melding gemaakt van een aanrijding op 9 oktober 2014 plusminus 22:00 uur te Utrecht tussen de door haar bestuurde Mercedes en een door [persoon 1] bestuurde auto BMW 530i met het kenteken [kenteken] met de volgende toedracht: [appellante] bestuurde haar Mercedes over de [straatnaam] de kruising op met de voorrangsweg ( [straatnaam] die daar overgaat in de) [straatnaam] , waarover (voor haar van links) [persoon 1] naderde en waarop hij met de voorzijde van zijn BMW op het kruisingsvlak tegen het voorste deel van de linkerzijde van haar Mercedes is gereden; er was zichtbare schade aan de Mercedes bij de linker voordeur, het scherm en het voorwiel en bij de BMW aan de voorkant. Op de achterzijde heeft [appellante] ingevuld dat zij ±10 km/h reed en dat zij de situatie verkeerd heeft ingeschat.

3.3
Op 10 oktober 2014 heeft [appellante] de schade met deze toedracht bij Achmea gemeld.

3.4
In opdracht van [appellante] heeft De Vos Autoschade B.V. in een schadecalculatie van 15 oktober 2014 (productie 4 bij inleidende dagvaarding) de schade aan de Mercedes begroot op € 7.375,87.

3.5
Naar aanleiding van de schademelding heeft Achmea een onderzoek laten instellen door haar toedrachtonderzoeker [persoon 2] die verklaringen van [appellante] en [persoon 1] heeft vastgelegd in door hen ondertekende interviews d.d. 5 respectievelijk 21 november 2014 (producties 2 bij conclusie van antwoord).
[appellante] heeft daarin onder meer verklaard dat zij de kruising naderde met een snelheid van ongeveer 40 km/h en toen geen voorrang heeft verleend aan de BMW, waarop de BMW de linker zijkant van een Mercedes raakte. Verder heeft zij verklaard dat het regende, dat het zicht slecht was en dat zij ongeveer 30 km/h reed tijdens het ontstaan van de aanrijding. De Mercedes was volgens [appellante] in goede staat en schadevrij; zij had deze op 15 juli 2014 van haar zoon gekocht voor een contant betaald bedrag tussen de € 7.500 en € 10.000 ("Laten we het daarop houden."). De kilometerstand wist zij niet.
[persoon 1] heeft tegenover de onderzoeker verklaard dat er een Mercedes uit een zijstraat kwam en dat hij, voordat hij het wist, in de linker zijkant van de Mercedes reed. Volgens hem had het geregend en was het donker, maar was het zicht verder prima en reed de Mercedes met 30 km/h de kruising op.

3.6
Op verzoek van Achmea heeft ing. J.H.A. Spätjens, verkeersongevallendeskundige bij Meuwissen Verkeers Ongevallen Analyse (MVOA), een onderzoeksrapport d.d. 31 december 2014 uitgebracht (productie 7 bij inleidende dagvaarding). Volgens het rapport werd onder meer in het voorscherm en het voorportier van de Mercedes een stempelvormige afdruk aangetroffen van het kenteken [kenteken] , gezien in spiegelbeeld, en van de bevestiging van de kentekenplaat van de BMW alsmede van het BMW-embleem. Bij een snelheid van de BMW van 25 km/h en van de Mercedes van 30 km/h zijn de eindposities van de voertuigen volgens het computersimulatieprogramma PC-Crash zodanig dat zij min of meer parallel zijn terechtgekomen, hetgeen niet verenigbaar is met de door [appellante] en [persoon 1] aan de hand van modellen opgegeven eindposities (nagenoeg tegen en haaks op elkaar) . Bij een snelheid van de BMW van 25 km/h en van de Mercedes van 0 km/h zijn de eindposities van de voertuigen wel zo dat deze vrij dicht en nagenoeg haaks ten opzichte van elkaar tot stilstand zijn gekomen, zoals gepositioneerd door betrokken partijen. De zij- en hoofdairbags van de Mercedes waren niet geactiveerd en het airbagsysteem bleek ten tijde van de aanrijding in rust c.q. werd onvoldoende dan wel niet van spanning voorzien. Tenslotte bleek onder meer in het storingsgeheugen van de auto een veel hogere kilometerstand (297.210) opgeslagen dan in het instrumentenpaneel te zien was (152.425). De onderzoeker heeft de volgende conclusie getrokken:
" E. Resumé schadeplausibiliteit
(…)
De door de Mercedesbestuurster verklaarde gereden snelheid van ±30 km/h tijdens de aanrijding komt niet overeen met het schadebeeld aan de linkerflank van de Mercedes. De Mercedes heeft tijdens de botsing stil danwel nagenoeg stilgestaan.
Het niet activeren van de linker zij- en hoofdairbags van de Mercedes ten tijde van gemelde aanrijding is zeer waarschijnlijk te relateren aan de omstandigheid dat het airbagsysteem in ‘rust’ was c.q. de airbagregeleenheid van onvoldoende danwel niet van spanning werd voorzien. Dit is normaal gesproken aan de orde indien het voertuig niet op contact staat.
De kilometerstand in het instrumentenpaneel van de Mercedes werd zeer waarschijnlijk +/-145.000 km teruggesteld."

