GHDHA 210125 elektrische auto rijdt over voet pakketbezorger die vanachter geparkeerde vrachtauto op rijbaan stapt; ook in HB: 50 % E.S., na billijkheidscorrectie 35%
- Meer over dit onderwerp:
GHDHA 210125 elektrische auto rijdt over voet pakketbezorger die vanachter geparkeerde vrachtauto op rijbaan stapt; ook in HB: 50 % E.S., na billijkheidscorrectie 35%
in vervolg op:
RBROT 140922 elektrische auto rijdt over voet pakketbezorger die vanachter geparkeerde vrachtauto op rijbaan stapt; 50 % E.S., na billijkheidscorrectie 35%
- Verzocht 15 uur x € 245,00, + 7% + 21%, toegewezen 12 x € 245,00 + 7% + 21% = 3806,42 x 65% vanwege ES = € 2474,17
en
RBROT 060923 verlof tussentijds hoger beroep na deelgeschil toegestaan
3Feitelijke achtergrond
Allianz klaagt er in grief I over dat de rechtbank de feitelijke situatie incorrect heeft weergegeven. De strekking van de grief is dat de rechtbank nog meer en andere feiten als vaststaand had moeten aanmerken. De grief faalt. Het staat de rechter vrij die feiten te selecteren die hij voor zijn oordeel relevant acht. Dat neemt niet weg dat het hof rekening zal houden met wat Allianz in de toelichting op de grief heeft aangevoerd. Voor zover over de door de rechtbank vastgestelde feiten geen discussie bestaat, gaat het hof ook daarvan uit. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
3.1
Op 15 februari 2019 is [verweerder] als voetganger een verkeersongeval overkomen. Daarbij is een personenauto, die werd bestuurd door [bestuurder] (hierna: [bestuurder] ), over de rechtervoet van [verweerder] gereden (hierna: het ongeval). [verweerder] heeft daardoor letsel aan zijn rechtervoet opgelopen.
3.2
De bij het ongeval betrokken personenauto is ingevolge de bepalingen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen (WAM) verzekerd bij Allianz.
3.3
Het ongeval vond plaats op de Rondo te Sliedrecht omstreeks 9.13 uur. [verweerder] was daar toen aan het werk als pakketbezorger. Hij had zijn bestelbus (deels) op de weg geparkeerd. Vóór zijn bestelbus stond een vrachtwagen van ASVZ (hierna: de vrachtwagen) geparkeerd. Die vrachtwagen was breder dan de bestelbus van [verweerder] .
3.4
[bestuurder] is de vrachtwagen genaderd en is deze gepasseerd over de - voor haar - linker weghelft. Zij reed in een elektrische auto.
3.5
[verweerder] is vanachter de vrachtwagen met zijn rechtervoet op de rijbaan gestapt en [bestuurder] is met het rechtervoorwiel van haar auto over die voet gereden.
Getuigenverklaringen
3.6
[bestuurder] heeft in een voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank Rotterdam op 2 juli 2021, onder meer, het volgende verklaard:
‘(…) Ik moest nog een brief posten en reed daarvoor de betreffende straat in. Ik heb mijn auto op de weg geparkeerd en heb de brief gepost. Voor mij op de weg stond een vrachtwagen van ASVZ te lossen bij de apotheek. Daardoor was er een vrij smalle opening om erlangs te rijden. Ik wilde eerst achteruit rijden om de volgende straat te pakken. Er stond echter inmiddels een auto achter mij en daarom ben ik toch rechtdoor langs de vrachtwagen gereden. Ik reed stapvoets want de opening was vrij smal. Ik was bang om mijn spiegels te beschadigen. Ik ben opgetrokken toen ik dacht dat er voldoende ruimte was. Ineens stapte de postbode achter de vrachtwagen (…) de weg op. Ik had hem niet gezien en hij mij ook niet. Hij zal mij ook niet gehoord hebben, want ik heb een elektrische auto. Ik trapte meteen op de rem en kwam op zijn voet tot stilstand. (…)
(…) Ik had in ieder geval aan beide kanten circa tien centimeter over. (…)
De vrachtwagen (…) was aan het laden en lossen. Ik kon niet zien of er achter de vrachtwagen iets was. Ik was geconcentreerd op de breedte van het wegdek en ik heb de postbode niet gezien. Vlak voor de vrachtwagen heb ik nog even stilgestaan om te kijken of er voldoende ruimte was. (…)
De dames die het hebben zien gebeuren stonden op de stoep. (…) Ik heb ze niet met hem zien praten en ik heb de dames voor het ongeluk ook niet gezien.’
