RBLIM 181120 termijn van twee maanden ex 7:929 BW start niet na ontvangst medische info, maar na ontvangst advies MA
- Meer over dit onderwerp:
RBLIM 181120 verzwijging psychische klachten bij aanvraag aov;
- termijn van twee maanden ex 7:929 BW start niet na ontvangst medische info, maar na ontvangst advies MA
2 De feiten
2.1.
[eiseres] heeft een arbeidsongeschiktheidsverzekering (productie 1 van [eiseres] ) afgesloten bij Aegon, die op 1 maart 2010 is ingegaan. Volgens die overeenkomst is gedekt het beroep van restauranthouder. De dekking omvat arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ongevallen en ziektes, inclusief psychische aandoeningen. De verzekerde som bedraagt € 20.000,--.
2.2.
Die overeenkomst is gesloten op basis van een door [eiseres] op 4 februari 2010 ingevulde gezondheidsverklaring (productie 2 van [eiseres] ).
2.3.
Op pagina 1 van die verklaring staat de volgende tekst:
“Vermeld al uw klachten, ook als u denkt dat deze niet belangrijk zijn of als u geen arts heeft bezocht. Wanneer u deze gezondheidsverklaring niet juist of onvolledig invult, is er sprake van verzwijging. Dit kan betekenen dat de verzekering vernietigbaar is en dat AEGON een verzoek om premievrijstelling afwijst of een uitkering bij arbeidsongeschiktheid of overlijden weigert.”
2.4.
In die verklaring wordt onder 3 (“Uw gezondheidstoestand”) de volgende vraag aan [eiseres] voorgelegd:
“Lijdt u of heeft u geleden aan een of meer van de volgende aandoeningen, ziekten en/of gebreken (hier vallen ook klachten onder)? Heeft u hiernaast één of meer categorieën aangekruist? Vul dan voor elke aandoening, ziekte of gebrek ook de vragen op de bijlage bij vraag 3 in, bijvoorbeeld over raadpleging huisarts/specialist, blijvend letsel of arbeidsongeschiktheid.
Let op!
U moet ook een rubriek aankruisen als u:
- een huisarts, hulpverlener of arts heeft geraadpleegd;
- opgenomen bent geweest in het ziekenhuis, sanatorium, psychiatrische inrichting of andere verpleeginrichting;
- geopereerd bent;
- nog medicatie gebruikt of medicatie heeft gebruikt;
- nog onder controle staat.”
2.5.
Op een bijlage die hoort bij vraag 3 staat de volgende tekst:
“Vul dit formulier voor elke aandoening, ziekte, gebrek of klacht apart in. (…) Aan welke aandoening, ziekte, gebrek of klacht daaronder begrepen lijdt u of heeft u geleden? In welke periode(n)?”
2.6.
Naast de hiervoor geciteerde tekst staan twaalf vierkantjes onder elkaar, aangeduid met de letters A t/m L, waarachter verschillende ziektes en aandoeningen worden opgesomd. Ten slotte is onder 3 de vraag opgenomen: “Heeft u hierboven een of meer categorieën aangekruist?” Die vraag kan worden beantwoord door een van de toepasselijke vierkantjes met de tekst: “Nee”, dan wel “Ja” aan te kruisen. Achter het vierkantje met de tekst: “Ja” staat een pijl met daarnaast de tekst: “Vul de bijlage bij vraag 3 in.”
2.7.
[eiseres] heeft onder 3 van de verklaring enkel het hokje met de tekst “Nee” aangekruist, daarmee aangevend dat zij geen van hokjes behorende bij de categorieën van ziektes en aandoeningen bedoeld onder A t/m L heeft aangekruist.
2.8.
In de periode vanaf de aanvang van de verzekeringsovereenkomst heeft [eiseres] vijf claims ingediend. De eerste dateert van 20 januari 2011 en de laatste – de onderhavige – dateert van 3 september 2017.
2.9.
Op 30 maart 2012 heeft [eiseres] een claim – de tweede van de vijf in 2.8. bedoelde claims – ingediend in verband met arbeidsongeschiktheid als gevolg van fibromyalgie. Die claim is door Aegon afgewezen, omdat deze aandoening niet was gedekt volgens de verzekeringsovereenkomst. Wel heeft Aegon coulancehalve een uitkering verstrekt over de periode van 13 april 2012 tot 31 mei 2012. In het kader van die schademelding heeft Aegon een onderzoek ingesteld naar de vraag of [eiseres] had voldaan aan haar mededelingsplicht.