3.7
Bij brief van 8 januari 2015 (productie 5 bij inleidende dagvaarding) heeft Achmea aan [appellante] bericht dat uit de rapportage van MVOA blijkt dat de schade niet kan zijn ontstaan ten gevolge van de door haar gestelde toedracht, dat [appellante] daarover opzettelijk een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven met het doel Achmea te misleiden om een (hogere) uitkering te ontvangen en dat Achmea geen uitkering deed, direct alle schadeverzekeringen van [appellante] beëindigde en de gegevens van [appellante] opnam in het Extern Verwijzingsregister (EVR) en doorgaf aan het incidentenregister van het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (CBV).

3.8
Van de toepasselijke Algemene Voorwaarden (productie 1 bij conclusie van antwoord) luidt, voor zover van belang:
“ Artikel 3 Schaderegeling en verplichtingen
(…)
Verlies of verval van dekking
3.9.1
Niet nakomen van verplichtingen
Een verzekerde verliest het recht op schadevergoeding als een in de voorwaarden of in de clausules vermelde verplichting door hem niet is nagekomen en de verzekeraar daardoor is benadeeld. Als een verzekerde echter kan aantonen dat hem daarover geen enkel verwijt valt te maken verliest hij het recht op schadevergoeding niet.
3.9.2
Opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens
Een verzekerde verliest het recht op schadevergoeding indien hij opzettelijk onjuiste gegevens verstrekt. Voorts heeft de verzekeraar dan het recht om:
- (…)
- de poging tot misleiding te registreren in het tussen verzekeraars gangbare signaleringssysteem;
- (…)”
en
“ Artikel 8 Uitsluitingen
8.1
De verzekering geeft geen dekking als:
(…)
8.1.3
een verzekerde een verplichting uit de verzekering niet of niet tijdig is nagekomen en de verzekeraar daardoor in een redelijk belang heeft geschaad;
(…)
8.1.5
de gebeurtenissen die zijn ontstaan, toegenomen of verergerd door opzet of roekeloosheid van een verzekerde (…);
8.1.6
bij schade een onvolledige of onware opgave wordt gedaan over het ontstaan, de aard of de omvang van de schade om de verzekeraar opzettelijk te misleiden, kan de verzekerde geen enkel recht aan de verzekering ontlenen met betrekking tot de betreffende schade. Zie ook de uitsluitingen in de bijzondere voorwaarden van de betreffende verzekering.
Ook heeft de verzekeraar dan het recht om:
- (…)
- de (poging tot) misleiding te registreren in de databank van de Stichting CIS, zie artikel 14 van deze voorwaarden;
- (…)”
en
“ Artikel 12 Duur en einde van de verzekering
(…)
12.3
Opzegging door de verzekeraar
(…)
In de volgende gevallen kan een verzekering schriftelijk worden opgezegd:
(…)
-als een verzekerde in verband met een bij de verzekeraar gemelde gebeurtenis de verzekeraar opzettelijk heeft misleid of geprobeerd heeft te misleiden. De verzekering eindigt op de in de opzegbrief genoemde datum; (…)”.
Van de Voorwaarden Dekking Beperkt Casco (productie 1 bij conclusie van antwoord) luidt:
“ Artikel 3 Schadevergoeding
De verzekeraar vergoedt per gebeurtenis ten hoogste het verzekerde bedrag, zo nodig verhoogd met de in artikel 1.3 vermelde vergoedingen.
3.1
Reparatiekosten
In geval van gedeeltelijke vernietiging of beschadiging van het motorrijtuig, vergoedt de verzekeraar de reparatiekosten tot ten hoogste het verschil tussen de waarde van het motorrijtuig onmiddellijk vóór de gebeurtenis en de waarde van het motorrijtuig direct na de gebeurtenis.”

