Overslaan en naar de inhoud gaan

Hof 's-Hertogenbosch 170315 delay bij vaststelling caudasyndroom; deskundigenbericht gelast mbt voorlopig oordeel en kans op beter resultaat operatie

Hof 's-Hertogenbosch 170315 delay bij vaststelling caudasyndroom; gebrekkige verslaglegging; voorlopig oordeel dat onvoldoende onderzoek is verricht; 
- zkh heeft recht op bandopnamen van gesprekken met artsen, waarop patient zich beroept;
- omkeringsregel niet van toepassing; algemene norm geschonden, geen specifiek protocol ter voorkoming caudasyndroom;
- deskundigenbericht gelast mbt voorlopig oordeel en kans op beter resultaat operatie; vraagstelling neuroloog

vervolg op: rb-maastricht-050912-delay-bij-vaststelling-caudasyndroom-gebrekkige-verslaglegging-onderzoek-voor-rekening-en-risico-van-ziekenhuis

Voorgesteld deskundigenonderzoek

3.8.1.
Het hof heeft het voornemen aan de te benoemen deskundige(n) de volgende vragen voor te leggen:

1. Had een redelijke bekwaam en redelijk handelend arts op 12 januari 2002 – tegen de achtergrond van de gegevens als hiervoor weergegeven in r.o. 3.5.12 naar uw oordeel in de gegeven omstandigheden bij [appellante]:
- onderzoek moeten doen in het rijbroekgebied,
- de anusreflex en anale sfincter moeten onderzoeken,
- moeten navragen bij [appellante] hoe het plassen tot stand was gekomen (spontaan of door drukken op de onderbuik),
- een controle moeten uitvoeren op het mogelijk achtergebleven zijn van een residu in de blaas (door nakatheterisatie of een bladderscan)?
Daarbij dient u wat die gegeven omstandigheden betreft, alleen af te gaan op het verrichtingen formulier van [huisarts 3] van 12 januari 2002 en het verpleegkundig verslag van die dag, alsmede op de voorgeschiedenis van [appellante] zoals [arts-deskundige] die in zijn geneeskundig rapport van 23 mei 2008, pag. 1 en 2, heeft beschreven tot aan het moment dat [appellante] op 12 januari 2002 door [huisarts 3] in het azM werd onderzocht.
2. Bestaat naar uw oordeel een kans dat bij een vollediger onderzoek en verslaglegging door [huisarts 3] op 12 januari 2002, toen al een beginnend caudasyndroom was ontdekt?
3. Kunt u aangeven of een operatie op een eerder moment – en wel omstreeks 00.30 uur in de nacht van 12 op 13 januari 2002 in plaats van om 20.00 uur op 13 januari 2002 – voor [appellante] een kans op een beter resultaat, in de zin van minder restverschijnselen, had gegeven? Zo ja, kunt u iets zeggen over de hoegrootheid van die kans (verwaarloosbaar, redelijk, aanzienlijk, of anders)?
4. Kunt u in het algemeen er iets over zeggen hoeveel (procent) van de aan een caudasyndroom geopereerde patiënten restverschijnselen overhouden zoals [appellante] die heeft?
5. Hebt u voor het overige nog opmerkingen die voor het hof van belang kunnen zijn?

3.8.2.
Het hof zal de stukken nu eerst in handen van partijen stellen zodat zij zich er over kunnen uitlaten of één of meer deskundigen moeten worden benoemd, en bij voorkeur eensluidend voorstellen kunnen doen voor de persoon of personen van de te benoemen deskundige(n). Partijen kunnen zich tevens uitlaten over de door het hof voorgestelde vragen.

3.8.3.
Het voorschot voor de deskundige(n) komt, nu de aansprakelijkheid van het azM niet vast staat en op [appellante] de bewijslast rust, voorshands ten laste van [appellante].

3.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. ECLI:NL:GHSHE:2015:933