RBAMS 150425 vdo neuropsycholoog; Tromp-Elemans vraagstelling naast NVN-vraagstelling
- Meer over dit onderwerp:
RBAMS 150425 vdo neuropsycholoog; Tromp-Elemans vraagstelling naast NVN-vraagstelling
2De beoordeling
2.1.
Bij beschikking van 13 maart 2025 is klinisch neuropsycholoog prof. [naam deskundige 3] benoemd tot deskundige. Aan deze deskundige zijn dezelfde vragen voorgelegd die reeds in de beschikking van 28 juli 2023 waren opgenomen. Over deze vraagstelling bestond en bestaat tussen partijen overeenstemming.
2.2.
[verzoekster] heeft verzocht om aan de deskundige naast deze vragen ook de zg. Tromp/Elemans-vraagstelling voor te leggen en daartoe - verkort weergegeven - het volgende aangevoerd. De Tromp/Elemans-vraagstelling is geschikter voor de beoordeling van het juridisch causaal verband door de rechtbank, dan de standaard vraagstelling van de NvN. Wel is het de vraag of deskundigen [naam deskundige 3] en [naam deskundige 2] met deze vraagstelling willen werken (zie het conceptrapport van [naam deskundige 2] , hoofdstuk 5 ‘Geneeskundig rapport’, paragraaf ‘inrichting van het onderzoek’, onder het tweede en derde gedachtestreepje). Omdat de Tromp/Elemans-vraagstelling juristen waardevolle informatie verschaft, stelt [verzoekster] voor dat de rechtbank aan de deskundige beide vraagstellingen ter beantwoording voorlegt. De verwachting is dat het beantwoorden van de Tromp/Elemans-vraagstelling niet veel extra tijd vergt, nu het alleen om het beantwoorden van extra vragen gaat, op basis van toch al verricht neuropsychologisch onderzoek in het kader van het beantwoorden van de NvN-vragen.
2.3.
Allianz heeft tegen dit voorstel bezwaar gemaakt. Los van de omstandigheid dat er vraagtekens kunnen worden gezet bij de objectiviteit van de Tromp/Elemans-vraagstelling, is deze tot op heden geen algemeen geaccepteerde/gestandaardiseerde vraagstelling binnen de juridische en medisch-juridische praktijk. Nu het gebruik van deze vraagstelling afwijkt van hetgeen gebruikelijk is, zijn de resultaten aan interpretatiegevoeligheid onderhevig. Juist in dit dossier, waarin het maken van een vergelijk met de eerdere neuropsychologische onderzoeken van essentieel belang is, meent Allianz dat een dergelijke gevoeligheid ongewenst is. Het ligt dan ook in de lijn der verwachtingen dat het hanteren van de Tromp/Elemans-vraagstelling leidt tot (nog) meer geschilpunten.
2.4.
De rechtbank honoreert het verzoek van [verzoekster] en zal de deskundige verzoeken om ook de onder de beslissing vermelde aanvullende vragen te beantwoorden. Welke vraagtekens Allianz heeft bij de objectiviteit van de vraagstelling heeft zij niet uitgelegd. De Tromp/Elemans-vraagstelling is van recente datum (mei 2024). Deze vraagstelling is sindsdien in recente uitspraken van twee hoven gehanteerd voor neuropsychologisch onderzoek (hof Amsterdam 26 november 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:3283 en hof Arnhem-Leeuwarden 10 december 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7611). Dit geeft in ieder geval blijk van acceptatie van de vraagstelling binnen de rechtspraak. Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft daarbij het volgende overwogen. In de vraagstelling van de NvN wordt aan de neuropsycholoog een oordeel gevraagd over het causaal verband tussen de bij het onderzoek aangetoonde ‘stoornissen’ en het ongeval. Deze vraag is problematisch omdat het juridisch causaal verband verschilt van het medisch causaal verband. Het enkele feit dat een neuropsycholoog op basis van de inzichten uit zijn vakgebied geen causale relatie aanwezig acht tussen ongeval en neuropsychologische klachten sluit niet uit dat het juridisch causaal verband wel aannemelijk is. Niet voor niets wordt in de IWMD-vraagstelling de deskundige niet gevraagd om een oordeel over het medische causaal verband, maar wordt hem gevraagd de medische situatie met en zonder ongeval in kaart te brengen (of te benaderen, voor wat betreft de situatie zonder ongeval), waarna het aan de juristen is om basis van de door de deskundige verstrekte informatie te oordelen over het causaal verband. De Tromp/Elemans-vraagstelling is gebaseerd op de vraagstelling van de werkgroep, maar volgt de benadering van de IWMD door een onderscheid te maken tussen de situatie met en zonder ongeval. Verder is de vraagstelling uitgebreid met vragen over onder meer de afleidbaarheid, duurbelastbaarheid, prikkelgevoeligheid, gedragsverandering. Dat zijn aspecten die in de regel relevant zijn voor de beoordeling van een letselschadeclaim (r.o. 4.25 en 4.26).
2.5.
