Rb Gelderland 260717 auto-inbraakschade; verval recht op uitkering na opzettelijke misleiding; vordering tzv onderzoekskosten, met uitzondering van eerste onderzoek, toegewezen
- Meer over dit onderwerp:
Rb Gelderland 260717 auto-inbraakschade; verval recht op uitkering na opzettelijke misleiding; vordering tzv onderzoekskosten, met uitzondering van eerste onderzoek, toegewezen
5 De beoordeling in conventie en in reconventie
5.1.
[eiser 1] stelt dat sprake is van diefstal en vordert nakoming van de verzekeringsovereenkomst. Achmea heeft de diefstal op zichzelf niet betwist, maar voert aan dat niet alle door [eiser 1] als gestolen opgegeven onderdelen van de auto tijdens de diefstal gestolen (kunnen) zijn. Achmea werpt op dat sprake is van fraude in de zin van de polisvoorwaarden en voert aan dat zij daarom niet gehouden is tot uitkering over te gaan. Zij wijst in dit kader op de artikelen 5 en 7 van de polisvoorwaarden (r.o. 2.2) en artikel 7:941 lid 5 BW.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van de vraag of Achmea gehouden is over te gaan tot uitkering op grond van de verzekeringsovereenkomst, artikel 7:941 lid 5 BW dient te prevaleren boven eerder genoemde polisvoorwaarden omdat in deze polisvoorwaarden niet is opgenomen dat - om tot verval van recht te kunnen komen - de schending van de meldingsplicht moet hebben plaatsgevonden met het opzet de verzekeraar te misleiden. Dit terwijl deze toevoeging uit artikel 7:941 lid 5 BW ingevolge artikel 7:943 lid 2 BW van dwingend recht is.
5.3.
[eiser 1] is ingevolge artikel 7:941 lid 2 BW gehouden om in geval van diefstal (binnen een redelijke termijn) aan Achmea alle inlichtingen en bescheiden te verschaffen die voor Achmea van belang zijn om (de hoogte van) haar uitkeringsplicht te beoordelen, de zogenaamde meldingsplicht. Komt [eiser 1] deze verplichting niet na met het opzet de verzekeraar te misleiden, dan vervalt in beginsel haar (gehele) recht op uitkering (artikel 7:941 lid 5 BW).
5.4.
[eiser 1] heeft aan Achmea opgegeven dat bij de diefstal uit de auto tien auto-onderdelen zijn ontvreemd. Achmea werpt op dat uit technisch onderzoek is gebleken dat niet al deze onderdelen ten tijde van de diefstal uit de auto zijn losgekoppeld. Volgens Achmea zijn zeven onderdelen bij een kilometerstand van 21.840 km losgekoppeld en drie onderdelen nadien, bij een kilometerstand van 21.856 km. [eisers] betwist dit. Zij werpt op dat alle als gestolen opgegeven auto-onderdelen tijdens de diefstal zijn ontvreemd.
5.5.
Niet in geschil tussen partijen is dat op 29 april 2015 onderdelen uit de auto zijn ontvreemd. Evenmin is in geschil dat de auto na de diefstal per autoambulance is vervoerd naar [naam autobedrijf] en vervolgens rijdend naar [naam autobedrijf 2]. De auto heeft daarmee tussen het moment van de diefstal en de inspectie door [de ingenieur] rijdend de afstand van Son en Breugel naar Schijndel afgelegd. Deze afstand bedraagt, dat is niet betwist door [eisers] , ongeveer 17 kilometer. [de ingenieur] heeft de auto op 8 mei 2015 geïnspecteerd en toen ook de voertuigelektronica uitgelezen. Op dat moment was de kilometerstand van de auto (op de kilometerteller) 21.856 km. Ten tijde van de diefstal moet de kilometerstand dus ongeveer 21.839 km zijn geweest. [medewerker Dekra] heeft de auto op 9 september 2015 geïnspecteerd en de voertuigelektronica uitgelezen. Op dat moment bedroeg de kilometerstand van de auto (op de kilometerteller) 23.592 km. [eisers] voeren aan dat zij tussen de eerste en de tweede inspecties nog ongeveer 1.700 km met de auto hebben gereden.
5.6.
[de ingenieur] heeft er in zijn rapportages op gewezen dat het storingsgeheugen van de voertuigelektronica om de 16 km actualiseert. Wanneer een storing in de voertuigelektronica wordt waargenomen bij een kilometerstand van 21.840 km betekent dit volgens [de ingenieur] dat de storing is opgetreden gedurende de actualiseringsstap van 21.840 km tot 21.856 km, oftewel bij een kilometerstand (op de kilometerteller) liggend tussen de 21.840 km en de 21.855,99 km. Wordt een storing opgeslagen bij (de eerstvolgende) kilometerstand 21.856 km, dan is de storing opgeslagen gedurende de actualiseringsstap van 21.856 km tot 21.872 km. Hoewel [medewerker Dekra] heeft aangegeven graag nader onderzoek te willen doen aan de auto om de door [de ingenieur] beschreven actualisatiestap te kunnen bevestigen, gaat de rechtbank, gelet op de door [de ingenieur] (ook later nog) met voorbeelden onderbouwde uitleg en het feit dat alle in de onderzoeken van [de ingenieur] en [medewerker Dekra] voorkomende uitgelezen storingen van de voertuigelektronica steeds een veelvoud van 16 km betreffen, uit van een actualisatiestap van (steeds) 16 km in het storingsgeheugen van de voertuigelektronica. Het enkele feit dat [medewerker Dekra] dit niet nagemeten heeft, maakt niet dat hier niet van uitgegaan zou kunnen worden.
