Rb Midden-Nederland 040117 beroep op voorbehoud; onduidelijkheid over rechtsopvolgers aansprakelijke partij en verzekeraar
- Meer over dit onderwerp:
Rb Midden-Nederland 040117 beroep op voorbehoud; onduidelijkheid over rechtsopvolgers aansprakelijke partij en verzekeraar
2 De feiten
2.1.
Op 7 maart 1985 was [eiser in de zaak C/16/395041 / HA ZA 15-552 (voor de leesbaarheid hierna: zaak A, red. LSA-LSM)] , die toen 14 jaar oud was, met vriendjes aan het spelen op een bouwterrein in Sittard, waar door een aannemingsbedrijf (hierna: [bedrijfsnaam 1] ) werkzaamheden werden uitgevoerd.
2.2.
[eiser in de zaak A] is met zijn arm bekneld geraakt in een bouwlift en heeft daarbij letsel opgelopen. Namens [bedrijfsnaam 1] is de aansprakelijkheid erkend door [bedrijfsnaam 2] B.V.
2.3.
Op 9 september 1992 hebben [eiser in de zaak A] en [bedrijfsnaam 2] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 2] ), bijgestaan door advocaten, een akte van dading (hierna ook: vaststellingsovereenkomst) getekend, waarin [bedrijfsnaam 2] wordt aangeduid als [bedrijfsnaam 2] en waarin verder het volgende is vermeld:
“IN AANMERKING NEMENDE:
dat [eiser in de zaak A] op 7 maart 1985 betrokken was bij een ongeval met een bouwlift op een bouwterrein te Sittard waar [bedrijfsnaam 1] bv gevestigd te [vestigingsplaats] werkzaamheden uitvoerde, terwijl hij daar met een aantal vriendjes speelde;
dat [eiser in de zaak A] als gevolg van dat ongeval gewond is geraakt aan zijn rechterhand/pols;
dat [eiser in de zaak A] [bedrijfsnaam 1] aansprakelijk houdt voor de door hem opgelopen schade;
dat [bedrijfsnaam 1] bv ten tijde van het ongeval door [bedrijfsnaam 2] verzekerd werd gehouden voor risico’s als de onderhavige;
dat partijen niet van mening verschillen omtrent de beantwoording van de schuldvraag doch wel omtrent de bepaling van de hoogte van de van de aan de ondergetekende sub 1 toekomende schadevergoeding;
dat partijen termen aanwezig achten thans de omvang van de materiële schade zoals tot op heden geleden en immateriële schade te bepalen onder beding dat mogelijke schade wegens verlies aan arbeidskracht en toekomstige materiële schade buiten de termen van deze dading zal worden gehouden;
KOMEN OVEREEN ALS VOLGT:
1. De schade van [eiser in de zaak A] op het vlak van de materiële schade zoals tot op heden geleden en het smartegeld beloopt f 32.500,00.
2. Betaling aan [eiser in de zaak A] zal geschieden door verrekening van de betaalde voorschotten groot f 7.500,00 en door overmaking van een bedrag groot f 25.000,00 (zegge vijfentwintigduizend gulden) (…) onder vermelding van de referentie [eiser in de zaak A] / [bedrijfsnaam 1] B.V.
3. [eiser in de zaak A] verklaart door ondertekening dezer akte reeds nu voor alsdan na de uitvoering van de in het vorige artikel genoemde betaling, afstand doen van alle aanspraken welke hij terzake van voormeld voorval jegens [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 1] en/of enige andere voor dit voorval aansprakelijk derde mocht hebben en/of verkrijgen, verleende hij aan [bedrijfsnaam 2] , [bedrijfsnaam 1] en voornoemde derde definitieve en finale kwijting terzake vermeld, behoudens voor zover het eventuele schade wegens verlies aan arbeidskracht en toekomstige materiële schade betreft.”
2.4.
Vanaf 2001 heeft [eiser in de zaak A] geheel of gedeeltelijk uitkeringen ontvangen wegens arbeidsongeschiktheid. Sinds 13 december 2007 ontvangt [eiser in de zaak A] een WAO-uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid.
2.5.
Bij brief van 2 september 2011 liet een Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige van [naam instelling] te [vestigingsplaats] desgevraagd het volgende weten aan de letselschadebehandelaar van [eiser in de zaak A] :
“In ons intakeverslag (2008) kan ik het volgende terugvinden betreffende het door u genoemde ongeluk op 14-jarige leeftijd, op maart 1985.