Naar verwachting zal beantwoording van de Tromp/Elemans-vraagstelling partijen (en mocht het tot verdere procedures komen, de rechtbank) dus juist meer juridisch relevante informatie verschaffen ten behoeve van het beoordelen van het juridisch causaal verband, dan de medische informatie over het medisch causaal verband waar de NvN-vraagstelling toe leidt. De voordelen daarvan wegen niet op tegen eventuele door Allianz gevreesde nadelen. Aangezien de deskundige ook de NvN-vraagstelling wordt voorgelegd, kan Allianz, zoals zij wenst, de antwoorden daarop vergelijken met de antwoorden op de eerder afgenomen NPO’s.
2.6.
De rechtbank zal de deskundige dan ook opdragen om naast de reeds voorgelegde vragen de Tromp/Elemans-vraagstelling te beantwoorden (met uitzondering van de daarin opgenomen suggestie voor een hulponderzoek door een ergotherapeut). Verder zal zij, gelet op het tijdsverloop van bijna 15 jaar sinds het ongeval een aanvullende vraag toevoegen. Indien de deskundige op enigerlei wijze niet uit de voeten kan met (onderdelen van) de vraagstelling, dient hij dit aan de rechtbank kenbaar te maken.
2.7.
Deze aanvulling op de vraagstelling leidt niet tot vertraging van het onderzoek. Het neuropsychologisch onderzoek van [verzoekster] is blijkens de informatie van [verzoekster] pas eind mei 2025 ingepland.
2.8.
Prof. [naam deskundige 3] wordt verzocht het onderzoek zelf uit te voeren, overeenkomstig de uitdrukkelijke wens van beide partijen.
2.9.
Zoals reeds aan partijen meegedeeld brengt de rechtbank op deze plek, voor zover nodig, de opmerkingen van deskundige [naam deskundige 2] bij de vraagstelling (p. 3 van zijn rapport) onder de aandacht van de deskundige. Ook brengt de rechtbank onder de aandacht van de deskundige dat in het verleden reeds drie NPO’s bij [verzoekster] zijn afgenomen. Voor zover de deskundige daarover meer informatie nodig heeft dan uit het dossier reeds blijkt, kan hij deze bij partijen opvragen.
2.10.
[verzoekster] heeft de rechtbank en Allianz geïnformeerd dat zij in opdracht van de bedrijfsarts van haar werkgever op 4 maart 2025 een neuropsychologisch onderzoek heeft ondergaan. De verwachting is dat dit rapport naar verwachting vóór eind mei 2025 gereed zal zijn. Er bestaat op dit moment geen aanleiding om te bepalen dat dit rapport aan de deskundige ter beschikking moet worden gesteld.
3De beslissing
De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de vraagstelling aan de deskundige, prof. [naam deskundige 3] , vermeld in de beschikking van 13 maart 2025, wordt aangevuld met de volgende vragen:
A. Wat partijen graag willen weten en laten meten
1. Partijen willen graag weten of betrokkene klachten heeft op neurocognitief gebied zoals bijvoorbeeld (maar niet limitatief bedoeld) met betrekking tot:
- de helderheid van bewustzijn, zoals bedoeld in de oorspronkelijke standaard NPO-vraagstelling;
- de sociale cognitie, waaronder het herkennen en juist interpreteren van gezichtsuitdrukkingen;
- gedrag en emoties, zoals initiatiefverlies, verminderde sociale vaardigheden, agressiviteit, angst, depressiviteit, vijandig gedrag, persoonlijkheidsveranderingen, stemmingsklachten, keuzestress en leerbaarheid;
- het cognitief functioneren, zoals veranderingen in aandacht, geheugen, waarneming, taal, denken, tempo en uitvoeren van handelingen;
- het toepassen van de cognitieve functies, zoals plannen, organiseren, taakinitiatie, prioritering, timemanagement, doelgericht gedrag, flexibiliteit en metacognitie.
2 Zou u in de anamnese willen vragen naar specifieke taken die relevant zijn voor het dagelijks functioneren van betrokkene? Zou u daar in uw onderzoek extra aandacht aan willen besteden, waarbij betrokkene wordt blootgesteld aan meer prikkels en afleidingen? Dat kan namelijk helpen om een breder en beter beeld te krijgen van het functioneren in real life situaties en de beperkingen daarin en daarbij.
3 Zou u tijdens uw onderzoek specifiek willen testen op:
- een eventuele verhoogde afleidbaarheid;
- de eventuele beperkingen in de (mentale) duurbelastbaarheid;
- de eventuele verhoogde prikkelgevoeligheid door extra prikkels toe te voegen tijdens het afnemen van één of meer testen, zodat bij uw onderzoek de door betrokkene genoemde prikkelrijke situaties zoveel mogelijk worden benaderd. Zou u in uw rapport willen beschrijven hoe u welke prikkels bij welke testen hebt toegevoegd?
4 Wilt u ook in ieder geval twee symptoom- en prestatievaliditeitstesten afnemen? Wilt u vermelden (i) welke testen dat zijn geweest, (ii) wat de resultaten daarvan zijn en (iii) wat die resultaten betekenen voor de uitkomst van het onderzoek?
