Overslaan en naar de inhoud gaan

RBROT 030221 verzwijging lichte beroerte; onderzoek toetsingscommissie na overlijden; wat zou redelijk handelend verzekeraar hebben gedaan

RBROT 030221 verzwijging lichte beroerte; onderzoek toetsingscommissie na overlijden; wat zou redelijk handelend verzekeraar hebben gedaan

De feiten

2.1.
Op 5 april 2019 is overleden [naam erflater] (hierna: erflater).

2.2.
Enig erfgenaam van erflater is [naam erfgenaam] (hierna: erfgenaam). Hij heeft de nalatenschap aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving. Erfgenaam heeft [naam eiseres] volmacht verleend tot beheer en vereffening van de nalatenschap. Daarbij is aan [naam eiseres] ook een volmacht verleend om aanspraak te maken op verzekeringsuitkeringen en alle daarmee samenhangende handelingen te verrichten.

2.3.
Met ingang van 1 juni 2018 is tussen erflater en Allianz een overlijdensrisicoverzekering tot stand gekomen. De verzekering is tot stand gekomen met hulp van een tussenpersoon.

2.4.
Erfgenaam heeft bij Allianz aanspraak gemaakt op uitkering onder de overlijdensrisicoverzekering. In het desbetreffende aanvraagformulier heeft hij als oorzaak van overlijden vermeld: “hersenbloeding en acute hartstilstand.”

2.5.
Allianz heeft aanleiding gezien de Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens onderzoek te laten instellen naar de mogelijkheid van verzwijging door erflater bij het aangaan van de verzekering.

2.6.
Bij brief van 13 januari 2020 aan erfgenaam heeft de Toetsingscommissie onder andere het volgende bericht:

Betrokkene [erflater; toevoeging rechtbank] had op 9 april 2018 zijn huisarts geconsulteerd wegens klachten die achteraf gezien met de oorzaak van het overlijden in verband zouden kunnen hebben gestaan. Het betrof toen een scheef gelaat en praten met dubbele tong. Na verwijzing naar een neuroloog werd op 11 april 2018 vastgesteld dat de oorzaak van de klachten een lichte beroerte in de rechter hersenhelft was. Bij het onderzoek op 11 april 2018 werd tevens vastgesteld dat er sprake was van overgewicht, hypertensie en hypercholesterolemie.

Desondanks heeft hij echter in zijn op 5 juni 2018 ingevulde gezondheidsverklaring de vraag of hij leed aan aandoeningen of klachten van de hersenen, zoals een beroerte, vraag of hij leed aan aandoeningen van hart en bloedvaten, zoals verhoogde bloeddruk, alsmede de vraag of hij leed aan verhoogd cholesterol, alle met “Nee” beantwoord.

De Toetsingscommissie is van oordeel dat deze aandoeningen van invloed zijn geweest op de oorzaak van het overlijden.

Door deze invulling van haar gezondheidsverklaring heeft hij de verzekeringsmaatschappij informatie onthouden die van belang was voor de juiste beoordeling van het risico dat later is verwezenlijkt.

De beslissing van de commissie is derhalve dat die gezondheidsverklaring niet naar waarheid is verstrekt.

2.7.
In het standpunt van de Toetsingscommissie heeft Allianz aanleiding gezien uitkering onder de overlijdensrisicoverzekering te weigeren. In haar brief van 17 januari 2020 heeft Allianz in dit verband onder andere het volgende aan erfgenaam gemeld:

Er is nu sprake van het niet nakomen van de wettelijke mededelingsplicht bij het aangaan van de verzekering. Indien onze medisch adviseur op de hoogte was geweest van de ware stand van zaken, had Allianz deze verzekering niet geaccepteerd. Het niet nakomen van de mededelingsplicht en het feit dat de verzekering bij kennis van de ware stand van zaken niet zou zijn gesloten, heeft tot gevolg dat Allianz geen uitkering is verschuldigd.

2.8.
Op een verzoek om herziening heeft de Toetsingscommissie bij brief van 25 februari 2020 afwijzend beslist.

3.
Het geschil

3.1.
[naam eiseres] vordert samengevat - veroordeling van Allianz tot nakoming van haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst, met proceskostenveroordeling, een en ander bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

3.2.
Allianz voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [naam eiseres] in de proceskosten, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente, een en ander bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

4.
De beoordeling

4.1.
De weigering van Allianz om tot uitkering onder de verzekering over te gaan is gebaseerd op haar standpunt dat erflater bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst zijn mededelingsplicht als bedoeld in artikel 7:928 BW heeft geschonden. Allianz stelt dat zij bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten, zodat zij geen uitkering is verschuldigd (artikel 7:930 lid 4 BW).

