Overslaan en naar de inhoud gaan

RBGEL 280525 PTSS bij wn-er is ontstaan door agressie en geweld v clienten; wg-er toegelaten tot bewijs t.z.v. naleving zorgplicht

RBGEL 280525 PTSS bij wn-er is ontstaan door agressie en geweld v clienten; wg-er toegelaten tot bewijs t.z.v. naleving zorgplicht

2Het deskundigenbericht

2.1.

Bij vonnis van 29 november 2023 heeft de kantonrechter psychiater mevrouw W. Nieuwdorp (hierna: de deskundige) benoemd tot deskundige. Zij heeft op 24 oktober 2024 het deskundigenrapport opgeleverd. De deskundige schrijft:

“ 10. Beschouwing en diagnostische overweging

Alles overziend komt onderzoeker tot de volgende diagnostische overwegingen. In diagnostische zin kwalificeren de psychische klachten waar sprake van was op de data in geding, te weten 4 juni 2018 en 6 juni 2019 voor een posttraumatische-stressstoornis (PTSS). De PTSS werd geluxeerd door een opeenstapeling van fysieke geweldsincidenten die zij meemaakte tijdens haar werk, waarbij zij zich tevens erg machteloos heeft gevoeld. Hiermee wordt voldaan aan criterium A (zelf ondergaan van de psychotraumatische gebeurtenis(sen)). Tevens was sprake van intrusieve symptomen die samenhangen met de psychotraumatische gebeurtenissen (criterium B) (te weten recidiverende, onvrijwillige en intrusieve pijnlijke herinneringen aan de psychotraumatische gebeurtenissen, nachtmerries, flashbacks) en van vermijding van activiteiten, plaatsen of fysieke aspecten gerelateerd aan de psychotraumatische gebeurtenissen (het vermijden van de werkzaamheden met direct cliëntencontact) en van negatieve veranderingen in cognities (verdriet, schuldgevoelens) (criterium C). Daarnaast was sprake van veranderingen in arousal (criterium D) (overdreven schrikreacties, hypervigilantie, prikkelbaarheid, verstoring van de slaap), duurde de stoornis langer dan één maand (criterium E), veroorzaakte de stoornis klinisch significante lijdensdruk (criterium F) en kan de stoornis niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel of aan een somatische aandoening (criterium G).

Derhalve was op beide data in geding, te weten 4 juni 2018 en 6 juni 2019, sprake van een posttraumatische-stressstoornis. Hoewel er sprake is geweest van randpsychotische klachten, is er geen sprake geweest van een psychotische stoornis in engere zin. Ook van een andere psychiatrische stoornis, zoals een depressieve stoornis, angststoornis, of een persoonlijkheidsstoornis, is geen sprake; onderzochte rapporteert immers geen separate stemmingsklachten of angstklachten buiten de traumagerelateerde klachten; ook heeft zij altijd goed kunnen functioneren binnen alle levensgebieden en is de voorgeschiedenis op psychiatrisch gebied (behoudens gesprekken t.b.v. het uit elkaar gaan met haar ex-partner) blanco. Het arbeidsconflict, met daarbij de juridische procedures waar tot heden sprake van is, heeft een negatief effect gehad op haar herstel. Desalniettemin gaat het inmiddels wel beter met onderzochte, in die zin dat PTSS-klachten nog wel in enige mate aanwezig zijn, maar minder dan voorheen. Derhalve wordt gesteld dat de PTSS inmiddels in gedeeltelijke remissie is getreden. Formeel valt deze classificatie niet onder de DSM-5-TR. Onderzochte geeft aan dat zij zich inmiddels ook weer aan het oriënteren is op de toekomst en welwillend is t.a.v. re-integratie en hier zelf ook al stappen in heeft ondernomen.

11DSM-5-TR classificatie

Op de data in geding, te weten 4 juni 2018 en 6 juni 2019:

F43.1 Posttraumatische-stressstoornis

Huidig:

Geen diagnose.

(Posttraumatische-stressstoornis, in gedeeltelijke remissie)

12Beantwoording van de vraagstelling

Vraag 1:

Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard, de ernst en het verloop van de psychische klachten van betrokkene per 4 juni 2018, per 6 juni 2019 en per heden? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Welke behandelingen zijn toegepast en wat is het resultaat van deze behandelingen?

Antwoord 1:

Voor de anamnese voor wat betreft de aard, de ernst en van het verloop van de psychische klachten van onderzochte per 4 juni 2018, per 6 juni 2019 en per heden, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen verwijst onderzoeker naar het hoofdstuk 6 “Anamnese” van de rapportage.

Vraag 2:

Wilt u in uw anamnese per 4 juni 2018, per 6 juni 2019 en per heden aangeven welke beperkingen op uw vakgebied betrokkene aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid of het uitoefenen van bezigheid in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?

