Overslaan en naar de inhoud gaan

Rb Den Haag 190815 woonlastenverzekering onderhoudstimmerman; schending mededelingsplicht tzv rugklachten; geen opzettelijke benadeling; geen opname in CIS

Rb Den Haag 190815 woonlastenverzekering onderhoudstimmerman; schending mededelingsplicht tzv rugklachten; geen opzettelijke benadeling; geen opname in CIS

2 De feiten

2.1.
[A] is onderhoudstimmerman en heeft een eenmanszaak. [A] en Aegon zijn een verzekeringsovereenkomst aangegaan die is ingegaan op 16 september 2009. Deze overeenkomst betrof een woonlastenverzekering.

2.2.
Bij de aanvraag van de verzekeringspolis is aan [A] op de gezondheidsverklaring, die door hem is ingevuld en ondertekend op 10 september 2009, een aantal vragen gesteld, waaronder bij vraag 4:“Bent u ooit behandeld door een medisch specialist in verband met psychische klachten, hart- of rugklachten.” [A] heeft deze vraag ontkennend beantwoord.

2.3.
In de periode 2011-2012 heeft [A] wegens overbelasting van zijn schouder een beroep gedaan op de bij Aegon gesloten verzekering en heeft hij een uitkering ter hoogte van € 20.848,23 ontvangen.

2.4.
Eind november 2012 heeft [A] bij Aegon aangifte gedaan van ziekte wegens rugklachten. Daartoe heeft hij een formulier ingevuld en ondertekend op 13 december 2012. Op dat formulier heeft [A] bij vraag 5: “Heeft verzekerde reeds eerder aan klachten van deze aard geleden” ja aangekruist en toegevoegd: “circa 8 jaar geleden”. Op de vraag “wie is/was behandelend arts/specialist” heeft [A] als antwoord gegeven: “[B] , [adres] , Den Haag.”

2.5.
Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft Aegon onderzoek verricht naar de ziektegeschiedenis van [A] . Uit dat onderzoek, waartoe het medisch dossier van [A] is geraadpleegd, is gebleken dat [A] in mei 2005 in verband met recidiverende lage rugklachten door een orthopedisch chirurg, [C] (hierna ook: de orthopeed), is onderzocht. Het onderzoek door de orthopeed heeft bestaan uit een anamnese, lichamelijk onderzoek en het maken van röntgenfoto’s. Bovendien is een vervolgafspraak gemaakt. In een brief van Aegon van 24 juli 2013 aan [A] is het medisch dossier hierover als volgt weergegeven:

“05-04-2005: patiënt heeft sinds een aantal jaren lage rugklachten in wisselende mate. Sinds 3 maanden heeft hij een toename van zijn pijnklachten bij een verbouwing van zijn huis. De pijn bevindt zich laag lumbaal. Patiënt is reeds bij een sportmasseur geweest en bij de fysiotherapeut. 
Bespreking: bij patiënt is waarschijnlijk sprake van chronische aspecifieke rugklachten. Om dit te behandelen adviseren wij hem een afspraak bij de manueel therapeut. Aldus de maatschap orthopedie van het ziekenhuis Leyenburg.”

Uit het medisch dossier is verder gebleken dat na de diagnose en verwijzing door de orthopedisch chirurg [A] is behandeld door een orthomanueel arts, [B] (hierna ook: de orthomanueel therapeut), is behandeld. Op basis van dit onderzoek heeft de chirurg een diagnose gesteld en [A] voor behandeling doorverwezen naar de orthomanueel therapeut.

2.6.
Nadat tussen partijen enige correspondentie was gevoerd, waarbij de discussie zich toespitste op de vraag of een orthomanueel therapeut als medisch specialist in de zin van vraag 4 van de gezondheidsverklaring is aan te merken, welke vraag door [A] ontkennend en door Aegon bevestigend werd beantwoord, heeft de medisch adviseur van Aegon, [D] , bij brief van 24 juli 2013 erop gewezen dat [A] in de op 10 september 2009 ondertekende gezondheidsverklaring in het geheel geen bijzonderheden heeft gemeld ten aanzien van zijn eerdere gezondheidsproblematiek en heeft zij zich namens Aegon op het standpunt gesteld dat de verzekering op andere wijze of niet tot stand zou zijn gekomen als de rugklachten bij het aangaan van de verzekering wel bekend waren geweest. In een brief van dezelfde medisch adviseur van 22 augustus 2013 is dit standpunt herhaald.