2.10.
Op 13 juli 2013 heeft [eiseres] opnieuw een claim – de derde van de vijf in 2.8. bedoelde claims – ingediend bij Aegon. [eiseres] kampte toen met psychische klachten (concentratieproblemen en vergeetachtigheid), in verband waarmee zij zich tot een psycholoog had gewend. Uit een naar aanleiding daarvan opgestelde expertise bleek dat [eiseres] geen psychiatrische stoornis had. Ook volgens een second opinion kon bij [eiseres] geen psychiatrische stoornis worden vastgesteld. Derhalve heeft Aegon de claim afgewezen.
2.11.
Naar aanleiding van de afwijzing van de claim genoemd in nr. 2.10 heeft [eiseres] een klacht ingediend bij het KIFID. Deze commissie heeft de vordering bij beslissing van 15 juni 2017 afgewezen. De commissie kwam – zakelijk weergegeven – tot de conclusie dat [eiseres] haar psychische klachten onvoldoende had onderbouwd (productie 7 van [eiseres] ).
2.12.
In de periode van juli 2016 tot april 2017 is [eiseres] in behandeling geweest vanwege een recidiverende depressieve stoornis, een posttraumatische stressstoornis en een persoonlijkheidsstoornis NAO.
2.13.
Op 3 september 2017 heeft [eiseres] zich met terugwerkende kracht tot 4 augustus 2017 bij Aegon gemeld door middel van een schadeformulier arbeidsongeschikt in verband met psychische klachten.
2.14.
[eiseres] is op 6 april 2018 door haar huisarts verwezen naar PsyQ in verband met depressie-, angst- en traumaklachten. Volgens een schrijven van behandelend psychiater, [naam psychiater 1] , lijdt [eiseres] aan een posttraumatische stressstoornis, een paniekstoornis en een ernstige depressieve stoornis.
2.15.
Psychiater [naam psychiater 2] heeft op 14 september 2018 op verzoek van de medisch adviseur van Medas een rapport uitgebracht (productie 7 van Aegon). Dit rapport vermeldt onder V Conclusie:
“Beschrijvende diagnose:
( [eiseres] is) een thans 42-jarige vrouw, oorspronkelijk van Bosnische afkomst, die sinds psychotraumatische gebeurtenissen in Bosnië (oorlog en zelfmoord van vriendin) diverse psychische klachten ervaart in het kader van een posttraumatische stressstoornis, zulks al leidende tot klachten en problemen kort na terugkeer in Nederland en verergerend na oplopende psychosociale stressoren (o.a. problemen met kinderen), met weer een ernstige decompensatie in de zomer van 2017 na als psychotraumatisch ervaren zelfmoordpogingen van haar inmiddels ex-partner, bij een blanco psychiatrische familie-anamnese en een persoonlijkheid met enkele dwangmatige trekken.”
2.16.
Naar aanleiding van de inhoud van dit rapport heeft de medisch adviseur van Aegon, [naam medisch adviseur] , op 15 november 2018 een onderzoek gestart naar de mogelijke schending van de mededelingsplicht. Op diezelfde dag heeft Aegon een schrijven naar [eiseres] gestuurd, inhoudende dat Aegon onderzoek gaat doen naar eerdere klachten van [eiseres] .
2.17.
Bij schrijven van 26 november 2018 heeft [naam medisch adviseur] [eiseres] verzocht een aanvullende gezondheidsverklaring in te vullen.
2.18.
Arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] concludeert in een rapport van 22 oktober 2018 (productie 12 dagvaarding) dat uit een uitgevoerd arbeidsdeskundig heronderzoek blijkt dat [eiseres] voor 60% arbeidsongeschikt is, maar dat met inachtneming van de beperking bij aandacht- en concentratiefuncties [eiseres] volledig (80-100%) arbeidsongeschikt moet worden geacht.
2.19.
Bij schrijven van 22 november 2018 heeft Aegon bevestigd dat [eiseres] volledig arbeidsongeschikt wordt geacht, doch dat Aegon nog geen uitkering aan [eiseres] verstrekt in afwachting van het onderzoek door [naam medisch adviseur] naar eventuele pre-existente klachten van [eiseres] .