4 Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1
In eerste aanleg heeft [appellante] , samengevat, veroordeling van Achmea gevorderd om voormeld schadebedrag van € 7.375,87 met de rente te betalen en, op straffe van verbeurte van dwangsommen, de beëindiging van de autoverzekeringspolis en van alle schadeverzekeringen ongedaan te maken en de meldingen bij het EVR, CBV en Stichting CIS (Centraal Informatie Systeem van in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen) ongedaan te maken met rectificatie en verifieerbaar bewijs, alles met de proceskosten.

4.2
Na een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen heeft de kantonrechter in haar eindvonnis het gevorderde afgewezen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten. Daartoe heeft de kantonrechter, samengevat, overwogen dat [appellante] blijkens de onderzoeksbevindingen Achmea onjuist heeft geïnformeerd over het schadevoorval en bovendien geen concrete informatie heeft gegeven over de aankoop en de staat van de auto, alle voor de beoordeling van de schadeclaim relevante punten, hetgeen erop wijst dat [appellante] Achmea wilde misleiden om een (hogere) verzekeringsuitkering te krijgen, zodat Achmea terecht een beroep heeft gedaan op haar polisvoorwaarden.

5. De beoordeling van de grieven en de vorderingen
5.1
Het geschil gaat in de kern over de vraag of [appellante] in strijd met haar verplichting Achmea niet alle en/of onware inlichtingen heeft verschaft welke voor deze van belang waren om haar uitkeringsplicht te beoordelen en hetzij Achmea daardoor in een redelijk en daadwerkelijk belang is geschaad hetzij [appellante] daarbij heeft gehandeld met het opzet Achmea te misleiden; zie artikel 7:941 leden 2, 4 en 5 BW, waarvan ingevolge artikel 7:943 lid 2 BW niet ten nadele van de verzekeringnemer kan worden afgeweken. De door Achmea ingeroepen artikelen 3.9.1 en 3.9.2 over verlies of verval van dekking en artikel 8.1 over uitsluiting in haar algemene voorwaarden wijken daarvan niet wezenlijk af en geven de verzekeringnemer in ieder geval geen betere rechtspositie. De stelplicht en bewijslast ter zake rusten op Achmea als verzekeraar. Achmea kan dus niet volstaan met twijfel te zaaien door te wijzen op een dubieuze gang van zaken.

5.2
Aan Achmea moet worden toegegeven dat [appellante] heeft verklaard over c.q. getekend voor uiteenlopende snelheden: ±10 km/h (in het schadeaangifteformulier), ongeveer 40 km/h vóór de aanrijding en ongeveer 30 km/h tijdens het ontstaan van de aanrijding (in het interview van 5 november 2014), ongeveer 30 km/h voor het oprijden van de kruising maar op het moment van de aanrijding stil of bijna stil staan (in het interview met [persoon 1] verzekeraar InShared van 15 juni 2015; productie 8 bij memorie van grieven) en geheel stil staan (volgens de memorie van grieven). Naar het oordeel van het hof gaat het hier om betrekkelijk geringe snelheden, waarvan een autobestuurder zich niet steeds bewust zal zijn, terwijl telkens de vraag is met welke snelheden op welk moment werd gereden. Tegen deze achtergrond kan van de (schijnbaar) wisselende verklaringen van [appellante] over haar snelheid niet zonder meer worden gezegd dat deze berusten op een onjuiste opgaaf, laat staan gedaan met het opzet de verzekeraar te misleiden. De mogelijkheid is immers zeer wel open gebleven dat [appellante] met een dalende snelheid de kruising is opgetreden, toen nog (op het laatst) heeft geremd en daardoor op het moment van de aanrijding (nagenoeg) tot stilstand was gekomen.