5.7.
Achmea, op wie in ingevolge de hoofdregel van 150 Rv de stelplicht en bewijslast rusten van haar stelling dat [eiser 1] de meldingsplicht heeft geschonden met het opzet haar te misleiden, verwijst ter onderbouwing van haar stelling dat niet alle onderdelen bij de diefstal zijn ontvreemd naar het onderzoeksrapport van [de ingenieur] van 24 juni 2015 (r.o. 2.5) en diens latere rapportages/bevindingen.
Bij het uitlezen van de voertuigelektronica op 8 mei 2015 door [de ingenieur] bleek uit meetgegevens dat zeven van de als gestolen onderdelen voor het eerst als elektronisch onderbroken werden waargenomen en opgeslagen bij een kilometerstand van 21.840 km, hetgeen gelet op hetgeen in r.o. 5.5 is overwogen overeenkomt met de kilometerstand van de auto ten tijde van de diefstal en drie onderdelen (de bestuurderstoel, de gordelspanners voor de zitplaatsen achterin en de voorste portierpanelen) bij een opgeslagen bij een kilometerstand van 21.856, de kilometerstand van de auto ten tijde van het onderzoek door [de ingenieur] bij [naam autobedrijf 2].
[eisers] betwist de juistheid van het rapport van [de ingenieur] . Zij wijst in het kader van deze betwisting op het rapport van [medewerker Dekra] van 16 september 2015 (r.o. 2.9) en diens latere rapportages/bevindingen. [eiser 1] voert aan dat uit het rapport van [medewerker Dekra] volgt dat alle als gestolen opgegeven auto-onderdelen bij dezelfde kilometerstand, te weten 21.840 km - en dus tijdens van de diefstal -, als zijnde elektronisch onderbroken werden waargenomen en opgeslagen.
5.8.
Vast staat dat het uitlezen van de voertuigelektronica door [de ingenieur] en [medewerker Dekra] tot verschillende meetgegevens heeft geleid. Vast staat ook, dat is aan [de ingenieur] en [medewerker Dekra] gebleken tijdens hun gesprek op 22 januari 2016 en volgt uit hun terugkoppeling aan Achmea, respectievelijk [eisers] (r.o. 2.11 en 2.12), dat in de periode tussen de inspectie door [de ingenieur] (op 8 mei 2015) en die door [medewerker Dekra] (op 9 september 2015) werkzaamheden aan de voertuigelektronica van de auto zijn uitgevoerd. Zo is sprake van gewiste storingen in de versnellingsbakelektronica, de stuurkolom-module en de regeleenheid “Collision Prevention Assist”, andere onderdelen dus dan de onderdelen waarom het hier draait. Nu het onderzoek door [medewerker Dekra] niet is uitgevoerd onder dezelfde omstandigheden als het onderzoek door [de ingenieur] en het verschil in omstandigheden de kern van het onderzoek en de waarnemingen door [de ingenieur] betreft, kan het rapport van [medewerker Dekra] van 16 september 2015 niet dienen als (voldoende onderbouwde) betwisting van de met het rapport van [de ingenieur] van 24 juni 2015 onderbouwde stellingen van Achmea.
5.9.
De rechtbank gaat bij de verdere beoordeling dan ook uit van de juistheid van het rapport van [de ingenieur] , aangenomen moet daarom worden dat niet alle als gestolen opgegeven onderdelen ten tijde van de diefstal zijn losgekoppeld/ontvreemd. [eiser 1] heeft, door aan te geven dat alle onderdelen tijdens de diefstal zijn ontvreemd, de meldingsplicht geschonden.
5.10.
Tussen de verschillende experts is (in latere rapporten) nog gediscussieerd over de vraag hoe het kan dat [de ingenieur] en [medewerker Dekra] verschillende meetgegeven hebben uitgelezen. Zowel [medewerker Dekra] als [medewerker autobedrijf 3] hebben - door [de ingenieur] bestreden - mogelijke oorzaken voor het wissen van storingsinformatie aangedragen. Het gaat in het onderhavige geval echter niet (enkel) om het feit dat tussen de eerste en de tweede meting storingsinformatie gewist bleek te zijn. Het er om (ook) om storingsinformatie die eerst geregistreerd stond bij een kilometerstand van 21.856 km en die nadien - na het aantoonbaar uitvoeren van werkzaamheden aan de voertuigelektronica tussen de eerste en de tweede meting - geregistreerd stond bij lagere kilometerstand, die van 21.840 km, zijnde de kilometerstand ten tijde van de diefstal. Hiervoor is van de zijde van [eisers] geen enkele (logische) verklaring gegeven.