Dwangklachten zijn ontstaan voor het eerst op 12e jaar, na hartoperatie broer. Moest drie maal tegen boom tikken, anders zou het fout gaan. In diezelfde periode is er een incident tijdens het spelen op de bouw, waarbij cliënt zijn hand half afgerukt werd. Er volgde een lange periode van revalidatie en diverse opnames tussen de volwassenen. Volgens cliënt was het ziekenhuis en personeel nog helemaal niet afgestemd op kinderen. Hij heeft deze periode als angstige tijd ervaren. Hierna is hij in de bouw gaan werken in de electro. Deze keuze is al tijdens school bepaald, door dringend advies van de specialisten, wegens zijn beschadigde hand. Hij zal geen zwaar werk kunnen doen. De electro ligt hem niet waardoor hij snel geïrriteerd raakt en snel agressief is. Cliënt heeft in een jaar tijd 10 bazen. Na de vele wisselingen van werk gaat hij over op timmerwerk en werkt hij 5 jaar voor dezelfde baas. Hij houdt van het werk in de bouw dat ruw is en waar veel grappen gemaakt worden.
Hier werkt cliënt tot hij in 2001 enkele ongevallen meemaakt op de bouw. Er heeft een ongeluk plaatsgevonden waarbij platen zijn verschoven en een collega naar beneden is gestort, cliënt is nog net opzij kunnen springen. Vervolgens maakt hij een ongeluk mee, waarbij de hand van collega deels afgerukt wordt. Hij wordt hierbij geconfronteerd met een gelijke situatie die hij heeft meegemaakt bij zijn eigen ongeluk en blijft aansluitend enige tijd thuis met PTSS-klachten. Sindsdien is hij thuis in de ziektewet en aansluitend in de WAO. Sinds dit ongeluk is er een toename van de angst-, paniek- en dwangklachten en is cliënt bang voor ongelukken en ziet hij beelden voor zich van het ongeluk.
Client is sinds 2008 in behandeling, deze is vooral gericht op stabilisatie en leren omgaan met zijn klachten. Vooral middels structurering, en toewerken naar zinvolle dagbesteding, op advies van psychologisch onderzoek.”
2.6.
Bij brief van 21 november 2011 heeft de letselschadebehandelaar van [eiser in de zaak A] zich tot [bedrijfsnaam 3] N.V. (hierna: [bedrijfsnaam 3] ) gewend. Hij schreef:
“(…) Indertijd was cliënt betrokken bij een ongeval met een bouwlift op een bouwterrein te Sittard dat toebehoorde aan [bedrijfsnaam 1] B.V. Als gevolg van dat ongeval liep cliënt handletsel op. Ten tijde van het ongeval was [bedrijfsnaam 1] B.V. verzekerd bij [bedrijfsnaam 2] , met welke maatschappij ook de in kopie bijgevoegde akte van dading werd gesloten in 1992. Thans wenst cliënt een beroep te doen op het indertijd gemaakte voorbehoud nu er sprake is van schade wegens verlies aan arbeidsvermogen.
Voor zover bekend werd [bedrijfsnaam 1] , nadien [bedrijfsnaam 6] overgenomen door uw bedrijf c.q. concern.
(…)
Graag verneem ik of u bereid bent het nodige te doen en ondernemen om de thans te claimen schade van cliënt te vergoeden. Indien u dit verzoek doorleidt naar een eventuele verzekeraar, verneem ik graag welke partij dat is en op grond waarvan een en ander aan die partij wordt doorgeleid. (…)
Dezerzijds is ook contact gelegd met [bedrijfsnaam 4] B.V., doch niet helemaal duidelijk is of [bedrijfsnaam 2] B.V. indertijd in deze rechtspersoon is opgegaan en of die rechtspersoon thans nog als verzekeraar opereert c.q. optreedt. Vandaar dat zekerheidshalve ook dit verzoek bij u wordt neergelegd waaromtrent ik graag van u verneem.”
2.7.
[bedrijfsnaam 3] heeft de brief doorgestuurd naar [bedrijfsnaam 7] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 7] ), die vervolgens enkele brieven met [eiser in de zaak A] heeft gewisseld. Zowel [eiser in de zaak A] als [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak C/16/405067 / HA ZA 15-965 (voor de leesbaarheid hierna: zaak B, red. LSA-LSM)/eiseres in de zaak C/16/424633 / HA ZA 16-760 (voor de leesbaarheid hierna: zaak C, red. LSA-LSM)] heeft getracht de rechtsopvolgster(s) van [bedrijfsnaam 2] te (laten) achterhalen.