Antwoord 2:

Voor wat betreft de beperkingen die onderzochte aangeeft, wil ik eveneens verwijzen naar hoofdstuk 6 “Anamnese” van de rapportage.

Vraag 3:

Wilt u op basis van het medisch dossier en de anamnese van betrokkene een beschrijving geven van de medische voorgeschiedenis op uw vakgebied?

Antwoord 3:

De psychiatrische voorgeschiedenis van onderzochte tot aan de ziekmelding van 04-06-2018, zoals overgenomen uit het medisch dossier, is blanco. De behandelingen vanaf 2018 staan vermeld onder ‘Huidige behandeling’.

Vraag 4:

Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?

Antwoord 4:

Onderzoeker geeft hier een beschrijving van de meest opvallende bevindingen bij het psychiatrisch onderzoek en bij het aanvullend onderzoek. Bij huidig psychiatrisch onderzoek stelt onderzochte zich coöperatief op en vertelt spontaan uitgebreid en open over haar klachten, waarbij zij regelmatig in detail treedt. Het antwoord sluit niet altijd direct aan op de vraag, maar bij doorvragen antwoordt zij uiteindelijk wel op de gestelde vraag. Soms is wat doorvragen nodig om een bevredigend antwoord te krijgen, met name wanneer naar de concrete klachten wordt gevraagd. Onderzochte geeft dan uiteindelijk adequaat antwoord op de vragen en zo nodig licht zij haar antwoorden toe.

Het bewustzijn is helder, de aandacht is te trekken en te behouden, de concentratie is anamnestisch verminderd en tijdens het gesprek valt vooral op dat zij langer de tijd nodig heeft om haar antwoorden te formuleren naarmate de tijd vordert. Zij valt dan soms even stil. Dit lijkt samen te hangen met vermoeidheid. Tegen het einde van het eerste gedeelte van het onderzoek, na ongeveer anderhalf uur, worden lichte vermoeidheidsverschijnselen waargenomen, onderzochte heeft dan wat meer moeite om uit haar woorden te komen, en deze verschijnselen zijn ook aanwezig gedurende het tweede deel van het onderzoek. De stemming is neutraal met een bij vlagen wat geëmotioneerd, meemodulerend affect. Met name wanneer de inhoud van de klachten en de agressie-incidenten wordt besproken, en de uiting van klachten in relatie tot haar zoon, raakt onderzochte zichtbaar geëmotioneerd. Gedurende het gesprek zijn er geen aanwijzingen voor impulscontroleproblemen, anamnestisch rapporteert zij wel een prikkelbaarheid. In de persoonlijkheid vallen enkele dwang matige trekken op, zoals een groot verantwoordelijkheidsgevoel, hoog plichtsbesef en enige controlebehoefte. Aanvullend onderzoek werd niet verricht. Normaliter zou een symptoomvaliditeitstest zijn afgenomen. Onderzochte heeft wel geprobeerd om de vragenlijst in te vullen, maar werd teveel belemmerd door vermoeidheid en hiermee samenhangende concentratieproblemen (het lezen van de vragen en begrijpen wat er staat).

Vraag 5:

Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen door de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?

Antwoord 5:

Ja, er is sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de informatie die is verkregen door de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en de bevindingen bij het psychiatrisch onderzoek.

Vraag 6:

Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?

Antwoord 6:

Niet van toepassing.

Vraag 7:

Wat is de diagnose op uw vakgebied per4juni 2018, per6juni 2019 en per heden? Voorzover er door u verschillen zijn aangegeven in de diagnose op de verschillende momenten, kunt u aangeven waar die verschillen door worden/zijn veroorzaakt? Is er verband tussen deze diagnoses en, zo ja, welk?

Antwoord 7:

In diagnostische zin kwalificeren de psychische klachten waar sprake van was op de data in geding, te weten 4 juni 2018 en 6 juni 2019, voor een posttraumatische-stressstoornis (PTSS). De PTSS werd geluxeerd door een opeenstapeling van fysieke geweldsincidenten die zij meemaakte tijdens haar werk, waarbij zij zich tevens erg machteloos heeft gevoeld. Hiermee wordt voldaan aan criterium A (zelf ondergaan van de psychotraumatische gebeurtenis(sen). Tevens was sprake van intrusieve symptomen die samenhangen met de psychotraumatische gebeurtenissen (criterium B) (recidiverende, onvrijwillige en intrusieve pijnlijke herinneringen aan de psychotraumatische gebeurtenissen, nachtmerries, flashbacks) en van vermijding van activiteiten, plaatsen of fysieke aspecten gerelateerd aan de psychotraumatische gebeurtenissen (het vermijden van de werkzaamheden met direct cliëntencontact) en van negatieve veranderingen in cognities (verdriet, schuldgevoelens) (criterium C). Daarnaast was sprake van veranderingen in arousal (criterium D) (overdreven schrikreacties, hypervigilantie, prikkelbaarheid, verstoring van de slaap), duurde de stoornis langer dan één maand (criterium E), veroorzaakte de stoornis klinisch significante lijdensdruk (criterium F) en kan de stoornis niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van een middel of aan een somatische aandoening (criterium G).