5.11.
Of [eisers] inderdaad - zoals Achmea vermoedt maar [eisers] bestrijdt - alle tien als gestolen opgegeven onderdelen heeft vervangen, waarna zij de kilometerstand heeft teruggedraaid/laten draaien naar 21.840 km om vervolgens alle teruggeplaatste onderdelen weer te verwijderen waardoor deze (alsnog) bij die kilometerstand als losgekoppeld geregistreerd zijn, kan in het midden blijven. Dit kan ook niet meer worden vastgesteld. Nader onderzoek hiernaar kan immers niet meer plaatsvinden nu [eiser 1] ervoor gekozen heeft de auto te verkopen. Voor zover het feit dat [eiser 1] haar betwisting niet (meer) voldoende kan onderbouwen het gevolg is van de verkoop van de auto, komt dit haar rekening en risico. [eiser 1] wist dat [de ingenieur] andere resultaten had uitgelezen dan [medewerker Dekra] en had kunnen verwachten dat nader onderzoek aan de auto gewenst was.
5.12.
Eerder is reeds overwogen dat [eiser 1] de meldingsplicht heeft geschonden. De vraag of dit is gebeurd met het opzet Achmea te misleiden, ligt nog ter beoordeling voor.
Tot de drie onderdelen die, afgaande op de door [de ingenieur] uitgelezen meetgegevens, pas zijn losgekoppeld bij een kilometerstand van 21.856 km, behoort ook de bestuurderstoel. [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] hebben (ook ter comparitie) aangegeven dat de bestuurderstoel bij de diefstal is ontvreemd en dat bij het vervoer van de auto naar [naam autobedrijf 2] gebruik is gemaakt van een kratje. Dit kan, gelet op hetgeen eerder is overwogen, niet juist zijn en kan - nu het om de bestuurderstoel gaat - [eisers] niet zijn ontgaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de opzet op misleiding als bedoeld in artikel 7:941 lid 5 BW daarmee gegeven. De verplichting voor Achmea tot uitkering van de schade is hierdoor vervallen. Dit zou alleen anders kunnen zijn indien zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan die ertoe leiden dat het gehele verval van de uitkering niet gerechtvaardigd is. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken.
5.13.
De vorderingen van [eisers] in conventie worden afgewezen.
5.14.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en in de nakosten worden veroordeeld. De proceskosten in conventie aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- griffierecht 1.929,00
- salaris advocaat 1.447,50 (2,5 punt × tarief € 579,00)
Totaal € 3.376,50
5.15.
De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zal, indien voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt, worden toegewezen vanaf de veertiende dag na betekening van het vonnis.
5.16.
[eiser 1] is op grond van de polisvoorwaarden gehouden de (onderzoeks)kosten te voldoen als sprake is van fraude in de zin van de polisvoorwaarden. Zij zal, gelet op hetgeen in conventie is overwogen, in reconventie (voor een gedeelte hoofdelijk met [eiser 2] en [eiser 3] ) worden veroordeeld tot de voldoening van de onderzoekskosten van € 4.727,71. De daartegen gerichte verweren worden, gelet op de nadere stellingen van Achmea daaromtrent, als onvoldoende onderbouwd verworpen.
5.17.
Het handelen van [eiser 2] en [eiser 3] jegens Achmea kan als onrechtmatig handelen in de zin van artikel 6:162 BW worden gezien. [eiser 2] en [eiser 3] zijn op grond daarvan gehouden de schade die Achmea hierdoor heeft geleden te vergoeden. De door Achmea geleden schade wordt begroot op een bedrag van € 3.702,67 (€ 4.727,71 - € 1.025,04). De kosten (van het eerste onderzoek) van [de ingenieur] zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als schade als gevolg van het onrechtmatig handelen door [eiser 2] en [eiser 3] . Achmea zou deze kosten hoe dan ook hebben gemaakt.
[eiser 2] en [eiser 3] zullen, gelet op het voorgaande, in reconventie (hoofdelijk met [eiser 1] ) worden veroordeeld tot voldoening van een bedrag van € 3.702,67.
5.18.
De wettelijke rente over de onderzoekskosten zal worden toegewezen vanaf het moment dat [eisers] in verzuim is. Ten aanzien van de facturen ad € 1.292,15, € 77,04 en € 1.025,04, uitgaande van hetgeen daarover door [eisers] is aangevoerd bij conclusie van antwoord in reconventie, vanaf 15 juli 2016 en ten aanzien van de facturen ad € 1.565,74 en € 767,74 vanaf 22 februari 2017, zijnde de datum van de antwoordakte, tevens vermeerdering van eis aan de zijde van Achmea. Niet gesteld of gebleken is immers dat deze facturen [eisers] eerder hebben bereikt. ECLI:NL:RBGEL:2017:4238