2.20.
Bij brief van 15 maart 2019 (productie 14 dagvaarding) legt [naam medisch adviseur] haar voorlopige bevindingen voor aan [eiseres] , waarna de advocate van [eiseres] bij schrijven van 25 maart 2019 op die bevindingen reageert.
In een schrijven van 15 maart 2019 heeft Aegon gesteld dat volgens haar [eiseres] ten tijde van het aangaan van de verzekering al gezondheidsklachten had, doch dat zij in de door haar op 5 februari 2010 ondertekende gezondheidsverklaring geen bijzonderheden heeft vermeld ten aanzien van eerdere, en langer bestaande gezondheidsklachten.
2.21.
Op 15 mei 2019 brengt [naam medisch adviseur] haar definitieve rapport uit aan Aegon (productie 3 van Aegon). [naam medisch adviseur] concludeert – zakelijk weergegeven – dat [eiseres] psychische klachten heeft ontwikkeld naar aanleiding van de door haar doorgemaakte gebeurtenissen, hetgeen volgens [naam medisch adviseur] invoelbaar is. Deze klachten hadden volgens haar echter moeten worden gemeld op de gezondheidsverklaring. Dan waren in de acceptatieperiode deze klachten onderzocht en was medische informatie opgevraagd. Het medisch advies was dan volgens [naam medisch adviseur] geweest om de psyche niet mee te verzekeren, gezien de oorzaak, de aard en het recidiverend karakter van de klachten.
2.22.
Naar aanleiding daarvan doet Aegon in een schrijven van 28 mei 2019 beroep op schending van de mededelingsplicht door [eiseres] . Tevens heeft Aegon de verzekering in gewijzigde vorm voortgezet, te weten dat de dekking is gewijzigd in de variant die dekking geeft bij arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ongevallen en ziekten exclusief psyche.
2.23.
[eiseres] heeft de verzekeringsovereenkomst per 1 oktober 2019 beëindigd.
3
Het geschil
3.1.
[eiseres] stelt dat zij recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, nu uit het arbeidsdeskundige onderzoek van 26 september 2017 van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] (productie 10 dagvaarding) naar aanleiding van [eiseres] ’ arbeidsongeschiktheidsmelding van 3 september 2017, blijkt dat [eiseres] vanaf 4 augustus 2017 volledig arbeidsongeschikt is.
3.2.
[eiseres] stelt zich primair op het standpunt dat Aegon ten onrechte een uitkering weigert met een beroep op de schending van de mededelingsplicht door [eiseres] , omdat Aegon heeft verzuimd dat beroep tijdig te doen, namelijk niet binnen twee maanden vanaf het moment dat Aegon een voldoende mate van zekerheid had over de beweerde schending van de mededelingsplicht. Dat moment is volgens [eiseres] aangevangen op 17 januari 2019, toen de huisarts van [eiseres] medische informatie heeft gezonden aan Aegon. Deze informatie is cruciaal gebleken voor het oordeel van de medisch adviseur van Aegon, die die informatie op 15 mei 2019 heeft beoordeeld.
3.3.
Daarnaast is volgens [eiseres] een feit dat Aegon in haar brief van 15 maart 2019 heeft aangegeven dat [eiseres] bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst in 2010 al gezondheidsproblemen had, hetgeen impliceert dat Aegon toen al een voldoende mate van zekerheid had wat betreft de beweerde schending van de mededelingsplicht.
3.4.
Aegon heeft volgens [eiseres] pas op 28 mei 2019 een beroep gedaan op schending van de mededelingsplicht en dus later dan twee maanden nadat Aegon een voldoende mate van zekerheid had omtrent de schending van de mededelingsplicht. Aegon had volgens [eiseres] al in 2013 kunnen en moeten ontdekken dat zij kampte met geestelijke gezondheidsklachten, omdat Aegon al sinds 2013 beschikte over medische expertises die er op duidden dat [eiseres] kampte met dergelijke gezondheidsklachten. Uit de Aegon ter beschikking staande informatie ter beoordeling van de schadeclaim van 13 juli 2013 had het Aegon duidelijk moeten zijn dat [eiseres] kampte met een recidief depressieve stoornis. Aegon had dus in 2013 al een beroep kunnen en moeten doen op schending van de mededelingsplicht. Indien Aegon dat toen zou hebben gedaan, dan zou [eiseres] elders een verzekering hebben kunnen afsluiten.
