Rb Den Bosch 250707 bestelbus rijd over voet beroep van verzekeraar op overmacht slaagt niet
- Meer over dit onderwerp:
Rb Den Bosch 250707 beroep van verzekeraar op overmacht slaagt niet
4.9. London heeft bij conclusie van dupliek het verweer gevoerd dat er sprake is van overmacht aan de zijde van [H]. Zij heeft daarbij gesteld dat [H] voordat hij de markt te Eersel opreed kort stil heeft gestaan en [eiseres] heeft waargenomen. Vervolgens is [H] stapvoets doorgereden. Hij is [eiseres] voorbij gereden, waarbij zich ongeveer een ruimte van twee meter tussen hen bevond. Hij heeft dus niet de bocht te krap genomen. Volgens [H] stond [eiseres] ook niet in de bocht, want daar stond iemand met matten en tapijten. Zij stond op het rechte stuk. Volgens London hoefde [H] er geen rekening mee te houden dat, daar waar hij [eiseres] op een afstand van twee meter passeerde, [eiseres] zich enkele ogenblikken daarna op het weggedeelte zou bevinden, waar [H] reed. Daaruit volgt dat London niet aansprakelijk is op grond van 185 lid 1 WVW94.
4.10. Het beroep op overmacht van London gaat slechts op, indien zij aantoont dat [H] rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt ter zake van de wijze waarop hij aan het verkeer heeft deelgenomen, voor zover van belang voor de veroorzaking van het ongeval. Daarbij zijn fouten van andere weggebruikers alleen van belang, indien deze voor de bestuurder van het motorrijtuig zo onwaarschijnlijk waren, dat hij bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met die mogelijkheid naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden.
De rechtbank merkt eerst op dat het door London gedaan beroep op overmacht voortborduurt op haar verweer, dat [eiseres] zelf door onoplettendheid onder de aanhanger gelopen is, welk verweer de rechtbank als zuiver speculatief reeds heeft verworpen.
Haar stelling, dat [H] met de mogelijkheid dat [eiseres] zelf onder de aanhanger zou lopen, naar redelijkheid geen rekening hoefde te houden, aangezien hij de kraam op ruim twee meter passeerde, is in strijd met haar eerdere stelling dat [eiseres] de zeilen aan het recht trekken was. Als die eerdere stelling juist is, moet [eiseres] zich vóór de kraam hebben bevonden (hetgeen in overeenstemming met de verklaring van [eiseres], die zegt dat zij de zeilen met klemmen aan het vastzetten was), maar in strijd met de verklaring [H], die zegt dat hij haar op twee meter afstand passeerde. Als de eerdere stelling juist is diende [H] in die omstandigheden overigens wel rekening te houden met de mogelijkheid dat hij [eiseres], terwijl zij met de zeilen bezig was, zou kunnen aanrijden. [eiseres] heeft dan niet, zoals uit de verklaring van [H] volgt, twee meter (ongeveer vier passen) achteruit gelopen om, terwijl de bestelbus al vlak achter haar rug passeerde, zonder de bestelbus te raken met haar voet onder de aanhanger terecht te komen, wat inderdaad erg onoplettend van haar zou zijn.
De conclusie uit het voorgaande is dat het beroep op overmacht verworpen moet worden, omdat het onvoldoende is gemotiveerd. Dit verweer van London is immers in strijd met haar eerdere stellingname. LJN BB1808