2.8.
Bij e-mailbericht van 7 mei 2012 liet de heer [A] , letselschadespecialist bij Reaal, desgevraagd het volgende weten aan [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] :
“Uit mijn geheugen puttend is in de zeventiger of tachtiger jaren het assuradeurenbedrijf [X] BV samengevoegd met [Y] BV en ging verder onder de naam [bedrijfsnaam 2] BV. Die onderneming is van naam veranderd in [bedrijfsnaam 4] B.V. Dit bedrijf was zelf geen verzekeraar, maar trad als tussenpersoon van vele verzekeraars op. Aandeelhouder was [bedrijfsnaam 5] NV en lijkt nu te zijn Reaal Schadeverzekeringen NV.
Herinner ik het mij goed dan was de onderneming niet meer actief sinds eind negentiger jaren. De onderneming vertegenwoordigde verschillende verzekeraars. Enkele daarvan zijn inmiddels failliet gegaan. Het is aannemelijk dat [X] geen bevoegdheid meer heeft enige verzekeraar te vertegenwoordigen. In beginsel is het een vrijwel lege BV die voor zover mij bekend alleen nog om formele redenen nog niet is geliquideerd.
Begrijp ik het goed dan bent u mogelijk rechtsopvolger van [bedrijfsnaam 1] BV en zou [bedrijfsnaam 1] (…) een verzekering in co-assurantie kunnen hebben afgesloten bij diverse verzekeraars, mogelijk vertegenwoordigd door [X] . (…).
Reaal is niet bevoegd andere verzekeraars te vertegenwoordigen. Ik sluit niet uit dat Reaal rechtsopvolger is van één of meer verzekeraars die op de polis mogelijk een deel van het risico verzekerden (…). Indien u meent dat Reaal dekking dient te verlenen dan stel ik het op prijs als u mij een kopie van de polis en polisvoorwaarden wilt verstrekken opdat ik dat kan nagaan.
Zonder polis kan ik niets voor u betekenen.”
2.9.
Bij brief van 20 augustus 2012 heeft (thans procespartij) [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] het volgende aan de letselschadebehandelaar van [eiser in de zaak A] laten weten:
“1. Deze kwestie is gecompliceerd geworden, doordat zowel aan de kant van [bedrijfsnaam 1] ( [bedrijfsnaam 1] ) als aan de kant van de verzekeraar wijzigingen zijn opgetreden.
2. Ten aanzien van de overname van [bedrijfsnaam 1] door [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] ( [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] ) stelt u dat de rechten en verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst van [bedrijfsnaam 1] op [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] zijn overgegaan. Die conclusie bestrijdt [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] op grond van het volgende.
3. De vaststellingsovereenkomst d.d. 9 september 1992 is gesloten tussen [eiser in de zaak A] en [bedrijfsnaam 2] B.V. De overeenkomst is niet (mede) ondertekend door [bedrijfsnaam 1] . [bedrijfsnaam 1] was dus geen partij bij deze overeenkomst en kan rechten/verplichtingen uit die overeenkomst dus ook niet hebben overgedragen aan [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] . Ten overvloede zij opgemerkt dat [bedrijfsnaam 1] en/of [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] ook nimmer in (de inhoud van) de overeenkomst tussen [eiser in de zaak A] en [bedrijfsnaam 2] zijn gekend.
4. U zult de vordering van uw cliënt dus moeten instellen tegen de rechtsopvolger van [bedrijfsnaam 2] B.V. In uw brief stelt u dat deze rechtsopvolger moeilijk te traceren is, maar dat impliceert uiteraard niet dat dan [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] de aangesproken, aansprakelijke, partij moet zijn.
5. Op grond van het voorgaande ziet [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] geen aanleiding om met u in overleg te gaan over een schaderegeling met [eiser in de zaak A] . [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] behoudt zich voor de goede orde alle rechten en weren voor.”
2.10.
Bij brief van 23 april 2013 schreef de advocaat van [eiser in de zaak A] het volgende aan [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] :
“(…)
In uw brief van 20 augustus 2012 betwist u niet de rechtsopvolger van [bedrijfsnaam 1] ( [bedrijfsnaam 1] ) te zijn, maar stelt u zich op het standpunt dat de verplichtingen uit de indertijd, te weten in september 1992 gesloten vaststellingsovereenkomst van [bedrijfsnaam 1] niet op u zijn overgegaan omdat [bedrijfsnaam 1] geen partij bij die overeenkomst zou zijn geweest. De handtekening van [bedrijfsnaam 1] ontbreekt.