2.7.
Bij brief van 10 september 2013 heeft Aegon de verzekeringsovereenkomst per direct beëindigd wegens schending door [A] van de mededelingsplicht als bedoeld in artikel 7:928 lid 1 BW. Deze schending bestaat er volgens Aegon in dat [A] in de gezondheidsverklaring geen enkele medische bijzonderheid over zijn huidige of eerdere gezondheidstoestand heeft gemeld. In dezelfde brief is door Aegon een bedrag van € 20.848,23 aan gedane uitkeringen teruggevorderd. Daarnaast heeft Aegon, zoals zij ook in de beëindigingsbrief heeft aangekondigd, een melding gedaan voor registratie in het incidentenregister en het interne verwijzingsregister van Aegon en heeft zij [A] aangemeld voor het externe verwijzingsregister voor financiële instellingen van de stichting CIS.

3 Het geschil

in conventie

3.1.
[A] vordert samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

 een verklaring voor recht dat Aegon ten onrechte de met [A] gesloten verzekeringsovereenkomst heeft beëindigd;

 veroordeling van Aegon om haar beslissing dat [A] het aan hem uitgekeerde bedrag van € 20.848,23 moet terugbetalen, te herroepen;

 veroordeling van Aegon om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de persoonsgegevens van [A] uit het Incidentenregister en de twee daaraan gekoppelde verwijzingsregisters, zijnde het Intern Verwijzingsregister (IVR) en het Extern Verwijzingsregister (EVR/EVI) te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom;

 veroordeling van Aegon om te bewerkstelligen dat het Bureau Justitiële Zaken van het Verbond van Verzekeraars de persoonsgegevens van [A] uit haar registers verwijdert;

 veroordeling van Aegon om binnen drie weken na de betekening van dit vonnis aan [A] een bedrag van € 32.500 te betalen, op straffe van een dwangsom;

 veroordeling van Aegon in de proceskosten.

3.2.
De vordering is in al haar onderdelen, kort gezegd, gebaseerd op het volgende. [A] heeft in het verleden weliswaar lage rugklachten gehad, waarvoor hij in 2005 is behandeld door een orthomanueel therapeut. De vraagstelling op het aanvraagformulier voor de verzekeringsovereenkomst noopte echter niet tot het vermelden van deze behandeling, nu expliciet en uitsluitend is gevraagd of [A] in het verleden door een medisch specialist is behandeld. Een orthomanueel therapeut is geen medisch specialist omdat hij niet is ingeschreven in het BIG-register. [A] hoefde evenmin melding te maken van het feit dat hij in 2005 door een orthopedisch chirurg is onderzocht; deze specialist heeft [A] namelijk niet zelf behandeld maar heeft hem voor behandeling doorverwezen naar de al genoemde orthomanueel therapeut. Volgens [A] heeft hij de vraag dus naar waarheid ingevuld. Dit betekent volgens hem dat Aegon zonder grond de verzekeringsovereenkomst heeft beëindigd en voorts dat Aegon gehouden is een uitkering te doen. Ook heeft Aegon [A] daarom onrechtmatig ingeschreven in de verschillende registers.

3.3.
Aegon heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

in reconventie

3.5.
Aegon vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [A] tot betaling van € 20.848,23, vermeerderd met rente en en met veroordeling van [A] in de proceskosten.

3.6.
Aegon legt hieraan ten grondslag dat indien [A] zijn meldingsplicht niet had geschonden en wel opgave had gedaan van het onderzoek bij de orthopeed en/of de behandeling bij de orthomanueel therapeut, Aegon geen verzekeringsovereenkomst met [A] had gesloten. Derhalve is de eerder gedane uitkering onverschuldigd betaald.

