Overslaan en naar de inhoud gaan

RBAMS 280819 mededelingsplicht; betrokkene had (verdenking van een) overtreding van de Drank- en Horecawet niet hoeven melden

RBAMS 280819 tegenbewijs mogelijk tzv vermoeden opzetaanrijding;
- mededelingsplicht; betrokkene had (verdenking van een) overtreding van de Drank- en Horecawet niet hoeven melden

De beoordeling

in conventie

4.1.
De belangrijkste vraag in dit geschil is of sprake is van (een vermoeden van) fraude aan de kant van [eiser] bij het claimen van de aanrijdingsschade. Als daarvan sprake is, zal de vordering om de persoonsgegevens en schadegegevens van [eiser] uit de registers te verwijderen worden afgewezen nu [eiser] op zichzelf niet heeft betwist dat Delta Lloyd bij die stand van zaken genoemde gegevens in de registers mocht opnemen. [eiser] heeft wel betwist dat sprake is van fraude zodat de rechtbank die vraag zal beantwoorden. Het antwoord op die vraag is ook van belang voor de vordering van [eiser] tot veroordeling van Delta Lloyd om dekking te verlenen onder de verzekering voor de aanrijdingsschade. Voorafgaand aan deze vraag zal de rechtbank het beroep van Delta Lloyd op een schending van de mededelingsplicht behandelen.

mededelingsplicht

4.2.
Delta Lloyd voert aan dat [eiser] geen dekking heeft onder de verzekering omdat [eiser] zijn mededelingsplicht heeft geschonden.

4.3.
Op grond van artikel 7:928 BW dient de verzekeringnemer vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen.

Op grond van artikel 7:928 lid 5 BW is de verzekeringsnemer slechts verplicht feiten omtrent zijn strafrechtelijk verleden (of omtrent dat van derden) mede te delen voor zover zij zijn voorgevallen binnen acht jaar voorafgaand aan het sluiten van de verzekering en voor zover de verzekeraar omtrent dat verleden uitdrukkelijk een vraag heeft gesteld in ‘niet voor misverstand vatbare termen’.

4.4.
Delta Lloyd baseert de schending van de mededelingsplicht in eerste instantie op de verklaring die [eiser] heeft afgelegd bij OAN. [eiser] zou daar verklaard hebben dat hij in 2010 is veroordeeld tot een taakstraf van 180 uur wegens een overtreding van de Opiumwet. Door [eiser] is dit betwist. Hij betoogt dat het in 2010 om de uitvoering van de veroordeling ging, maar dat de veroordeling zelf plaatsvond in 2008 zodat dit meer dan acht jaar voor datum aanvraag (15 juli 2017) was. Ter comparitie is gebleken, op basis van de door [eiser] overlegde gegevens van zijn strafblad, dat [eiser] strafrechtelijk is veroordeeld op grond van de Opiumwet in 2008. Dit is meer dan 8 jaar voor het sluiten van de verzekering. Dat de tenuitvoerlegging plaats vond in 2010, doet daar niet aan af. Dit feit levert aldus geen schending van de mededelingsplicht op.

4.5.
Ter comparitie is ook gebleken dat [eiser] in 2015 verdachte is geweest op grond van een overtreding van de Drank- en Horecawet. Door Delta Lloyd is aangevoerd dat een overtreding van de Drank- en Horecawet tevens een overtreding van de Wet economisch delicten is, waardoor [eiser] dit had moeten melden op het aanvraagformulier van de verzekering (zie 2.1). Door [eiser] is betwist dat hetgeen speelde in 2015 (een exploitatievergunning onder de Drank- en Horecawet van een overgenomen horecazaak die niet in orde leek) een economisch delict is en dat [eiser] dit had moeten melden bij de aanvraag omdat hij hiervoor is vrijgesproken.

4.6.
In geschil is daarmee of de vraag naar het strafrechtelijk verleden op het aanvraagformulier voldoende duidelijk was (‘niet voor misverstand vatbare termen’) en of een verdenking die niet tot een veroordeling heeft geleid gemeld had moeten worden.