5 Zou u ook een heteroanamnese willen afnemen?
6 Wilt u in uw rapport onder andere vermelden welk onderzoek u hebt verricht, welke testen u hebt afgenomen en wat de resultaten daarvan waren?
7 Als er tijdens het onderzoek sprake was van factoren die van invloed waren op de
resultaten, wilt u dan vermelden:
- welke factoren dat zijn geweest;
- welke invloed die op de resultaten hebben gehad;
- hoe u dat hebt kunnen meten.
B De vragen over de situatie met ongeval
1. Welke neurocognitieve klachten rapporteert betrokkene bij uw onderzoek?
2 Worden de door betrokkene verwoorde neurocognitieve klachten (als antwoord op vraag 1) ook gezien bij de testen die u bij betrokkene heeft afgenomen? Zo ja, welke? Worden bij de testen ook nog andere afwijkingen gezien? Zo ja, welke?
3 Als de door u uitgevoerde neuropsychologische testen neurocognitieve klachten aantonen, welke beperkingen verwacht u dan dat betrokkene zal ondervinden in (i) het algemeen dagelijks functioneren en (ii) het functioneren in arbeid (of studie)?
4 Welke gevolgen hebben die vastgestelde neurocognitieve klachten voor de afleidbaarheid van betrokkene?
5 Welke gevolgen hebben die vastgestelde neurocognitieve klachten voor (i) het functioneren in duurbelasting van betrokkene en (ii) voor de recuperatiebehoefte?
6 Het komt voor dat mensen met traumatisch hersenletsel zich na een ongeval in sociale relaties ongepast gedragen. Ook kan het voorkomen dat de interactie met andere mensen na een ongeval niet meer goed verloopt, bijvoorbeeld doordat men niet meer goed kan communiceren of doordat men de houding en het gedrag van de ander niet goed meer kan interpreteren. Hebben de door u bij betrokkene vastgestelde neurocognitieve klachten gevolgen voor de sociale cognitie? Zo ja, welke en op basis van welke informatie baseert u dat dan?
7 Wilt u ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige toelichten waaraan naar uw deskundig oordeel het werk (of de studie) moet voldoen c.q. waarmee op grond van uw onderzoeksbevindingen rekening moet worden gehouden? Hebt u anderszins adviezen ten aanzien van arbeid, studie of vrijetijdsbesteding? Zo ja, wat is uw advies?
C De vragen over de fictieve situatie zonder ongeval
Meestal zal het niet mogelijk zijn om onderstaande vragen met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden. Het is dus de bedoeling dat u aangeeft wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kunt antwoorden.
1.
Bestonden bij betrokkene voor het ongeval reeds neurocognitieve klachten op uw vakgebied die de betrokkene thans nog steeds heeft?
2 Zo ja, kunt u dan aangeven welke beperkingen voor het ongeval uit deze neurocognitieve klachten voortvloeiden en thans nog steeds uit die klachten voortvloeien?
3 Zijn er daarnaast op uw vakgebied neurocognitieve klachten die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan als het ongeval de betrokkene niet was overkomen?
4 Zo ja (dus zonder ongeval ook neurocognitieve klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten dan hadden kunnen ontstaan?
5 Kunt u aangeven welke beperkingen uit die neurocognitieve klachten dan zouden zijn voortgevloeid?
6 Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde, niet ongevalsgerelateerde neurocognitieve klachten?
7 Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u dan nog?
8 Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel
verslechtering verwacht?
9 Kunt u aangeven welke gevolgen die verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in de vragen van rubriek B)?
D De vragen over de huidige situatie
1.
Is naar uw deskundig oordeel sprake van een stabiele situatie? Of anders geformuleerd: acht u de huidige toestand van de betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van de ongevalsgerelateerde neurocognitieve klachten mogelijk is of verwacht u in de toekomst nog belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
2 Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u dan nog?
3 Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
4 Kunt u aangeven welke gevolgen die verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen (als bedoeld in categorie B)?
5 In verband met eventuele mogelijke en wenselijke behandelingen zijn partijen geïnteresseerd in uw prognose. Hebt u in dat kader eventueel nog suggesties voor één of meer behandelingen? Zo ja, welke en door wie / bij welke discipline?
E De vragen naar de consistentie
1. Is naar uw deskundig oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen van de betrokkene zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
2 Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van betrokkene op de door u geconstateerde inconsequenties en welke conclusies u daaruit trekt?
F Aanvullende vraag
Kunt u toelichten wat de impact van het tijdsverloop van bijna 15 jaar na het ongeval is op uw onderzoeksmogelijkheden, de uitkomsten daarvan, en op de beantwoording van de vraag welke conclusies omtrent het causaal verband met het ongeval nu nog getrokken kunnen worden? Heeft u in uw onderzoek constateringen gedaan die wijzen op na het ongeval opgekomen alternatieve oorzaken van de thans aangegeven klachten?
G De slotvraag
Hebt u naar aanleiding van uw onderzoek - of anderszins - nog opmerkingen waarvan u meent dat die voor partijen nog van belang zouden kunnen zijn?
3.2.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan de deskundige stuurt Rechtbank Amsterdam 15 april 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:2960