3.7.
[A] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze gezamenlijk worden behandeld.

4.2.
Centraal in deze zaak staat de vraag of [A] de op hem rustende mededelingsplicht van artikel 7:928 lid 1 BW heeft geschonden door geen melding te doen van het consult bij de orthopedisch chirurg en de consulten bij de orthomanueel therapeut. Bij de beantwoording daarvan wordt het volgende vooropgesteld. De mededelingsplicht van de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst ziet op feiten die hij kende of behoorde te kennen. Voor de vraag welke feiten de verzekeringnemer behoorde te kennen wordt, blijkens de parlementaire geschiedenis, uitgegaan van een behoorlijk en zorgvuldig verzekeringnemer, waarbij alle omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Tevens dient rekening te worden gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verzekeringnemer. Voorts ziet de mededelingsplicht uitsluitend op feiten waarvan de verzekeringnemer weet of behoort te begrijpen dat deze voor de verzekeraar van belang (kunnen) zijn. Aan de hand van de vragenlijst die door de verzekeraar is toegezonden, weet de verzekeringnemer welke punten de verzekeraar interesseren. Daarbij geldt dat de verzekeringnemer een voorgelegde vraag mag opvatten naar de zin die hij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht toekennen (HR 1 december 1995, LJN ZC1902, NJ 1996, 707).

4.3.
In het midden kan blijven of [A] bij vraag 4 van de gezondheidsverklaring melding had moeten maken van de behandeling bij de orthomanueel therapeut. De daarmee verband houdende vraag of deze therapeut als medisch specialist is aan te merken, kan daarmee eveneens onbeantwoord blijven. De rechtbank is van oordeel dat het voor [A] duidelijk had kunnen en moeten zijn dat hij bij vraag 4 in elk geval melding had moeten maken van het onderzoek dat de orthopeed in mei 2005 bij hem naar aanleiding van de teruggekeerde lage rugklachten heeft verricht. Niet in geschil is immers dat deze chirurg wel als een medisch specialist is aan te merken. Aan dit oordeel kan niet afdoen de ter zitting ingenomen stelling van [A] dat hij zich ten tijde van de aanvraag niet meer kon herinneren dat hij zich voorafgaand aan de consulten bij de orthomanueel therapeut door een orthopeed heeft laten onderzoeken. Zoals gezegd, wordt de omvang van de mededelingsplicht niet alleen bepaald door de feiten die een verzekeringnemer kent, maar ook door de feiten die hij behoort te kennen. [A] , die dit onderzoek zelf heeft ondergaan, behoorde derhalve te weten dat hij voorafgaand aan de behandelingen bij de orthomanueel therapeut is onderzocht en doorverwezen door de orthopeed. Bovendien mocht van [A] als behoorlijk en zorgvuldig verzekeringsnemer worden verwacht dat hij bij twijfel over mogelijke andere consulten in verband met zijn rugklachten navraag zou doen bij zijn huisarts. Dit geldt temeer nu op de vragenlijst uitdrukkelijk is gevraagd naar behandelingen voor rugklachten. Het was dus voor [A] voldoende kenbaar dat voor Aegon met name het eventuele bestaan van deze klachten van belang was voor de beoordeling van de aanvraag.