3.5.
Subsidiair stelt [eiseres] zich op het standpunt dat zij de bedoelde mededelingsplicht niet heeft geschonden. Zij heeft pas voor het eerst in juni 2013 een psycholoog bezocht. Daarvóór erkende noch onderkende zij dat zij met psychische klachten kampte. Bovendien is pas in 2016 een diagnose gesteld. De klachten daterend van vóór 2010 waren niet tot nauwelijks aanwezig. Enkel door de recente ingrijpende gebeurtenissen zijn slaapproblemen fors toegenomen. In 2010 bestond er volgens [eiseres] geen enkele aanleiding voor haar om op de hoogte te zijn van de psychische problematiek.
3.6.
Aegon heeft volgens [eiseres] ook pas in november 2018 de ziekte van [eiseres] (een post-traumatische stressstoornis) erkend. Volgens [eiseres] is het innerlijk tegenstrijdig dat Aegon stelt dat de omstreden klachten reeds in 2010 bij [eiseres] aanwezig waren en dus voor haar kenbaar hadden moeten zijn, terwijl Aegon anderzijds pas in 2018 het ziektebeeld van [eiseres] heeft erkend.
3.7.
Aegon heeft bovendien in maart 2013 ook al een onderzoek gedaan naar de vraag of [eiseres] had voldaan aan haar mededelingsplicht, nu Aegon bij schrijven van 11 juni 2013 aan [eiseres] heeft laten weten dat uit de haar ter beschikking bestaande informatie is gebleken dat [eiseres] zich niet eerder met gezondheidsklachten tot haar huisarts heeft gewend dan in 2011. Toen heeft Aegon volgens [eiseres] geoordeeld dat [eiseres] alle gestelde vragen in de destijds ingevulde gezondheidsverklaring allemaal correct heeft beantwoord.
3.8.
[eiseres] betwist ook dat indien Aegon ten tijde van het sluiten van de overeenkomst op de hoogte zou zijn geweest van de klachten van [eiseres] , Aegon nimmer een arbeidsongeschiktheidsverzekering met dekking voor ongevallen en ziektes, inclusief psychische aandoeningen, zou zijn aangegaan. Die klachten bestonden toen immers enkel uit (geringe) slapeloosheid.
3.9.
Voorts stelt [eiseres] dat zij niet hoefde te begrijpen dat haar zeer geringe klachten relevant zouden zijn voor de verzekeraar. Vóór 2013 heeft zij nooit zodanige klachten gehad dat zij zich tot een psycholoog heeft gewend. Evenmin hebben de klachten [eiseres] voor het aangaan van de verzekering belemmerd in de uitvoering van haar werkzaamheden. Zij hoefde dan ook niet te begrijpen dat dergelijke geringe klachten vermeld hadden moeten worden. Indien, zoals Aegon haar verwijt, [eiseres] het hokje bij 3B in de gezondheidsverklaring had aangekruist, dan zou zij de vervolgvragen op de bijlage behorend bij vraag 3 volgens haar alle terecht met “nee” hebben beantwoord. Zij heeft immers in de drie jaar voorafgaand aan de ondertekening van die verklaring haar huisarts niet bezocht, noch heeft zij zich vóór het invullen van de gezondheidsverklaring tot een andere hulpverlener, zoals een psycholoog gewend. De in 2003, in verband met een postnatale depressie voorgeschreven medicatie, heeft zij nooit gebruikt.
3.10.
Nu zij vanaf 4 augustus 2017 tot op heden volledig arbeidsongeschikt is, stelt [eiseres] recht te hebben op een uitkering die op jaarbasis € 20.000,-- bedraagt. Omdat volgens de bijzondere voorwaarden van de verzekeringsovereenkomst een verzekerde die na 52 weken nog steeds arbeidsongeschikt is, na die termijn geen premie meer hoeft te betalen, en zij vanaf 4 augustus 2017 volledig arbeidsongeschikt is, stelt [eiseres] recht te hebben op restitutie van de sedert 4 augustus 2018 tot 1 oktober 2019 – de datum tegen welke zij de verzekering heeft opgezegd – betaalde premies. Het totaal van de volgens [eiseres] over die periode onverschuldigd betaalde premies bedraagt € 5.108,66.