4.2.
Voor wat betreft de gestelde onjuiste informatieverstrekking beroept Allianz zich op de inhoud van een gezondheidsverklaring die erflater volgens haar bij het aangaan van de verzekering heeft ingevuld. Deze verklaring houdt onder andere het volgende in, weergegeven voor zover van belang:

Uw gezondheidstoestand

a.
U lijdt of heeft geleden aan ziekten, aandoeningen of klachten van de hersenen of zenuwen zoals beroerte, epilepsie, spierziekten, duizeligheid, verlammingen, fibromyalgie en/of migraine: Nee

In de tweede plaats beroept Allianz zich op de constateringen van de Toetsingscommissie, zoals weergegeven in 2.6, onder andere inhoudende dat erflater in april 2018 is getroffen door een beroerte. Volgens Allianz is dus de hiervoor onder a weergegeven vraag in strijd met de waarheid met “nee” beantwoord.

4.3.
Ter gelegenheid van de zitting heeft [naam eiseres] betoogd dat Allianz geen beroep kan doen op deze gezondheidsverklaring, omdat niet vaststaat dat die daadwerkelijk is tot stand gekomen, althans door erflater is ingevuld. Zij wijst erop dat de door Allianz bij antwoord in het geding gebrachte verklaring niet is ondertekend. Verder heeft zij gesteld dat erflater niet kon typen en ook niet met computers overweg kon, dat zij hem bij computerwerk altijd heeft geholpen en dat zij in de computer van erflater niets heeft aangetroffen dat erop wijst dat een verklaring als deze is tot stand gekomen.

4.4.
De rechtbank verwerpt dit betoog. De weigering van Allianz om tot uitkering over te gaan, en dus ook de onderhavige procedure, staat van meet af aan in de sleutel van de (gestelde) discrepantie tussen de inhoud van de gezondheidsverklaring en de werkelijke gezondheidssituatie van erflater op het moment van opstellen van de gezondheidsverklaring. Zowel de Toetsingscommissie als Allianz zelf hebben dan ook steeds naar die gezondheidsverklaring verwezen. Niettemin heeft [naam eiseres] tot de zitting in deze procedure het bestaan en de inhoud van die verklaring nooit ter discussie gesteld. Integendeel, dat bestaan en die inhoud heeft [naam eiseres] steeds tot uitgangspunt genomen. De rechtbank verwijst naar de brief van de advocaat van [naam eiseres] van 29 januari 2020 (productie 6 bij dagvaarding), waarin is opgemerkt dat erflater “terecht” op de verklaring heeft “ingevuld dat hij niet leed aan aandoeningen of klachten van de hersenen.” In de dagvaarding (onder 13) heeft [naam eiseres] gesteld dat “erflater geen aanleiding [heeft] gezien [om op] de gezondheidsverklaring in te vullen dat hij aan medische klachten lijdt.” Deze uitlatingen zijn niet verenigbaar met het nu ingenomen standpunt dat een gezondheidsverklaring in het geheel niet tot stand zou zijn gekomen. Daarbij komt dat, zoals uit de stellingen van Allianz moet worden afgeleid en ter zitting ook met zoveel woorden namens [naam eiseres] is bevestigd, zonder een gezondheidsverklaring de verzekering niet tot stand zou zijn gekomen.

4.5.
Gelet op dit alles had van [naam eiseres] mogen worden verwacht de betwisting van het bestaan en de inhoud van de gezondheidsverklaring concreet te onderbouwen, bijvoorbeeld door navraag te doen bij de tussenpersoon die erflater bij het aangaan van de verzekering heeft begeleid. De enkele constatering dat de verklaring niet is ondertekend en de stelling dat [naam eiseres] erflater altijd met typewerk hielp volstaan niet, zeker niet nu erflater door een tussenpersoon is bijgestaan en gelet op de stelling van Allianz dat de aanvraag van de verzekering, inclusief de gezondheidsverklaring, per e-mail is ingediend. Het bestaan en de inhoud van de gezondheidsverklaring worden in deze procedure dan ook als vaststaand aangenomen.