3.7
[getuige] (een buurvrouw die op het moment van het ongeval in de buurt was) heeft in een voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank Rotterdam op 26 februari 2021, onder meer, het volgende verklaard:
‘(…) Toen ik mij omdraaide stond daar ineens de auto van de mevrouw die [verweerder] had aangereden. (…) Ik heb de auto helemaal niet gehoord, die was geruisloos. Het ging heel snel.’
3.8
[verweerder] heeft zelf, ook in een voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank Rotterdam op 26 februari 2021, onder meer het volgende verklaard:
‘(…) Ik moest in die straat een pakket afleveren en heb mijn bus achter de vrachtwagen geparkeerd. Door de vrachtwagen kon ik de weg moeilijk zien. Ik heb naar rechts gekeken. Naar links zag ik de weg niet en moest ik naar voren stappen. Toen ik mijn voet op de weg zette, voelde ik de auto over mijn voet rijden. De auto heeft op mijn voet geremd. Voordat ik mijn voet op de weg zette, stond ik met het pakket tussen de vrachtwagen en de bus in. Aan de overkant van de weg was mevrouw [getuige] voor haar deur. Ik wilde het pakket aan haar geven. (…) Ik ben niet plotseling de weg opgelopen. De vrachtwagen en mijn bus stonden achter elkaar geparkeerd. Mijn bus is iets smaller dan de vrachtwagen, waardoor de vrachtwagen meer dan mijn bus op de weg stond. (…)’
4Procedure bij de rechtbank
4.1
[verweerder] heeft op grond van artikel 1019w en verder van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) een deelgeschilprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Rotterdam. Hij heeft de rechtbank verzocht voor recht te verklaren dat Allianz jegens [verweerder] volledig, of voor een door de rechtbank vast te stellen percentage, aansprakelijk is voor de schade voortvloeiend uit het ongeval dat op 15 februari 2019 heeft plaatsgevonden. De rechtbank is ook verzocht om de buitengerechtelijke kosten van het deelgeschil te begroten conform de door [verweerder] opgestelde urenspecificatie en Allianz te veroordelen tot het betalen daarvan aan [verweerder] op de voet van artikel 1019aa Rv.
4.2
Allianz heeft verweer gevoerd tegen het verzoek.
4.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Rotterdam voor recht verklaard dat Allianz jegens [verweerder] voor 65% aansprakelijk is voor de schade voortvloeiend uit het ongeval dat op 15 februari 2019 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv begroot en Allianz veroordeeld tot betaling van deze kosten.
4.4
Bij dagvaarding van 12 april 2023 heeft Allianz bij de kantonrechter een bodemprocedure aanhangig gemaakt in verband met bovenstaand deelgeschil.
4.5
Bij vonnis van 22 juni 2023 heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om de zaak te behandelen en te beslissen en de zaak verwezen naar de rechtbank.
4.6
Bij vonnis van 6 september 2023 heeft de rechtbank tussentijds hoger beroep toegestaan van de op 14 september 2022 gegeven beschikking in de tussen partijen gevoerde deelgeschilprocedure.
5Vorderingen in hoger beroep
5.1
Allianz is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met de beschikking. Zij heeft verschillende grieven tegen de beschikking aangevoerd. Allianz vordert dat de beschikking wordt vernietigd, dat de vorderingen van [verweerder] alsnog worden afgewezen en dat voor recht wordt verklaard dat Allianz niet (althans maximaal 50%) aansprakelijk is voor de door [verweerder] geleden schade ten gevolge van het ongeval op 15 februari 2019. Allianz vordert ook dat [verweerder] wordt veroordeeld tot terugbetaling aan Allianz van al hetgeen uit hoofde van de beschikking teveel is betaald, met wettelijke rente, en, ten slotte, dat [verweerder] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in beide instanties, met nakosten en wettelijke rente.
5.2
Aan grief I is hiervoor onder 3 reeds aandacht besteed. Kort gezegd zien de overige bezwaren van Allianz op het volgende: volgens Allianz komt haar (althans haar verzekerde, [bestuurder] ) een beroep op overmacht toe. [bestuurder] heeft haar gedrag voldoende aangepast aan verkeerssituatie ter plekke. Haar kan dan ook geen enkel verwijt worden gemaakt. Dat geldt niet voor [verweerder] : hij heeft een (grote) verkeersfout gemaakt door uit het niets vanuit een verdekte positie de weg op te lopen. Dit brengt mee dat Allianz zich op overmacht kan beroepen, waardoor zij niet aansprakelijk is voor de door [verweerder] geleden schade. Indien geen sprake is van overmacht, bedraagt de vergoedingsplicht van Allianz maximaal 50% omdat geen ruimte bestaat voor een (verdergaande) billijkheidscorrectie in het voordeel van [verweerder] , aldus Allianz.