5.3
Met betrekking tot de eindposities van de voertuigen hebben zowel [appellante] als [persoon 1] in hun interviews bij [persoon 1] verzekeraar InShared en thans niet of onvoldoende weersproken uiteengezet dat de onderzoeker van Achmea bij hun plaatsing van modelvoertuigen in de eindposities “drammend” bezig is geweest: [appellante] antwoordde niet naar de zin van deze expert, onder meer omtrent de aangegeven eindstand van de auto’s, die anders moesten worden gepositioneerd, zodat daaraan naar het oordeel van het hof geen gewicht kan worden toegekend. Bovendien geldt in dit verband dat de door [appellante] en [persoon 1] beiden aangegeven eindstand van de voertuigen volgens het rapport MVOA past bij de door [appellante] vermelde toedracht dat zij op het moment van de aanrijding (nagenoeg) stil stond. Als de Mercedes van [appellante] op het moment van de aanrijding (bijna) stilstond, is daarmee namelijk niet zonder meer onverenigbaar dat de indrukken van het kenteken en merkteken op de BMW op de Mercedes geen (horizontale) streepsporen hebben achtergelaten. Door die (bijna) stilstand kan ook worden verklaard dat de airbags niet zijn geactiveerd. Volgens [appellante] komt het bij aanrijdingen vaker voor dat de airbags niet zijn geactiveerd; daartoe heeft zij niet alleen verwezen naar de website www.schade-autos.nl maar ook naar de door haar (als productie 10 bij memorie van grieven) overgelegde e-mail van [persoon 1] van 5 februari 2012, die verwijst naar een aantal internetpagina’s met daarop auto's met een behoorlijk grote schade waarvan de airbags desondanks niet waren geactiveerd. Hoewel dit van haar mocht worden verwacht, heeft Achmea hierop niet gereageerd, zodat die mogelijkheid is opengebleven. Op grond van het voorgaande, ook in onderling verband en samenhang bezien, oordeelt het hof niet door Achmea aangetoond dat [appellante] over de toedracht van de aanrijding haar inlichtingenplicht heeft verzaakt. Voor haar eerst bij memorie van antwoord aangevoerde stelling dat [appellante] de aanrijding met opzet heeft veroorzaakt (waarover [appellante] zich volgens het beginsel van hoor en wederhoor nog zou mogen uitlaten), heeft Achmea in het licht van het voorgaande onvoldoende concrete feiten en/of omstandigheden aangevoerd, zodat hiervan evenmin kan worden uitgegaan.

5.4
Volgens de verklaring van [appellante] verkeerde de Mercedes bij haar aankoop op 15 juli 2014 van haar zoon in goede staat, was deze schadevrij en lag de contant betaalde koopprijs tussen de € 7.500 en € 10.000 ("Laten we het daarop houden."). Aan Achmea kan worden toegegeven dat [appellante] met haar verklaring over de herkomst en staat van de auto aan de summiere kant is geweest: blijkens het op 9 juli 2014 afgegeven kentekenbewijs was de auto op die datum met schade ingevoerd. Dit sluit echter niet uit dat de auto intussen was gerepareerd (opmerking verdient dat de zoon van [appellante] automonteur was). Ter comparitie heeft [appellante] verklaard dat de schade was hersteld en dat zij niet wist om wat voor schade het ging. Het valt op dat uit het rapport van MVOA niet blijkt van enige aanwijzing voor voorafgaande schade, terwijl een onderzoek daarnaar in het licht van de in het kentekenbewijs vermelde schade toch voor de hand zou hebben gelegen. Ten slotte is informatie over de betaalde aankoopprijs noch doorslaggevend noch erg relevant omdat de dagwaarde van een auto nu eenmaal zeer goed bepaalbaar is en in de praktijk ook wordt bepaald aan de hand van andere gegevens, zoals koerslijsten et cetera en wel door taxateurs. Weliswaar heeft [appellante] summiere inlichtingen verstrekt, maar van een onjuistheid daarin is niet gebleken. Het hof herinnert eraan dat ook hier de stelplicht en bewijslast op Achmea rusten. Voor zover [appellante] echter niettemin in haar informatieplicht zou zijn tekortgeschoten, heeft Achmea, hoewel dit van haar mocht worden verlangd, niet aan de hand van concrete feiten en omstandigheden uiteengezet dat zij daardoor in een redelijk en tevens daadwerkelijk belang is geschaad. Van opzet tot misleiding is al helemaal niet gebleken.