4.7.
Uit de vraag op het aanvraagformulier: “Is de aanvrager of een andere belanghebbende bij deze verzekering, in de laatste 8 jaren in aanraking geweest met politie of justitie?” en de toevoeging: “Verdacht is (geweest) of veroordeeld is voor:”, kan worden afgeleid dat ook een vrijspraak onder de mededelingsplicht valt.

4.8.
Vervolgens is de vraag of [eiser] wist dan wel behoorde te weten dat (een verdenking van) een overtreding omtrent een exploitatievergunning van de Drank- en Horecawet een economisch delict is. Nu Delta Lloyd gebruik maakt van een vragenlijst moet [eiser] in elk geval begrijpen dat de feiten waarnaar wordt gevraagd in de vragenlijst voor Delta Lloyd van belang zijn. Daarbij dient tot uitgangspunt te worden genomen dat een verzekeringnemer een hem door de verzekeraar voorgelegde vraag mag opvatten naar de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mag toekennen (HR 1 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1902).

4.9.
De rechtbank oordeelt dat [eiser] een (verdenking van een) overtreding van de Drank- en Horecawet niet had hoeven melden bij de aanvraag voor de verzekering. Het is niet voor iedere redelijk denkende verzekeringsnemer duidelijk dat een overtreding van de Drank- en Horecawet ook een economisch delict is. Er ligt een verantwoordelijkheid bij Delta Lloyd om ervoor te zorgen dat de in te vullen vragenlijst duidelijk is en geen ruimte voor twijfel kan bestaan over hetgeen met de vragenlijst wordt beoogd. In de vragenlijst stond niet nader gespecificeerd wat kan worden verstaan onder de Wet economische delicten, hetgeen wel voor de hand had gelegen. Bij een overtreding van de Wet wapens en munitie en de Opiumwet kunnen verzekeringsnemers zich een voorstelling maken, bij de Wet economische delicten is dat veel minder het geval. Aldus heeft Delta Lloyd op dit onderdeel niet voldaan aan het wettelijke vereiste dat de vraag in ‘niet voor misverstand vatbare termen’ moet zijn gesteld.

4.10.
De conclusie is dat [eiser] zijn mededelingsplicht niet heeft geschonden.

opzetaanrijding

4.11.
Volgens Delta Lloyd is sprake van fraude aan de kant van [eiser] omdat, samengevat, de aanrijding opzettelijk is veroorzaakt (in scene is gezet). [eiser] heeft Delta Lloyd opzettelijk onjuist geïnformeerd door te stellen dat sprake was van een authentieke aanrijding. Daarmee heeft [eiser] Delta Lloyd misleid, aldus Delta Lloyd. Dat is voor Delta Lloyd reden geweest de gegevens van [eiser] op te nemen in de registers.

4.12.
Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast geldt dat het in beginsel aan [eiser] is om aan te tonen dat een verzekerd evenement heeft plaatsgevonden. Nu Delta Lloyd aanvoert dat de aanrijdingsschade opzettelijk is veroorzaakt en [eiser] haar heeft misleid met als gevolg dat Delta Lloyd de gegevens van [eiser] mag opnemen in de registers draagt Delta Lloyd de stelplicht en bewijslast hiervan (vgl. hof Den Haag, 18 september 2018, ECLI:GHDHA:2018:2408).