6Beoordeling in hoger beroep
Overmacht?
6.1
Het hof neemt bij de beoordeling tot uitgangspunt dat een beroep op overmacht alleen slaagt als aan de bestuurder van het motorvoertuig (hier dus: [bestuurder] ) rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de manier waarop zij aan het verkeer heeft deelgenomen. Het ongeval moet daarbij dus uitsluitend te wijten zijn aan omstandigheden die [bestuurder] niet zijn toe te rekenen dan wel voor haar risico komen, of aan fouten van een ander (in dit geval: [verweerder] ). Dergelijke fouten moeten voor de bestuurder van het motorvoertuig zo onwaarschijnlijk zijn geweest dat zij bij het bepalen van haar verkeersgedrag naar redelijkheid geen rekening hoefde te houden met die mogelijkheid. De stelplicht en de bewijslast met betrekking tot de aanwezigheid van een overmachtssituatie rusten op Allianz.
6.2
Allianz stelt zich op het standpunt dat haar verzekerde met de laagst mogelijke snelheid heeft gereden, nu er tijdens het passeren van de vrachtwagen voor haar voertuig nauwelijks ruimte was. Haar verzekerde heeft voldoende acht geslagen op het overige verkeer ter plaatse en van haar kon niet worden verwacht dat zij tot stilstand kwam voordat de voet van [verweerder] op de weg neerkwam. [bestuurder] heeft haar verkeersgedrag aan de concrete situatie ter plaatse aangepast en zij heeft rekening gehouden met fouten van andere weggebruikers. Er is sprake van een zeer onverwachte actie van [verweerder] en [bestuurder] kan geen enkel verwijt worden gemaakt van de wijze waarop zij aan het verkeer heeft deelgenomen. Volgens Allianz hoefde [bestuurder] er in een rustige woonwijk geen rekening mee te houden dat er iemand achter de geparkeerde vrachtwagen vandaan zou stappen. Dit maakt dat sprake is van overmacht aan de zijde van [bestuurder] , aldus Allianz.
6.3
Naar het oordeel van het hof doet zich hier geen overmachtssituatie voor. Daartoe overweegt het hof als volgt. De vrachtwagen van ASVZ stond zodanig op de weg geparkeerd, dat de [bestuurder] de vrachtwagen over de voor haar linker weghelft moest passeren. Zoals namens [verweerder] terecht is aangevoerd, brengt deze situatie reeds met zich dat er van [bestuurder] extra oplettendheid mocht worden verwacht. Door de wijze waarop de vrachtwagen stond geparkeerd, had [bestuurder] immers onvoldoende of geen overzicht over de situatie áchter de vrachtwagen. Dat [bestuurder] rekening heeft gehouden met dat gegeven, is echter niet gebleken. Zij concentreerde zich op de breedte van het wegdek. Haar doorgang was, vanwege de geparkeerde vrachtwagen, vrij smal (volgens haar eigen verklaring hield ze circa tien cm over aan beide zijden) en zij was bang om haar spiegels te beschadigen. Toen zij dacht dat er voldoende ruimte was, is zij opgetrokken, terwijl zij niet kon zien wat er achter de vrachtwagen was.
6.4
[bestuurder] had vanwege de verkeerssituatie ter plaatse sowieso rekening moeten houden met de mogelijkheid dat er in een woonwijk iemand achter de vrachtwagen vandaan zou kunnen komen. Uit haar eigen verklaring volgt evenwel dat zij bezig was met de breedte van het wegdek en haar spiegels en dus niet, in elk geval niet voldoende, met haar omgeving. Dat [verweerder] voor [bestuurder] vanuit het niets opdook, vloeit daaruit voort. In zoverre is sprake van een verkeersfout aan de zijde van [bestuurder] , zodat reeds hierom van overmacht geen sprake kan zijn.