3.11.
Op grond van het vorenstaande vordert [eiseres] , na vermeerdering van haar eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad Aegon veroordeelt:
1. tot correcte nakoming van de verzekeringsovereenkomst vanaf 4 augustus 2017;
2. om aan [eiseres] te betalen € 1.666,66 bruto per maand (zijnde € 20.000,- bruto per jaar) met ingang van 4 augustus 2017 en zolang [eiseres] nog volledig arbeidsongeschikt is, dan wel een nader vast te stellen bruto bedrag dat overeenkomt met het arbeidsongeschiktheidspercentage van [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 4 augustus 2017, althans vanaf de vervaldata van de betalingen, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
3. tot terugbetaling aan [eiseres] van de door haar betaalde premie over de periode van 4 augustus 2018 tot 1 oktober 2019, zijnde € 5.108,66, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
4. tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 1.175,--;
5. tot betaling van de kosten van dit geding, de deurwaarderskosten daaronder begrepen, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en, indien voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis;
6. in de (na)kosten indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van de aanschrijving tot vrijwillige voldoening aan het vonnis is voldaan.
3.12.
Aegon voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4
De beoordeling
4.1.
Onbetwist staat vast dat [eiseres] op 4 augustus 2017, de datum waarop de onderhavige arbeidsongeschiktheidsmelding ziet, volledig arbeidsongeschikt was.
Te laat beroep op schending van de mededelingsplicht ex art. 7:929 BW
4.2.
Anders dan [eiseres] stelt, is de in art. 7:929 BW bedoelde termijn van twee maanden niet aangevangen op 17 januari 2019, de dag waarop Aegon de informatie heeft ontvangen die de medisch adviseur van Aegon van de huisarts van [eiseres] op 17 januari 2017 had ontvangen en welke informatie volgens [eiseres] kennelijk cruciaal is geweest voor het oordeel van de medisch adviseur van Aegon, waarop Aegon had omstreden beslissing heeft gebaseerd. Eerst moet de medisch adviseur van Aegon immers een redelijke termijn worden gegund, aanvangend op het moment van ontvangst van de informatie, voor het opstellen van een advies, waarna voor Aegon de termijn van twee maanden aanvangt na ontvangst van het advies van haar medisch adviseur. Vast staat dat de medisch adviseur van Aegon op 15 mei 2019 in een rapport heeft geconcludeerd dat [eiseres] niet aan haar mededelingsplicht heeft voldaan en dat indien zij dat wel zou hebben gedaan, Aegon niet arbeidsongeschiktheid wegens psychische klachten zou hebben willen meeverzekeren. Binnen twee maanden daarna, op 28 mei 2019, heeft Aegon een beroep gedaan op schending van de mededelingsplicht door [eiseres] .
4.3.
De bedoelde termijn is ook niet aangevangen op 15 maart 2019, toen Aegon een schrijven heeft gezonden aan [eiseres] waarin Aegon zich beroept op de stelling dat [eiseres] al in 2010 gezondheidsproblemen had. Uit het schrijven van 15 maart 2019 blijkt wel dat Aegon een vermoeden had dat [eiseres] niet voldaan had aan haar mededelingsplicht, maar dat vermoeden leverde op dat moment nog geen voldoende mate van zekerheid op. De door Aegon in acht te nemen regels van zorgvuldigheid verlangen dat voordat zij een beroep doet op de gevolgen van de schending van de mededelingsplicht, zij [eiseres] in staat stelt om te reageren op het bij Aegon ontstane vermoeden dat aanleiding geeft een beroep te doen op die schending. Aegon heeft dat gedaan bij het schrijven van 15 maart 2019, waarbij [eiseres] in de gelegenheid wordt gesteld aan te geven of het daarin vermelde juist is, dan wel indien dat volgens [eiseres] niet het geval is, aan te geven wat volgens haar onjuist is. Van een redelijk vermoeden kan pas sprake zijn nadat Aegon kennis heeft genomen van de reactie van [eiseres] op dat schrijven. Het gaat niet aan dat [eiseres] Aegon in feite verwijt dat deze procedureel te zorgvuldig heeft gehandeld door wederhoor toe te passen, in plaats van meteen een beroep te doen op schending van de mededelingsverplichting.
