Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 061015 geen letsel; verzwijging mbt regelmatig bestuurder auto; uit vragenformulier wordt niet in alle opzichten duidelijk tot wie vraag zich richt

Hof 's-Hertogenbosch 061015 geen letsel; verzwijging mbt regelmatig bestuurder auto; uit vragenformulier wordt niet in alle opzichten duidelijk tot wie vraag zich richt

3 De beoordeling
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
( i) [appellante] heeft op 22 januari 2010 (via haar assurantietussenpersoon) bij NN een aanvraag gedaan voor het afsluiten van een motorrijtuigenverzekering voor een Volkswagen Transporter.
(ii) Op het aanvraagformulier (prod. 1 inleidende dagvaarding) is [appellante] als aanvrager vermeld en haar dochter [dochter appellante] (hierna: [dochter appellante] ) als regelmatige bestuurder. Op dit door [appellante] ondertekende aanvraagformulier is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Voorgeschiedenis
Bij deze vragen dienen feiten vermeld te worden over het schadeverloop van de aanvrager/het bedrijf van de aanvrager en/of andere personen van wie het belang wordt meeverzekerd op deze verzekering, die zijn voorgevallen in de laatste acht jaar (..)
Zijn er schaden veroorzaakt/geleden door gebeurtenissen Ja
waarvoor de gevraagde verzekering dekking biedt?
Aantal schaden? 1
(..)
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Is er door een verzekeraar enige vorm van verzekering Nee
geweigerd of opgezegd (..)?
Is er sprake geweest van een aanraking met politie/justitie Nee
ter zake (van verdenking) van het plegen van een misdrijf?
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Wordt de rijvaardigheid van u en/of de regelmatige Nee
bestuurder beïnvloed door een lichaamsgebrek, een ziekte
of het gebruik van medicijnen?
Is er sprake (geweest) van voorwaardelijke ontzegging van Nee
de rijbevoegdheid aan u of de regelmatige bestuurder?
Toelichting Auto wordt gebruikt voor gehandicap-
tenvervoer van aanvrager+echtgenoot,
dochter is regelmatige bestuurder,
schoonzoon rijdt incidenteel
(..)
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- (..)
Mededelingsplicht
Aanvrager is verplicht de vragen in deze aanvraag volledig en naar waarheid te beantwoorden voor zichzelf én voor iedere andere persoon wiens belangen worden meeverzekerd, over wat hij zelf weet én wat die andere persoon weet. Aanvrager is hiervoor zelf verantwoordelijk, ook al beantwoordt een ander die vragen namens hem.”
(iii) [appellante] en haar inmiddels overleden echtgenoot kampten met lichamelijke aandoeningen. De te verzekeren Volkswagen Transporter was geschikt voor gehandicaptenvervoer. [appellante] noch wijlen haar echtgenoot kon of mocht een auto besturen; daarom werd hun dochter [dochter appellante] opgevoerd als regelmatige bestuurder.
(iv) De verzekeringsovereenkomst tussen NN en [appellante] (als verzekeringnemer) is op 8 januari 2010 tot stand gekomen (prod. 3 inleidende dagvaarding).
( v) Op 2 of 3 oktober 2010 is de Volkswagen Transporter gestolen. [appellante] heeft de diefstal gemeld bij haar assurantietussenpersoon en aanspraak gemaakt op uitkering onder de verzekeringsovereenkomst.
(vi) NN heeft naar aanleiding van de claim een onderzoek naar de toedracht laten instellen. Uit dit onderzoek is gebleken dat in 2008 aan [dochter appellante] een inboedelverzekering is geweigerd. De weigering hield verband met een verzwijging door [dochter appellante] van het strafrechtelijke verleden van haar partner [partner appellante] . Dit strafrechtelijke verleden bestond onder meer hieruit dat [partner appellante] de auto van [appellante] had beschadigd.
(vii) NN heeft bij brief van 10 januari 2011 (prod. 7 inleidende dagvaarding) dekking onder de verzekeringsovereenkomst geweigerd en de overeenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd.