Uit de stukken en uit de tekst van de betreffende vaststellingsovereenkomst blijkt echter dat [bedrijfsnaam 1] werd vertegenwoordigd door haar toenmalige assuradeur (…).”
2.11.
Bij e-mailbericht van 17 september 2013 antwoordde de heer [A] van Reaal als volgt op een aanvullende vraag over de rechtsopvolging van [bedrijfsnaam 2] :
“(…) Reaal zal mogelijk eigenaar of gedeeltelijk eigenaar van [bedrijfsnaam 2] zijn, maar heeft niet de verplichtingen van [bedrijfsnaam 2] . [bedrijfsnaam 2] trad op voor vele maatschappijen en heeft namens die maatschappijen de vaststellingsovereenkomst ondertekend en die maatschappijen hebben daarbij op grond van de vertegenwoordigingsbevoegdheid die de verzekeringsovereenkomst pleegt te kennen de verzekerde vertegenwoordigd.
(…)
Reaal is mogelijk voor een klein deel rechtsopvolger van één van de verzekeraars op de polis en vertegenwoordigt die andere verzekeraars niet. Reaal kan de behandeling niet voor andere verzekeraars overnemen.”
2.12.
In een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 17 maart 2015 is met betrekking tot [bedrijfsnaam 4] B.V. het volgende opgenomen:
“Rechtspersoon
(…) (…)
Statutaire naam [bedrijfsnaam 4] B.V.
(…) (…)
………………………………………… ………………………………………………………
Enig aandeelhouder
Naam Reaal Schadeverzekeringen N.V.
(…) (…)”
2.13.
Uit uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van 14 september 2015 en 21 november 2016 blijkt dat [bedrijfsnaam 1] B.V. met ingang van 5 september 1996 is opgegaan in [bedrijfsnaam 6] B.V. Die vennootschap is vanaf 1 januari 2002 overgenomen door [bedrijfsnaam 7] . [bedrijfsnaam 7] maakt deel uit van het concern waartoe ook [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] behoort.
3 Het geschil in de hoofdzaak
3.1.
[eiser in de zaak A] vordert dat de rechtbank [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen:
- tot vergoeding aan [eiser in de zaak A] van de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het ongeval van 7 maart 1985, voor zover deze schade niet is vergoed in het kader van de akte van dading en valt onder het gemaakte voorbehoud van toekomstig verlies aan arbeidskracht en materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 november 2011 tot de voldoening,
- tot vergoeding aan [eiser in de zaak A] van € 5.841,29 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 17 juni 2015 tot de voldoening,
- in de proceskosten, waaronder de nakosten, met de bepaling dat daarover rente zal zijn verschuldigd vanaf veertien dagen na de vonnisdatum tot de voldoening.
3.2.
[gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] voert verweer, concluderend tot afwijzing van de vordering van [eiser in de zaak A] , met veroordeling van [eiser in de zaak A] , uitvoerbaar bij voorraad, primair in de werkelijke kosten van [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] en subsidiair in de forfaitaire kosten, waaronder de nakosten.
4 Het geschil in de vrijwaringszaak en de daarmee gevoegde zaak
4.1.
In de vrijwaringszaak en de daarmee gevoegde zaak vordert [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair Reaal en subsidiair Vivat zal veroordelen:
- om aan [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] te betalen al datgene waartoe [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] in de hoofdzaak jegens [eiser in de zaak A] mocht worden veroordeeld, en
- in de proceskosten, waaronder de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na de vonnisdatum, bij gebreke waarvan wettelijke rente over die kosten verschuldigd zal zijn vanaf de vijftiende dag tot de voldoening.
4.2.
Vivat en Reaal voeren gezamenlijk verweer, concluderend tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] , dan wel afwijzing van haar vordering, met veroordeling van [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
5 De beoordeling in de hoofdzaak
5.1.