4.4.
Ook het betoog van [A] dat een enkel consult bij een orthopeed niet onder de term “behandeling” valt als bedoeld onder vraag 4, kan niet slagen. Daarbij laat de rechtbank daar dat [A] zijn betoog dat hij zijn meldingsplicht niet heeft geschonden primair baseert op de stelling dat hij zich het consult van de orthopeed ten tijde van de aanvraag niet herinnerde. Dit betekent - goed beschouwd - dat de melding van het consult van de orthopeed niet is achterwege gebleven vanwege de uitleg die volgens [A] aan het begrip behandeling moet worden gegeven. Anders gezegd: dit begrip heeft kennelijk geen rol gespeeld bij de invulling van de vragenlijst. Wat daar van zij, de rechtbank is hoe dan ook van oordeel dat een onderzoek en diagnose door een medisch specialist, zoals een orthopedisch chirurg, zijn aan te merken als behandeling. Dit is ook het geval wanneer dit onderzoek en de diagnose slechts uit één enkel consult zou bestaan. Deze uitleg van het begrip behandeling sluit ook aan bij de ruime definitie van de geneeskundige behandelingsovereenkomst en handelingen op het gebied van de geneeskunst, zoals geformuleerd in artikel 7:446 lid 1 en 2 BW. Ook het onderzoeken en het geven van raad worden onder handelingen op het gebied van de geneeskunst verstaan. Ook voor een zorgvuldig handelende verzekeringnemer had dit duidelijk moeten zijn (vergelijk in dit verband Gerechtshof Arnhem 3 mei 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BQ4461)

4.5.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [A] , door na te laten melding te maken van het consult bij de orthopedisch chirurg, zijn mededelingsplicht als bedoeld in art. 7:928 lid 1 BW jegens Aegon heeft geschonden.

4.6.
Nu Aegon gemotiveerd heeft gesteld en [A] niet heeft bestreden dat Aegon als redelijk handelend verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken, geen verzekering zou hebben gesloten, was Aegon gerechtigd de overeenkomst op de voet van artikel 7:929 lid 2 BW te beëindigen. Aegon is dus niet gehouden aan [A] enige uitkering te doen.

4.7.
In verband met het schenden van de mededelingsplicht door [A] heeft Aegon hem opgenomen in een door haar aangelegde incidentenregister, het interne verwijzingsregister van Aegon en [A] aangemeld voor het externe verwijzingsregister van CIS. Gelet op het hiervoor gegeven oordeel stond het Aegon vrij om [A] op te nemen in de interne registers. [A] heeft ook niet gesteld en evenmin is gebleken dat Aegon daarmee in strijd handelt met haar eigen regels omtrent opname in deze registers. De rechtbank komt tot een ander oordeel ten aanzien van de aanmelding van [A] voor het externe verwijzingsregister. Zoals Aegon zelf ook tot uitgangspunt heeft genomen, is deze aanmelding alleen gerechtvaardigd in geval van opzettelijke benadeling. Naar het oordeel van de rechtbank is het enkele feit dat [A] bij zijn beantwoording van de vragenlijst geen melding heeft gemaakt van enige behandeling door een medisch specialist, onvoldoende redengevend voor de conclusie dat daarmee ook de opzettelijke benadeling is gegeven. Daarvoor moeten meer omstandigheden komen vast te staan. Nu Aegon de stelling van [A] dat hij zich ten tijde van de beantwoording van de vragenlijst niet meer kon herinneren dat hij ook bij een orthopeed is geweest (en hij er van uitging dat een orthomanueel therapeut niet als een medisch specialist is aan te merken), onvoldoende heeft bestreden, is er onvoldoende grond voor het oordeel dat van opzettelijke benadeling sprake is geweest. Dit brengt mee dat het Aegon niet vrijstond om [A] aan te melden voor het externe verwijzingsregister. De daarmee samenhangende vorderingen, weergegeven onder het derde en vierde gedachtestreepje, zullen worden toegewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het opleggen van een dwangsom nu zij ervan uitgaat dat Aegon gevolg geeft aan deze veroordeling.

4.8.
Op het hiervoor weergegeven oordeel stuiten de overige vorderingen van [A] af.

4.9.
Uit het voorgaande vloeit tevens voort dat de door Aegon aan [A] gedane uitkering van € 20.848,23 onverschuldigd is geschied. Op deze grond zal [A] worden veroordeeld tot terugbetaling van dit bedrag, welk bedrag - bij gebreke van een andere gevorderde ingangsdatum - wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de conclusie van eis in reconventie. ECLI:NL:RBDHA:2015:10836