3.2.
[appellante] heeft gevorderd NN te veroordelen tot betaling van de nader te bepalen waarden van de auto, althans een gedeelte daarvan, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 3 oktober 2010. Zij vordert tevens veroordeling van NN tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 454,- en € 360,- op grond van artikel 1.1. en 2.2.6 van de polisvoorwaarden en een bedrag van € 1.788,- (het hof leest gezien par. 44 van de inleidende dagvaarding € 1.158,-) aan buitengerechtelijke kosten.

3.3.
NN heeft gemotiveerd betwist dat de als gevolg van de autodiefstal geleden schade is gedekt onder de verzekeringsovereenkomst. NN stelt dat [appellante] haar mededelingsplicht ex artikel 7:928 BW heeft geschonden omdat in het aanvraagformulier niet is vermeld dat [dochter appellante] , de regelmatige bestuurder van de te verzekeren Volkswagen Transporter, eerder een verzekering is geweigerd wegens verzwijging. Indien [appellante] het aanvraagformulier wel naar waarheid had ingevuld, zou NN geen overeenkomst met [appellante] hebben gesloten, zodat NN op grond van artikel 7:930 lid 4 BW geen uitkering is verschuldigd, aldus NN.

3.4.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten. Zij heeft daartoe overwogen dat [dochter appellante] als beoogd bestuurster van de auto een persoon is van wie belangen worden meeverzekerd en dat in het aanvraagformulier is vermeld dat [appellante] als aanvraagster de vragen op het formulier tevens moet beantwoorden voor andere personen wier belangen tevens worden meeverzekerd. Dit brengt mee dat daar waar op het formulier wordt gevraagd naar een weigering van enige vorm van verzekering, dit ook geldt voor de weigering van een verzekering aan [dochter appellante] . Nu vaststaat dat aan [dochter appellante] in 2008 een verzekering is geweigerd, leidt dit tot de conclusie dat het antwoord “neen” foutief is, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat NN, gezien het door haar gevoerde acceptatiebeleid, bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering met [appellante] zou hebben gesloten.

3.5.
[appellante] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd, geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen.

3.6.
[appellante] heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [dochter appellante] als beoogd (regelmatig) bestuurster van de auto een persoon is van wie belangen worden meeverzekerd, zodat dit oordeel in hoger beroep tot uitgangspunt strekt.

3.7.
In grief 2 stelt [appellante] dat in het aanvraagformulier de vragen door doorgetrokken strepen in drie onderdelen zijn verdeeld en dat alleen in de onderdelen 1 en 3 specifiek wordt gevraagd naar feiten en omstandigheden van andere personen van wie het belang wordt meeverzekerd, althans van de regelmatige bestuurder. [appellante] stelt dat zij, gezien de tekst en de opbouw van het formulier, niet heeft begrepen of behoorde te begrijpen dat ook het tweede onderdeel, waarin wordt gevraagd naar het verzekeringsverleden, betrekking had op andere personen van het wie het belang wordt meeverzekerd, althans op de regelmatige bestuurder.

3.8.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 7:928 lid 1 BW de verzekeringnemer vóór het sluiten van de verzekeringsovereenkomst aan de verzekeraar alle feiten moet meedelen die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, deze de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Ingevolge artikel 7:928 lid 2 BW omvat de in lid 1 bedoelde mededelingsplicht van de verzekeringnemer ook hetgeen een hem bekende derde van wie de belangen bij het sluiten van de verzekering gedekt zijn, had moeten mededelen indien hij zelf verzekeringnemer was geweest.