4.6.
Vast staat dat erflater door middel van de gezondheidsverklaring op 5 juni 2018 heeft verklaard dat hij niet heeft geleden aan “klachten van de hersenen of zenuwen zoals beroerte.” Vast staat ook dat erflater zich in april 2018 tot zijn huisarts heeft gewend in verband met een scheef gelaat en praten met dubbele tong, waarna de huisarts erflater heeft doorgestuurd naar een neuroloog. Volgens de verklaring van [naam eiseres] op de zitting heeft de neuroloog, bij wie erflater in april 2018 twee keer is geweest, verklaard dat erflater waarschijnlijk getroffen was door een lichte hersenbloeding. De rechtbank leidt hieruit af dat de gezondheidsverklaring niet correct is ingevuld. In redelijkheid kan niet worden volgehouden dat van “” geen sprake is geweest, als slechts enkele maanden eerder wegens een scheef gelaat en praten met dubbele tong twee bezoeken aan een neuroloog hebben plaatsgevonden. Anders dan [naam eiseres] meent, doet hier niet aan af dat geen CT-scklachten van de hersenen [ ... ] zoals beroertean is gemaakt en dat de neuroloog geen hersenbloeding heeft vastgesteld maar slechts als waarschijnlijk heeft aangemerkt. De vraag ging immers niet over eventueel gestelde diagnoses, maar over klachten. Waar de neuroloog uitdrukkelijk heeft gesproken over een hersenbloeding, moet erflater redelijkerwijs hebben begrepen dat zijn klachten waarschijnlijk verband hielden met de hersenen, zodat hij de desbetreffende vraag op het formulier niet met “nee” kon beantwoorden.

4.7.
Gelet hierop staat vast dat erflater Allianz niet correct heeft geïnformeerd. Nu het hier gaat om een antwoord op een specifiek door de verzekeraar gestelde vraag, moet erflater hebben begrepen dat de desbetreffende informatie voor Allianz van belang was voor haar beslissing om de verzekering aan te gaan dan wel voor de voorwaarden waaronder Allianz bereid was de verzekering aan te gaan. Dit betekent dat erflater zijn mededelingsplicht als bedoeld in artikel 7:928 BW heeft geschonden.

4.8.
Allianz heeft uitkering onder de verzekering met een beroep op artikel 7:930 lid 4 BW volledig geweigerd. Een beroep van de verzekeraar op die bepaling zal in beginsel alleen kunnen slagen indien de verzekeraar aantoont dat een redelijk handelend verzekeraar bij bekendheid met de ware stand van zaken de verzekering niet zou hebben gesloten. De verzekeraar die een acceptatiebeleid voert dat afwijkt van dat van een redelijk handelend verzekeraar, kan zich daarop alleen ten nadele van de verzekeringnemer beroepen als hij aantoont dat de verzekeringnemer bij het aangaan van de verzekering wist of behoorde te begrijpen welk acceptatiebeleid de verzekeraar hanteerde (HR 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841).

4.9.
Allianz heeft gesteld dat zij de verzekering niet zou zijn aangegaan als zij van de juiste gezondheidssituatie van erflater op de hoogte was geweest. Ter onderbouwing daarvan heeft zij verwezen naar een verklaring van haar medisch adviseur van 21 januari 2020 (overgelegd als productie 11 bij antwoord). Deze luidt, voor zover van belang, als volgt:

Wanneer ik had geweten dat er zo kort voor de aanvang van een levensverzekeringen hersenbloeding zou zijn geweest, de verschijnselen van scheef gezicht en praten dubbele tong duiden hierop had ik geadviseerd de acceptatie van deze aanvraag tenminste twee jaar uit te stellen/tijdelijk af te wijzen.

4.10.
De rechtbank constateert dat deze verklaring slechts iets zegt over wat Allianz zelf bij de bekendheid met de ware stand van zaken zou hebben gedaan, maar niet wat een redelijk handelend verzekeraar zou hebben gedaan. Ook de overige stukken aan de zijde van Allianz bieden daarvoor geen aanknopingspunten. Tijdens de zitting is deze vraag evenmin aan de orde gekomen. De rechtbank ziet aanleiding partijen gelegenheid te geven zich hierover alsnog bij akte uit te laten, Allianz als eerste nu op haar de stelplicht en eventuele bewijslast rust. Pas na die uitlating door partijen zal de rechtbank beslissen over het antwoord op de vraag of Allianz gerechtigd is uitkering te weigeren.

4.11.
Voor deze uitlating zal de rechtbank de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte na mondelinge behandeling door Allianz en (daarna) een antwoordakte door [naam eiseres] . Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden. ECLI:NL:RBROT:2021:911