4.4.
Evenmin kan worden gezegd dat de termijn van artikel 7:929 lid 1 BW al in 2013 is aangevangen omdat Aegon, in het kader van de beoordeling van de schadeclaim van 13 juli 2013, had moeten en kunnen constateren dat [eiseres] in 2010 beweerdelijk niet had voldaan aan haar mededelingsplicht bij het invullen van de gezondheidsverklaring. Uit productie 29 van [eiseres] (een schrijven van 26 maart 2013 van Aegon aan [eiseres] ) blijkt dat Aegon na een claim van [eiseres] , en op grond van een advies van de medisch adviseur van Aegon naar aanleiding daarvan, [eiseres] heeft medegedeeld dat zij informatie ging opvragen bij de huisarts en fysiotherapeut van [eiseres] . Bovendien heeft Aegon [eiseres] medegedeeld dat zij op dat moment nog geen uitkering zou verstrekken, omdat de geclaimde arbeidsongeschiktheid niet onderbouwd was en dat Aegon een onderzoek zou starten naar het tot stand komen van de verzekering. Volgens de medisch adviseur van Aegon was het namelijk aannemelijk dat er al sprake was van bovenmatig alcoholgebruik en/of drugsgebruik vóór de ingangsdatum van de verzekering.
4.5.
Uit het feit dat in die brief wordt gesproken van het opvragen van informatie bij de fysiotherapeut en het feit dat Hermans in haar schrijven van 2 september 2019 (productie 4 van Aegon) aangeeft dat het onderzoek van 2013 naar het vermeende niet-nakomen van de mededelingsplicht fysieke klachten betrof, volgt voldoende duidelijk dat het onderzoek naar de vraag of [eiseres] voldaan heeft aan haar mededelingsplicht zich beperkt heeft tot de vraag aan welke fysieke klachten zij leed ten tijde van het invullen van de gezondheidsverklaring en niet (ook) aan welke psychische klachten zij toen leed. Aegon had dus niet kunnen en hoeven ontdekken dat [eiseres] de mededelingsplicht ten aanzien van de psychische klachten niet zou hebben nageleefd.
4.6.
[eiseres] stelt in haar conclusie van repliek (nummer 2.37) dat Aegon al bij de claim van 13 juli 2013 nader onderzoek had moeten doen naar de medische beperkingen van [eiseres] en Aegon in ieder geval dan al in 2013 had kunnen en behoren te ontdekken dat [eiseres] haar mededelingsplicht had geschonden.
4.7.
De claim van 13 juli 2013 zag op psychische klachten. [eiseres] heeft echter niet onderbouwd waarom Aegon toen een nader onderzoek zou hebben moeten instellen naar de vraag of [eiseres] haar mededelingsplicht had geschonden. [eiseres] heeft immers niet gesteld dat en waarom er voor Aegon toen voldoende mate van zekerheid bestond om een onderzoek naar de naleving van de mededelingsplicht in te stellen. Het enkele feit dat een claim wordt ingediend vereist of rechtvaardigt op zich niet dat een dergelijk onderzoek wordt ingesteld.
4.8.
De rechtbank begrijpt dat [eiseres] kennelijk ook stelt dat Aegon in 2016 al had kunnen en behoren te ontdekken dat [eiseres] beweerdelijk haar mededelingsplicht had geschonden (nummer 2.32 en 2.33 conclusie van repliek), omdat ook toen een beoordeling heeft plaatsgevonden door de medisch adviseur van Aegon. [eiseres] verwijst daartoe naar het medisch advies van Medas van 7 november 2016 (productie 27 van [eiseres] ), meer in het bijzonder naar de passage: “6. De e-mail van psycholoog [naam psycholoog] geeft aan dat er sprake is van een recidief depressieve stoornis, na eerdere volledige remissie in 2014 na succesvolle behandeling (…) en daarbij een PTSS en persoonlijkheidsstoornis NAO.”
4.9.
Ook dit kan [eiseres] niet baten, omdat, zoals Aegon terecht stelt, daaruit nog niet volgt dat [eiseres] leed aan persisterende psychische klachten die zijn aangevangen vóór het moment dat [eiseres] de gezondheidsverklaring had ingevuld. Al met al heeft Aegon dus tijdig een beroep gedaan op schending van de mededelingsplicht van [eiseres] .