3.9.
Indien de verzekering, zoals in het onderhavige geval, wordt gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar gehanteerde vragenlijst (aanvraagformulier) ex artikel 7:928 lid 6 BW, geeft de verzekeraar te kennen dat hij alleen over de gevraagde feiten wil worden geïnformeerd en alleen die feiten voor hem van belang zijn. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten: 1. de verzekeringnemer mag de op die vragenlijst voorkomende vragen opvatten overeenkomstig de zin die hij aan die vragen onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mag toekennen; 2. de verzekeraar kan zich niet erop beroepen dat feiten waarnaar niet was gevraagd, niet zijn medegedeeld, tenzij is gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden; en 3. heeft de verzekeraar vóór het aangaan van de verzekering mededeling gevraagd van feiten die een ander dan de verzekeringnemer betreffen, dan is deze gehouden de desbetreffende vragen volledig en naar waarheid te beantwoorden; heeft de verzekeraar niet gevraagd naar feiten die een ander dan de verzekeringnemer betreffen, dan is de onder 2. vermelde regel van toepassing (vgl. HR 20 december 1996, NJ 1997, 638).

3.10.
Naar het oordeel van het hof is in het aanvraagformulier (op bladzijde 3) niet in alle opzichten duidelijk tot wie de vraag zich richt. Evenals [appellante] is het hof van oordeel dat door de redactie van het aanvraagformulier de vragen zijn verdeeld in drie onderdelen. De vragen met betrekking tot het schadeverleden (het eerste onderdeel) richten zich expliciet tot de aanvrager en/of andere personen van wie het belang wordt meeverzekerd; dit geldt ook voor de vragen met betrekking tot de rijvaardigheid en rijbevoegdheid (het derde onderdeel) die zich expliciet richten tot de aanvrager en de regelmatige bestuurder en kennelijk weer niet tot andere personen van wie de belangen onder de verzekering zijn gedekt. In de hier aan de orde zijnde vraag over het verzekeringsverleden (het tweede onderdeel) is in de vraagstelling in het geheel niet tot uitdrukking gebracht tot wie de vraag zich richt. De vraag luidt slechts: “Is door een verzekeraar enige vorm van verzekering geweigerd of opgezegd (..)?”
Die onduidelijkheid wordt naar het oordeel van het hof niet weggenomen of opgehelderd door het vermelde op bladzijde 4 van het aanvraagformulier (onder het kopje mededelingsplicht) dat “Aanvrager (..) verplicht (is) de vragen in deze aanvraag volledig en naar waarheid te beantwoorden voor zichzelf én voor iedere andere persoon wiens belangen worden meeverzekerd”. Hieruit blijkt immers niet dat de vraag over het verzekeringsverleden in het tweede onderdeel, anders dan de vragen in de onderdelen een en drie, zich mede richt tot de derde belanghebbende, althans tot de regelmatige bestuurder.
Naar het oordeel van het hof heeft de verzekeraar vóór het aangaan van de verzekering derhalve niet gericht een mededeling gevraagd van feiten die een ander dan de verzekeringnemer betreffen. Het hof is voorts van oordeel dat [appellante] als behoorlijk en zorgvuldig verzekeringnemer aan de hand van de vragen op het aanvraagformulier ook redelijkerwijs niet had moeten begrijpen dat de desbetreffende vraag zich mede richtte tot de regelmatige bestuurder. Dat [appellante] in dezen heeft gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden, heeft NN niet gemotiveerd gesteld. De conclusie luidt dat NN zich niet erop kan beroepen dat [appellante] de vraag naar het verzekeringsverleden van de regelmatige bestuurder onjuist heeft beantwoord.
Aan de stelling van NN dat het “papieren” formulier dat [appellante] thuis heeft ingevuld qua lay-out en tekst mogelijk afweek van het onderhavige door [appellante] ondertekende aanvraagformulier, wordt als onvoldoende onderbouwd voorbijgegaan. Het hof merkt daarbij op dat de verzekeringsovereenkomst ook is gesloten op de grondslag van het door NN gehanteerde aanvraagformulier en dat NN zich erop beroept dat de vragen op laatstgenoemd formulier niet juist zijn beantwoord.

3.11.
De conclusie is dat grief 2 slaagt. Grief 1 waarin [appellante] opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat NN geen verzekering zou hebben gesloten met [appellante] indien zij van de ware stand van zaken op de hoogte zou zijn geweest, behoeft derhalve geen beoordeling. Het bewijsaanbod van NN wordt gepasseerd nu geen feiten te bewijzen aangeboden zijn die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden. ECLI:NL:GHSHE:2015:3903