Rb Almelo 150212 scooter komt in 't donker in botsing met donker geklede voetgangers; schuld voetgangers 35%
- Meer over dit onderwerp:
Rb Almelo 150212 scooter komt in 't donker in botsing met donker geklede voetgangers; schuld voetgangers 35%
4. De beoordeling
4.1 [eiser] heeft [gedaagde sub 1] weliswaar gedagvaard, maar blijkens het petitum van de dagvaarding heeft [eiser] jegens [gedaagde sub 1] geen enkele vordering ingesteld. Nu [eiser] [gedaagde sub 1] wel heeft gedagvaard, maar heeft nagelaten jegens [gedaagde sub 1] een vordering in te stellen, zal [eiser] worden veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van [gedaagde sub 1] te begroten op nihil.
4.2 Derhalve resteert ter beoordeling de vordering jegens Aegon.
De vraag die in deze zaak beantwoord moet worden is of [eiser] zijn schade kan verhalen op Aegon als verzekeraar van [gedaagde sub 1]. Ter zake wordt als volgt overwogen.
In artikel 4 RVV is het volgende bepaald:
1. Voetgangers gebruiken het trottoir of voetpad.
2. Zij gebruiken het fietspad of het fiets/brom fietspad indien trottoir en voetpad ontbreken.
3. […]
Dit betekent dat [gedaagde sub 1] en zijn vrouw op het fietspad mochten en zelfs moesten lopen nu een
trottoir langs de Bornebroeksestraat ontbreekt.
4.3 Ingevolge het bepaalde in artikel 185 lid1 Wegenverkeerswet (WVW) is eigenaar dan wel houder van een motorvoertuig dat betrokken is bij een verkeersongeval en waardoor schade wordt toegebracht aan niet door het motorrijtuig vervoerde personen of zaken, verplicht die schade te vergoeden, tenzij aannemelijk is dat het ongeval is te wijten aan overmacht, daaronder begrepen het geval dat de schade is veroorzaakt door iemand, voor wie onderscheidenlijk de eigenaar of de houder niet aansprakelijk is.
Artikel 185 WVW is in dit geval niet rechtstreeks van toepassing, aangezien deze bepaling ziet op schade aan niet met het motorrijtuig, in dit geval bromfiets, vervoerde personen of goederen, immers het gaat in dit geding om schade van de eigenaar/houder van de snorbromfiets, ontstaan door de botsing met [gedaagde sub 1].
4.4 De vraag die partijen verdeeld houdt, is of de zogenoemde reflexwerking van artikel 185 WVW met zich meebrengt dat [eiser], als bestuurder van een motorrijtuig dat in botsing is gekomen met een niet door dat voertuig vervoeder persoon, zijn eigen schade niet geheel of gedeeltelijk zelf dient te dragen.
Cruciaal bij beantwoording van die vraag is of [eiser] zich succesvol op de door hem gestelde overmacht kan beroepen. Die vraag wordt door de rechtbank ontkennend beantwoord. [eiser] had, ook ’s morgens om 7:00/7:15 uur, rekening moeten houden met mogelijke voetgangers op het fietspad nu ter plaatse een voetpad ontbreekt. Bovendien heeft [eiser] kennelijk zijn voertuig niet tijdig, te weten vanaf het moment dat hij [gedaagde sub 1] en zijn vrouw wel waar nam tot stilstand kunnen brengen en derhalve harder gereden dan op dat moment ter plaatse aanvaardbaar was.
4.5 Nu van overmacht geen sprake is, dient volgens de ‘gewone’ regels van het aansprakelijkheidsrecht beoordeeld te worden in hoeverre [gedaagde sub 1] voor de door [eiser] geleden en te lijden schade aansprakelijk is. Hoezeer [gedaagde sub 1] genoodzaakt was met zijn vrouw op het fietspad te lopen, had van hen wel verwacht mogen worden dat zo veilig mogelijk te doen. Dat betekent dat ook zij rekening hadden te houden met (brom)fietsers die met redelijke snelheid, in het donker over het fietspad zouden rijden. Dat betekent dat van [gedaagde sub 1] en zijn vrouw verwacht had mogen worden dat zij niet naast elkaar, maar achter elkaar zouden lopen en dat aan de veilige kant van het fietspad, dus aan de linkerkant van hun looprichting, zodat zij tegenliggers sneller zouden zien en achteropkomende (brom)fietsers door hen niet gehinderd zouden worden. Voorts was het dragen van enig reflectiemateriaal wenselijk geweest. Door één en ander na te laten, hebben [gedaagde sub 1] en zijn vrouw in strijd gehandelde met hetgeen uit zorgvuldigheid van hen verwacht had mogen worden, weshalve zij onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld. Nu er causaal verband bestaat tussen hun handelen en de door [eiser] geleden schade, zijn zij daarvoor aansprakelijk. Er is evenwel sprake van eigen schuld aan de zijde van [eiser], die immers rekening had dienen te houden met de aanwezigheid van voetgangers en zijn snelheid in het donker zodanig had moeten aanpassen dat hij, als een voetganger voor hem in het donker ‘opdoemde’ tijdig tot stilstand had kunnen komen. De eigen schuld van [eiser] in aanmerking nemend, zal de rechtbank de aan partijen toe te rekenen causaliteit vaststellen op voor ieder 50%. Immers, als [eiser] langzamer had gereden, had hij, naar mag worden aangenomen, tijdig kunnen stoppen, als [gedaagde sub 1] en zijn vrouw aan de veilige kant zouden hebben gelopen, achter elkaar, was de aanrijding evenmin ontstaan. Vervolgens zal de rechtbank, rekening houdend met het gegeven dat [eiser], gebruik maakte van een gemotoriseerd voertuig, een billijkheidscorrectie toepassen. Dat leidt er vervolgens toe dat het aan [gedaagde sub 1] toe te rekenen aandeel in het ontstaan van de schade wordt vastgesteld op 35%, dat van [eiser] op 65%.
4.6 Het vorenstaande leidt er toe dat de gevraagde verklaring voor recht deels kan worden toegewezen, te weten dat Aegon als verzekeraar van [gedaagde sub 1] gehouden is 35% van de door [eiser] als gevolg van het ongeval op 26 oktober 2006 geleden en nog te lijden schade te vergoeden, ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
4.7 Nu beide partijen deels in het (on)gelijk zijn gesteld ziet de rechtbank daarin aanleiding de kosten te compenseren in dier voege dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. LJN BV6453