4.13.
De rechtbank is van oordeel dat met hetgeen Delta Lloyd in deze procedure heeft ingebracht voorshands is bewezen dat sprake is van een opzetaanrijding. Dit wordt als volgt toegelicht.

technische toedracht aanrijding

4.14.
Er zijn diverse aanwijzingen dat de aanrijding in technische zin niet kan hebben plaatsgevonden zoals door [eiser] gesteld. Dit volgt uit het onderzoek van OAN. Indien de Volvo 50 km/uur reed, zoals [eiser] stelt, is een aantal omstandigheden van de aanrijding technisch niet verklaarbaar. De schade aan de voorzijde van de Volvo en de zijschade aan de Volkswagen wijzen op een lagere botssnelheid dan 50 km/uur. Ook blijkt uit de schade dat de Volvo frontaal op de Volkswagen is gebotst, zonder dat de wielen waren ingestuurd. Indien de Volkswagen niet op de kruising had gestaan, dan was de Volvo met deze snelheid uit de bocht gevlogen. Het is daarmee onverklaarbaar waarom de Volvo frontaal en niet schuin op de Volkswagen is gereden. Vervolgens is de Volvo op het moment van de aanrijding, volgens hetgeen [eiser] stelt, achteruit geschoven. Dit, terwijl het onderzoek van OAN concludeert dat de Volvo 1,5 à 2 meter vooruit zou zijn geschoven indien de Volvo daadwerkelijk 50 km/uur zou hebben gereden, zoals [eiser] stelt. Eveneens is het onwaarschijnlijk dat [eiser] de Volvo na de eerste botsing per ongeluk in de eerste heeft gezet in plaats van in de achteruit, waarna hij nogmaals op de Volkswagen is gebotst. De achteruitversnelling van dit type Volvo zit, zo heeft Delta Lloyd onbetwist aangevoerd, onder de vijfde versnelling, waardoor het niet aannemelijk is dat [eiser] per ongeluk de pook in de eerste versnelling drukte in plaats van in de achteruit. Ook zou de Volvo de Volkswagen niet nog een tweede keer op dezelfde plaats hebben kunnen raken, doordat de Volkswagen minimaal 4 meter zou zijn verplaatst door de eerste botsing, zo staat in het door Delta Lloyd in het geding gebrachte rapport van OAN.

verklaringen [eiser] en [bestuurder] over de plaats van [bestuurder]

4.15.
De verklaringen van [eiser] en [bestuurder] over de toedracht van de aanrijding lopen bovendien uiteen en zijn tegenstrijdig. Het is onduidelijk of [bestuurder] op het moment van de aanrijding in de auto zat, of ernaast stond en wanneer hij is uitgestapt. [eiser] heeft tijdens het onderzoek van OAN verklaard dat hij na de tweede botsing is uitgestapt, hij naar de Volkswagen is gelopen en dat [bestuurder] toen ook uitstapte. [bestuurder] heeft juist verklaard dat hij op het moment van beide botsingen naast de Volkswagen stond en naar [eiser] is toegelopen, toen die nog in de Volvo zat. In de dagvaarding stelt [eiser] dat hij [bestuurder] niet achter het stuur heeft zien zitten en dat het kan dat [bestuurder] al naast de auto stond. Als het waar is dat [bestuurder] naast de auto stond, is het onverklaarbaar dat [bestuurder] niet is geraakt. Door de aanrijding met de door [eiser] gestelde snelheid van de Volvo zou de Volkswagen minimaal 4 meter zijn verplaatst en had [bestuurder] niet kunnen wegspringen, zoals [bestuurder] heeft verklaard. [eiser] heeft aangevoerd dat hij door tijdsverloop niet meer precies weet hoe sommige dingen zijn gegaan, maar die algemene betwisting is onvoldoende om de genoemde, relevante verschillen in beide verklaringen te ontkrachten. Daarnaast betekent het volgens [eiser] niet dat verklaringen van [bestuurder] en hemzelf tegenstrijdig zijn als deze uiteenlopen. Ook dit betoog gaat niet op. Uit de bespreking van hiervoor volgt dat de verklaringen van [eiser] en [bestuurder] op genoemde punten juist niet kunnen zien op eenzelfde feitencomplex en daarmee tegenstrijdig zijn.

tegenbewijs

4.16.
In de conclusie van antwoord in reconventie en ter comparitie heeft [eiser] aangeboden om tegenbewijs te leveren in de vorm van getuigenbewijs, in het bijzonder door het horen van de bijrijder van de Volkswagen, [bijrijder] . De rechtbank zal [eiser] in de gelegenheid stellen om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat sprake is van een opzetaanrijding.