Is er voldaan aan de mededelingsplicht
4.10.
Ter beantwoording van de vraag of [eiseres] heeft voldaan aan haar mededelingsplicht stelt de rechtbank voorop dat slechts relevant is welke psychische klachten of aandoeningen [eiseres] ten tijde van het sluiten van de verzekeringsovereenkomst had, of welke zij voordien heeft gehad. Ten onrechte stelt [eiseres] dat het innerlijk tegenstrijdig is dat volgens Aegon de omstreden klachten reeds in 2010 bij [eiseres] aanwezig waren en dus voor haar kenbaar hadden moeten zijn, terwijl Aegon anderzijds pas in 2018 het ziektebeeld van [eiseres] heeft erkend. De psychische klachten op basis waarvan [eiseres] in 13 juli 2013 een claim heeft ingediend, en die door Aegon is afgewezen, hebben immers betrekking op klachten die ná het sluiten van de verzekeringsovereenkomst zijn ontstaan.
4.11.
[eiseres] stelt dat Aegon door de formulering van de vragen op de bijlage bij vraag 3 van gezondheidsverklaring de indruk heeft gewekt dat [eiseres] slechts melding hoefde te maken van aandoeningen en klachten in verband waarmee zij in een periode van drie jaar voorafgaand aan het invullen van de gezondheidsverklaring een huisarts heeft geraadpleegd.
4.12.
Dat standpunt moet worden verworpen. Op pagina 2 (bij vraag 3) van de gezondheidsverklaring wordt gevraagd of [eiseres] ten tijde van het invullen van die verklaring leed, of voordien had geleden, aan een aandoening van, of klachten had gehad van, – onder andere – psychische aard. In vraag 3 wordt de gevraagde informatie over de gezondheidstoestand niet beperkt tot een periode (van drie jaar) voorafgaand aan het invullen van de gezondheidsverklaring. Gelet op de klachten in verband met een postnatale depressie in 2003 – waarop de rechtbank hieronder zal ingaan – had [eiseres] bij vraag 3 het hokje bij de letter B moeten aankruisen. Zij had daarmee dan aangegeven dat zij aandoeningen of klachten van psychische aard, zoals o.a. depressie, had gehad en de laatste vraag – of zij één of meer van de daarboven had aangekruist – met “Ja” moeten beantwoorden. Op pagina 1 van de gezondheidsverklaring heeft Aegon al te kennen gegeven dat het belangrijk is dat alle vragen juist en volledig worden beantwoord, dat alle klachten, ook die welke volgens de aanvrager van een verzekering niet belangrijk zijn of de aanvrager in verband daarmee geen arts heeft bezocht en dat, indien de gezondheidsverklaring niet juist of onvolledig is ingevuld, er sprake is van verzwijging, hetgeen kan betekenen dat de verzekering vernietigbaar is.
4.13.
Dat in de bijlage bij vraag 3 (blad 5 van de gezondheidsverklaring) wordt gevraagd of [eiseres] in verband met de aandoening, ziekte, gebrek of klacht bedoeld in de eerste vraag in die bijlage de laatste drie jaar voorafgaand aan het invullen van de verklaring een huisarts heeft geraadpleegd betekent niet dat [eiseres] alleen opgave hoefde te doen van aandoeningen, ziekten, gebreken of klachten ten tijde van het invullen van de verklaring en een periode van maximaal drie jaar daaraan voorafgaand. In de bedoelde vraag wordt immers niet vermeld dat [eiseres] alléén een opgave hoefde te doen van aandoeningen, ziekten, gebreken of klachten ten tijde van in vullen van de gezondheidsverklaring of in een periode van maximaal drie jaar daaraan voorafgaand. Alleen wordt gevraagd in welke periode dat was, ongeacht wanneer.
4.14.
Door middel van de tekst op pagina 1 en 2 van de gezondheidsverklaring heeft Aegon aangegeven dat voor de acceptatie van [eiseres] als verzekerde van belang was te weten wat de gezondheidstoestand van [eiseres] was op fysiek en psychisch vlak, niet alleen ten tijde van het sluiten van de aanvraag van een verzekeringsovereenkomst, doch ook daaraan voorafgaand.
4.15.