[eiser in de zaak A] heeft zijn vordering gegrond op nakoming van het in de akte van dading opgenomen voorbehoud. De rechtbank stelt in dat verband voorop dat zij het betreurt dat in de akte van dading, die is opgesteld door advocaten, geen enkele melding is gemaakt van de verzekeraar(s) voor (of namens) wie [bedrijfsnaam 2] optrad en in welke hoedanigheid zij dat deed, van het polisnummer waaronder de schade van [eiser in de zaak A] gedekt was, en/of van de precieze naam van de aansprakelijke aannemer, die door [bedrijfsnaam 2] werd vertegenwoordigd (in de akte van dading worden de namen [bedrijfsnaam 1] , [bedrijfsnaam 1] B.V. en [bedrijfsnaam 1] B.V. door elkaar gebruikt). [eiser in de zaak A] en [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] , die in hun onderlinge correspondentie zelf ook nog de namen [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 1] gebruiken, lijken in de verschillende vermeldingen van de naam van de aannemer geen probleem te zien (om welke reden deze in dit vonnis allemaal worden aangeduid met de naam [bedrijfsnaam 1] ), maar overigens moet met de kennis van nu worden geconcludeerd dat een beroep op het in de akte gemaakte voorbehoud door de verschillende onduidelijkheden in de akte onnodig lastig is geworden, met onder andere deze procedure(s) tot gevolg.
5.2.
De rechtbank acht het in de gegeven omstandigheden ook begrijpelijk dat [eiser in de zaak A] zich vanwege de onduidelijkheid over de verzekering(en) waaronder de schade gedekt was, heeft willen wenden tot de rechtsopvolgster van [bedrijfsnaam 1] . Ervan uitgaande – zoals partijen dat zelf ook doen – dat de aansprakelijke aannemer [bedrijfsnaam 1] B.V. was, moet echter worden geconstateerd dat [eiser in de zaak A] zich tot de verkeerde rechtspersoon heeft gewend. [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] is immers geen rechtsopvolgster van [bedrijfsnaam 1] .
5.3.
[eiser in de zaak A] heeft dit bij antwoordakte zelf ook erkend, maar heeft daaraan toegevoegd dat hij te goeder trouw heeft mogen aannemen dat [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] de rechtsopvolgster van [bedrijfsnaam 1] was, omdat hij vanaf 2011 met [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] heeft gecorrespondeerd en dat [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] nooit heeft aangevoerd dat [eiser in de zaak A] zich tot de verkeerde vennootschap had gewend en heeft daarmee op zijn minst de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid gewekt. [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] heeft pas bij conclusie van antwoord aangevoerd dat zij geen rechtsopvolgster van [bedrijfsnaam 1] was, en dan ook nog ongemotiveerd. Pas bij akte na comparitie heeft [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] haar standpunt onderbouwd, hetgeen haar volgens [eiser in de zaak A] moet worden tegengeworpen. [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] heeft dit betwist.
5.4.
Aangezien [eiser in de zaak A] zijn vordering heeft gegrond op nakoming van de vaststellingsovereenkomst, moet hij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering jegens [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] , aan wie het handelen van [bedrijfsnaam 2] immers niet kan worden toegerekend, nu [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] geen rechtsopvolgster is van de door [bedrijfsnaam 2] vertegenwoordigde [bedrijfsnaam 1] . Anders dan [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] heeft betoogd, is de rechtbank echter met [eiser in de zaak A] van oordeel dat het [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] valt te verwijten dat zij niet eerder melding heeft gemaakt van de omstandigheid dat [eiser in de zaak A] zich tot [bedrijfsnaam 7] had moeten wenden. De tussen partijen gevoerde correspondentie bood daar ook alle gelegenheid toe, maar zelfs nadat de advocaat van [eiser in de zaak A] in zijn brief van 23 april 2013 met zoveel woorden had geschreven dat [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] niet betwistte rechtsopvolgster van [bedrijfsnaam 1] te zijn, liet [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] na de nodige opheldering te verschaffen. Dat moet haar worden tegengeworpen, ook al omdat [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] en [bedrijfsnaam 7] tot hetzelfde concern behoren en [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] dus bij uitstek, in ieder geval beter dan [eiser in de zaak A] , geacht moet worden te weten uit welke rechtsvoorgangsters de verschillende vennootschappen binnen het [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] -concern zijn voortgekomen en hoe zij zich tot elkaar verhouden.
5.5.