6.5
Aan het voorgaande kan nog worden toegevoegd dat ook de omstandigheid dat [bestuurder] reed in een elektrische auto, tot extra waakzaamheid bij haar had moeten leiden. In de eerste plaats omdat een dergelijke auto (veel) minder goed te horen is: getuige [getuige] heeft verklaard dat zij de auto niet heeft gehoord, en ook [bestuurder] zelf heeft verklaard dat [verweerder] haar niet zal hebben gehoord, omdat zij in een elektrische auto reed. Ten slotte is onweersproken gesteld dat een elektrische auto een groter acceleratievermogen heeft dan een auto met een verbrandingsmotor, waardoor de snelheid waarmee de auto optrekt hoger kan zijn dan bij een auto met een verbrandingsmotor. Evenmin is gebleken dat [bestuurder] hiermee rekening heeft gehouden.
6.6
Nu het beroep op overmacht niet opgaat, betekent dat dat (de verzekerde van) Allianz in beginsel aansprakelijk is voor de schade die uit het ongeval voortvloeit. De grieven II en III falen dus.
Eigen schuld en billijkheidscorrectie
6.7
Volgens Allianz heeft [verweerder] een verkeersfout gemaakt door als voetganger geen voorrang te verlenen aan bestuurders die gebruik maakten van de rijbaan van de Rondo. Allianz stelt zich – subsidiair - op het standpunt dat de causale bijdrage aan het ongeval door [verweerder] veel groter is dan de bijdrage van haar verzekerde. Naast de toepassing van de 50%-regel bestaat daarom geen ruimte om de vergoedingsplicht te verhogen. De vergoedingsplicht van Allianz bedraagt dus maximaal 50%.
6.8
Het hof overweegt als volgt. Op grond van vaste jurisprudentie is, in een situatie als deze waarin geen sprake is van overmacht, in beginsel sprake van 50% aansprakelijkheid aan de zijde van de gemotoriseerde verkeersdeelnemer, in dit geval [bestuurder] . Of zij meer dan 50% van de schade van [verweerder] moet vergoeden, hangt af van de omstandigheden van het geval en moet worden beoordeeld naar de maatstaven van artikel 6:101 BW.
6.9
Dat [verweerder] (ook) een verkeersfout heeft gemaakt door de auto van [bestuurder] geen voorrang te verlenen, is door [verweerder] niet bestreden en dat heeft dan ook tot uitgangspunt te dienen. [verweerder] meent evenwel dat zijn aandeel in het ongeval kleiner is dan dat van [bestuurder] . Het hof is, evenals de rechtbank van oordeel dat zowel de fout van [verweerder] als die van [bestuurder] in gelijke mate aan het ongeval hebben bijgedragen en dat de mate van verwijtbaarheid aan de zijde van [bestuurder] groter is dan die van [verweerder] . Het hof maakt de overwegingen van de rechtbank in dit verband tot de zijne.
6.10
Het voorgaande brengt mee dat ook het hof van oordeel is dat 65% van de schade van [verweerder] voor rekening van Allianz dient te komen.
6.11
Dit betekent dat grief IV faalt.
Kostenbegroting
6.12
Allianz keert zich met grief V tegen de overwegingen 4.22 en 4.23 van de beschikking waarin is bepaald dat zij wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van [verweerder] in de deelgeschilprocedure ten bedrage van € 2.678,26. Allianz stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat die (kosten)veroordeling niet terecht is omdat zij niet aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval. Uit hetgeen hierover onder 6.3 tot en met 6.6 is overwogen, volgt dat de grief in zoverre faalt.
6.13
Allianz heeft, voor het geval wel aansprakelijkheid aan haar zijde moet worden aangenomen, ook nog aangevoerd dat de kostenveroordeling te hoog is, omdat zij is gebaseerd op een te hoog uurtarief. Het hof is, evenals de rechtbank, van oordeel dat het in rekening gebrachte uurtarief niet onredelijk noch bovenmatig is. Dat in een andere zaak waarin mr. Ciftci optrad door de rechtbank Rotterdam een lager uurtarief redelijk werd geacht, doet daar niet aan af en maakt ook niet dat het hof aan dat (lagere) tarief gebonden is. Ook in zoverre faalt deze grief dus.
Conclusie en proceskosten
6.14
De conclusie is dat het hoger beroep van Allianz niet slaagt. Aan bewijslevering komt het hof niet toe omdat partijen geen bewijs hebben aangeboden van feiten die, indien bewezen, leiden tot een andere beslissing. Daarom zal het hof de beschikking bekrachtigen. Het hof zal Allianz als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Gerechtshof Den Haag 21 januari 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:130