Nog afgezien van de psychische klachten in de periode tot aan het sluiten van de verzekeringsovereenkomst, waarover [eiseres] volgens psychiater [naam psychiater 2] , in diens rapport van 14 september 2018 heeft verklaard – zie daartoe de anamnese op de pagina’s 11 t/m 20 van dat rapport – staat volgens de eigen verklaring van [eiseres] in deze procedure vast dat zij in 2003 last heeft gehad van een postnatale depressie, in verband waarmee zij naar de huisarts is gegaan. Deze heeft haar medicatie voorgeschreven. Uit niets, met name uit geen enkele vraag van Aegon, blijkt dat het relevant is of betrokkene voorgeschreven medicijnen ook heeft gebruikt. Aan de betreffende stelling van [eiseres] wordt daarom voorbij gegaan.
4.16.
Uit het feit dat [eiseres] last heeft gehad van postnatale depressie blijkt voldoende dat [eiseres] vóór het aangaan van de verzekeringsovereenkomst heeft geleden aan een aandoening, of klachten heeft gehad van psychische aard. Gelet op de expliciete vraagstelling in de gezondheidsverklaring had dat voor [eiseres] aanleiding moeten zijn om het vakje voor de letter B bij vraag 3 van de gezondheidsverklaring aan te kruisen en daarmee aan te geven dat zij klachten van psychische aard (een depressie) had gehad en vervolgens op de bijlage bij vraag 3 moet aangeven dat zij in 2003 aan postnatale depressie heeft gehad. Door dat niet te doen, heeft zij Aegon de kans ontnomen om eventueel nader onderzoek te doen. Of de anamnese in het rapport van [naam psychiater 2] juist is, hetgeen [eiseres] thans betwist, kan op grond van het vorenstaande in het midden blijven.
4.17.
Een postnatale depressie is – naar algemeen bekend is – een serieus te nemen psychische aandoening, hetgeen nog wordt onderstreept doordat haar huisarts medicatie heeft voorgeschreven. Het had voor [eiseres] duidelijk moeten zijn dat het voor Aegon van belang was om over die informatie te beschikken, te meer omdat [eiseres] voor een variant van arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft gekozen die ook een uitkering verstrekte in geval van arbeidsongeschiktheid in verband met psychische klachten. Op pagina 1 van de gezondheidsverklaring heeft Aegon aangegeven ook belang te hechten om te worden geïnformeerd over klachten waarvan de aanvrager van een verzekering denkt dat deze niet belangrijk zijn en in verband waarmee geen huisarts is geraadpleegd.
4.18.
Uit de verklaringen van medisch adviseurs van ASR en Achmea, weergegeven in het medisch advies van 15 mei 2019 (productie 3 van Aegon), die door [eiseres] niet zijn betwist, blijkt dat aannemelijk is dat een redelijk handelend verzekeraar [eiseres] niet zou hebben verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid als gevolg van psychische klachten. Dat leidt tot de conclusie dat Aegon terecht een beroep doet op de verzwijgingsclausule. Het geslaagde beroep op die clausule brengt mee dat de vorderingen onder 1 en 2 moeten worden afgewezen.
4.19.
Verder moet ook de vordering onder 3, tot restitutie van de betaalde verzekeringspremies over de periode van 4 augustus 2018 tot 1 oktober 2019, worden afgewezen. Die vordering is gebaseerd op de stelling dat [eiseres] arbeidsongeschikt is wegens psychische klachten. Uit het hiervoor overwogene volgt echter dat niet relevant is of [eiseres] thans nog steeds (volledig) arbeidsongeschikt is wegens die psychische klachten, omdat vast staat dat indien [eiseres] aan haar mededelingsplicht zou hebben voldaan, Aegon geen dekking zou hebben verleend wegens arbeidsongeschiktheid wegens psychische klachten, zodat er in die zin geen sprake kan zijn van arbeidsongeschiktheid volgens de verzekeringsovereenkomst en dus ook geen recht op premievrijstelling kan zijn ontstaan. In die periode is [eiseres] wel verzekerd geweest voor niet-psychische aandoeningen, zodat voor de dekking van die aandoeningen wél premie was verschuldigd.
4.20.
Omdat de vorderingen onder 1 tot en met 3 worden afgewezen, moeten ook de vorderingen onder 4, 5 en 6 worden afgewezen. ECLI:NL:RBLIM:2020:9155