5.5
Ten slotte is duidelijk dat de kilometerteller aanzienlijk was teruggedraaid, zodat deze op 152.425 stond in plaats van 297.210. Vanzelfsprekend kan hiervan invloed uitgaan op de waardebepaling van de auto. Gesteld noch gebleken is echter dat [appellante] destijds wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de kilometerstand was teruggedraaid c.q. gemanipuleerd. Daarom kan informatie daarover niet worden aangemerkt als door haar en welbewust onjuist verstrekt.

5.6
Het komt er dus op neer dat Achmea, ondanks de diverse niet onbegrijpelijke twijfelpunten, onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat [appellante] haar inlichtingenplicht heeft geschonden, laat staan daarbij heeft gehandeld met het opzet om Achmea te misleiden. Het aanbod van Achmea in twee instanties om dat opzet te bewijzen, wordt daarom gepasseerd. Daarmee is in het licht van de desbetreffende polisvoorwaarden onder 3.8 de grondslag ontvallen aan Achmea’s weigering tot schadevergoeding, haar opzegging van deze autoverzekering en de andere schadeverzekeringen en haar meldingen van dit incident bij het EVR, CBV en Stichting CIS.

5.7
[appellante] heeft de reparatiekosten laten begroten op € 7.375,87. Achmea heeft haar verweer tegen de omvang van deze kosten niet feitelijk onderbouwd, zodat dit verweer als onvoldoende gemotiveerd moet worden verworpen. Anders dan Achmea aanvoert, bestaat er wegens de schadevergoedingsvordering en het tijdsverloop na de aanrijding nu in redelijkheid geen aanleiding meer om de in artikel 4 van de Voorwaarden Dekking Beperkt Casco geregelde procedure tot vaststelling van de schade te volgen. De reparatiekosten staan dus vast. Volgens Achmea moet schadevergoeding echter plaatsvinden op basis van totaal verlies, zoals geregeld in artikel 3.2 van die voorwaarden. Ingevolge artikel 3.2.1 daarvan vergoedt de verzekeraar in geval van totaal verlies de waarde van het motorrijtuig onmiddellijk vóór de gebeurtenis verminderd met de waarde van het motorrijtuig direct na de gebeurtenis. Hoewel Achmea daartoe zeer wel in staat moet worden geacht en alle gelegenheid voor taxatie heeft gehad, heeft zij echter niet concreet uiteengezet welke dagwaarden de auto vóór en direct na de aanrijding had. Achmea heeft het totaal verlies wel gebaseerd op het door [appellante] voor de auto betaalde bedrag, maar dit is met minimaal € 7.500 in elk geval hoger dan de reparatiekosten. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat zich hier een geval voordoet van totaal verlies. Achmea zal dus de reparatiekosten ad € 7.375,87 moeten vergoeden zonder de maximering van artikel 3.1 van de Voorwaarden Dekking Beperkt Casco, maar wel verminderd met het eigen risico van € 135. Met betrekking tot de wettelijke rente kan de ingangsdatum niet worden gesteld op de dag van de aanrijding, 9 oktober 2014, omdat gesteld noch gebleken is dat Achmea toen al in verzuim was, zodat de ingangsdatum overeenkomstig de subsidiaire vordering zal worden bepaald vanaf de dag der dagvaarding. De vordering onder 1. is in zoverre grotendeels toewijsbaar.

5.8
De vorderingen 2. en 3. zijn eveneens toewijsbaar omdat de door Achmea voor de opzegging van de verzekeringen en melding bij de registers opgegeven gronden niet zijn komen vast te staan. De vordering onder 4. tot bepaling van een dwangsom zal beperkt worden toegewezen zoals hieronder vermeld. ECLI:NL:GHARL:2017:4721