4.17.
Mocht [eiser] niet slagen in het tegenbewijs dan staat de opzetaanrijding vast en staat tevens vast dat [eiser] Delta Lloyd heeft misleid door een authentieke aanrijding voor te stellen. Beide vorderingen in conventie zullen dan worden afgewezen.

4.18.
Mocht [eiser] wel slagen in het tegenbewijs dan zal de rechtbank nog moeten beslissen op de vordering van [eiser] tot veroordeling van Delta Lloyd om dekking te verlenen onder de verzekering voor de aanrijdingsschade. Die vraag is nog niet behandeld. Voorts zal de rechtbank dan beslissen op de vordering tot verwijdering van de gegevens uit de registers, waarbij mogelijk nog nader partijdebat gevoerd moet worden.

4.19.
De beslissing wordt aangehouden tot na de bewijslevering.

in reconventie

4.20.
In reconventie heeft Delta Lloyd betaling gevorderd van de door haar gemaakte onderzoekskosten. Zij heeft aangevoerd dat het misleiden van Delta Lloyd (door een schadeclaim in te dienen na een opzettelijke aanrijding) een toerekenbare tekortkoming onder de verzekeringsovereenkomst dan wel een onrechtmatige daad oplevert. [eiser] is daarmee aansprakelijk voor de als gevolg daarvan ontstane schade. Zou [eiser] de schademelding niet gedaan hebben dan zou Delta Lloyd geen onderzoek hebben hoeven starten en zou zij deze kosten bespaard hebben. [eiser] betwist dat er sprake is van causaal verband tussen de beweerde tekortkoming c.q. de onrechtmatige daad van [eiser] en de door Delta Lloyd gestelde schade. Delta Lloyd had de onderzoekskosten ook moeten maken, indien de beweerde tekortkoming c.q. onrechtmatige daad niet had plaatsgevonden, omdat zij als verzekeraar gehouden is om voldoende zorgvuldig onderzoek te (laten) uitvoeren. Daarnaast meent [eiser] dat de factuur van 10 december 2018 van € 900,- niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking komt omdat Delta Lloyd deze kosten heeft gemaakt ter voorbereiding en instructie van deze procedure.

4.21.
Mocht [eiser] niet slagen in het tegenbewijs dan staat de opzetaanrijding vast en staat tevens vast dat [eiser] Delta Lloyd heeft misleid door een authentieke aanrijding voor te stellen. Daarmee is [eiser] tekortgeschoten in de nakoming van verplichtingen onder de verzekeringsovereenkomst en heeft hij bovendien onrechtmatig gehandeld. De vraag die dan voorligt, is of de gevorderde onderzoekskosten in oorzakelijk verband staan tot het handelen van [eiser] . De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Als een verzekeringsnemer willens en wetens een claim indient onder een verzekering op basis van valse informatie, dan kunnen de kosten van een door de verzekeraar ingesteld onderzoek beschouwd worden als in redelijkheid voorzienbare schade die aan de verzekeringsnemer moet worden toegerekend en voor vergoeding in aanmerking komt. Dat de tweede factuur van 10 december 2018 van na de datum van de dagvaarding is, betekent derhalve niet automatisch dat deze kosten zijn gemaakt ter instructie van de zaak. Deze kosten hangen samen met de eerdere kosten die zijn gemaakt door OAN, doordat Delta Lloyd als een goed verzekeraar gehouden is om onderzoek te laten uitvoeren over de toedracht van de aanrijding. Dit betekent dat de gehele vordering van Delta Lloyd in dat geval zal worden toegewezen.

4.22.
Mocht [eiser] wel slagen in het tegenbewijs dan zal behandeling van de reconventionele vordering afhangen van de afloop van de vorderingen in conventie (zie 4.18).

4.23.
De beslissing wordt aangehouden tot na de bewijslevering. ECLI:NL:RBAMS:2019:6363