Vanwege het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [eiser in de zaak A] in de gelegenheid moet worden gesteld om alsnog bij dagvaarding [bedrijfsnaam 7] in het geding te betrekken en zijn schadevordering, waaronder ook de in de onderhavige procedure gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten, tegen [bedrijfsnaam 7] in te stellen. [bedrijfsnaam 7] zal zich in een door [eiser in de zaak A] tegen haar aanhangig te maken procedure naar het voorlopig oordeel van de rechtbank niet rechtsgeldig kunnen beroepen op enige verjaring van de vordering van [eiser in de zaak A] , opgetreden in de periode tussen 21 november 2011 en de datum van dagvaarding van [bedrijfsnaam 7] , ervan uitgaande dat [eiser in de zaak A] op korte termijn tot dagvaarding van [bedrijfsnaam 7] overgaat. Een eventuele verjaring in die periode moet, gelet op de concernrelatie, immers geacht worden in de risicosfeer van [bedrijfsnaam 7] te liggen.
5.6.
Het voorgaande laat de overige verjaringsverweren, zoals [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] die in de onderhavige procedure reeds heeft opgeworpen, vanzelfsprekend onverlet. In dat verband overweegt de rechtbank voor de volledigheid nog dat [eiser in de zaak A] in de onderhavige procedure heeft gesteld dat hij mentaal/psychisch niet eerder dan in 2011 in staat was om de aansprakelijke partij te achterhalen en zijn rechten uit de vaststellingsovereenkomst geldend te maken, waardoor zijn vordering in 2011 nog niet zou zijn verjaard. Nu de onderhavige procedure werd gedomineerd door de vraag naar de aansprakelijke partij heeft [eiser in de zaak A] nog onvoldoende gelegenheid gehad om die stelling nader te onderbouwen en is het debat daarover tussen partijen ook nog onvoldoende gevoerd. De rechtbank geeft [eiser in de zaak A] nu reeds in overweging om zijn standpunten dienaangaande in de aan [bedrijfsnaam 7] te betekenen dagvaarding nader te onderbouwen.
5.7.
De rechtbank ziet in het voorgaande ook aanleiding om de proceskosten tussen [eiser in de zaak A] en [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6 De beoordeling in de vrijwaringszaak en de daarmee gevoegde zaak
6.1.
Nu in de procedure in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat [eiser in de zaak A] niet-ontvankelijk is in zijn vordering jegens [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] , en [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] dus niet gehouden is om de schade van [eiser in de zaak A] te vergoeden, kan Reaal noch Vivat gehouden worden om [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] te vrijwaren. Reeds daarom moeten de vorderingen van [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] in de vrijwaringszaak en de daarmee gevoegde zaak worden afgewezen.
6.2.
Overigens overweegt de rechtbank dat [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] niet-ontvankelijk zou zijn geweest in haar vorderingen jegens Reaal en Vivat, als devordering van [eiser in de zaak A] tegen [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] zou zijn toegewezen. De rechtbank voegt daaraan toe dat datzelfde geldt ten aanzien van [bedrijfsnaam 7] , indien en voor zover [eiser in de zaak A] vordering tegen [bedrijfsnaam 7] toewijsbaar zal zijn. Dat wordt als volgt toegelicht.
6.3.
Reaal is immers gedagvaard in haar hoedanigheid van rechtsopvolgster van [bedrijfsnaam 2] , maar het in het geding gebrachte uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel bevestigt het standpunt van Reaal, dat zij aandeelhoudster is van [bedrijfsnaam 2] . Reaal kan niet op basis van haar aandeelhouderschap worden aangesproken op eventuele rechten en verplichtingen van [bedrijfsnaam 2] , zodat Reaal slechts kan worden gehouden om [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] te vrijwaren, indien en voor zover zij rechtsopvolgster zou zijn van één van de verzekeraars die bij het sluiten van de akte van dading door [bedrijfsnaam 2] werden vertegenwoordigd. Dat is niet gebleken.
6.4.
Vivat is gedagvaard in de veronderstelling dat Vivat rechtsopvolgster was van Reaal, waarna [gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] zelf al tot de conclusie was gekomen dat Vivat geen rechtsopvolgster is van Reaal, maar aandeelhouder. Daardoor kan Vivat dus hoe dan ook niet worden aangesproken op eventuele rechten en verplichtingen van [bedrijfsnaam 2] .
6.5.
[gedaagde in de zaak A/eiseres in de vrijwaringszaak B/eiseres in de zaak C] dient in de proceskosten van Vivat en Reaal te worden veroordeeld, met dien verstande dat het gebruikelijke tarief voor salaris advocaat zal worden gehalveerd, omdat Vivat en Reaal gezamenlijk verweer hebben gevoerd, en geacht moeten worden die kosten te kunnen delen. ECLI:NL:RBMNE:2017:3096