Het arbeidsconflict, met daarbij de juridische procedures waar tot heden sprake van is, heeft een negatief effect gehad op haar herstel. Desalniettemin gaat het inmiddels wel beter met onderzochte, in die zin dat PTSS-klachten nog wel in enige mate aanwezig zijn, maar minder dan voorheen. Derhalve wordt gesteld dat de PTSS inmiddels in gedeeltelijke remissie is getreden. Formeel valt deze classificatie niet onder de DSM-5-TR.

Onderzochte geeft aan dat zij zich inmiddels ook weer aan het oriënteren is op de toekomst en welwillend is t.a.v. re-integratie en hier zelf ook al stappen in heeft ondernomen.

Vraag 8:

Kunt u aangeven welke factoren hebben bijgedragen aan de (geestelijke) gezondheidstoestand per 4 juni 2018 en per 6 juni 2019? Zo ja, kunt u dan (globaal) aangeven welke factoren in welke mate hebben bijgedragen?

Antwoord 8:

Zie ook het antwoord onder vraag 7. De PTSS is geluxeerd als gevolg van de opeenstapeling van fysieke geweldsincidenten die zij meemaakte tijdens haar werk, waarbij zij zich tevens erg machteloos heeft gevoeld. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat de PTSS is ontstaan.

Vraag 9:

Verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering dan wel verslechtering? Zo ja, welke? Op welke termijn? In welke mate?

Antwoord 9:

Verwacht wordt dat de huidige stijgende lijn zich verder voort zal blijven zetten waarmee de resterende PTSS-klachten die er nu nog zijn verder zullen afnemen. Op welke termijn is lastig te voorspellen. Het voortslepende conflict met de ex-werkgever heeft een onderhoudende rol en verwacht wordt dat wanneer dit is afgerond, dit een positief effect zal hebben op het verdere herstel.

Vraag 10:

Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de beperkingen?

Antwoord 10:

Deze zullen dan ook verbeteren.

Vraag 11:

Zijn er op uw vakgebied aandoeningen of beperkingen die er ook zouden zijn geweest of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan als [eiser] niet bij [gedaagde] had gewerkt?

Antwoord 11:

De PTSS is geluxeerd als gevolg van de opeenstapeling van fysieke geweldsincidenten die zij meemaakte tijdens haar werk, waarbij de inhoud van intrusieve herinneringen, nachtmerries en flashbacks ook direct gerelateerd was aan de fysieke geweldsincidenten van het werk. Verder is er sprake van een blanco psychiatrische voorgeschiedenis. Het lijkt dan ook niet aannemelijk dat er een PTSS, of een andere aandoening op mijn vakgebied zou zijn ontstaan, wanneer onderzochte niet bij [gedaagde] had gewerkt.

Vraag 12:

Zo ja, kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de aandoeningen of beperkingen dan hadden kunnen ontstaan?

Antwoord 12:

Niet van toepassing.

Vraag 13:

Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de kantonrechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?

Antwoord 13:

Neen.”

3De reactie van partijen op het deskundigenbericht

De reactie van [gedaagde]

3.1.

Naar aanleiding van het conceptrapport van de deskundige heeft de medisch adviseur van [gedaagde] , de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ), een aantal vragen gesteld aan de deskundige. De deskundige heeft de vragen beantwoord hetgeen heeft geleid tot een (beperkte) aanpassing in de diagnose. Omdat (de medisch adviseur van) [gedaagde] ernstig betwijfelde of het rapport van Nieuwdorp wel voldeed aan de eisen van consistentie, inzichtelijkheid en logica, heeft zij besloten om het rapport ter beoordeling aan een andere psychiater voor te leggen. Het rapport en de informatie in het medisch dossier is daarom ‘dubbel geanonimiseerd’ aan psychiater [naam 2] (hierna: [naam 2] ) voorgelegd. Deze heeft op 3 december 2024 zijn beoordeling toegestuurd. Hij heeft de rapportage van de deskundige beoordeeld aan de hand van de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage 2024. Op grond van de beoordeling van [naam 2] , komt [naam 1] tot de conclusie dat nog altijd niet is aangetoond dat er sprake was/is van PTSS op de data in geding tot heden. [naam 1] concludeert dan ook dat het rapport van de deskundige van onvoldoende kwaliteit is om gebruikt te worden. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst [gedaagde] naar de volgende overwegingen van [naam 2] :

“In rubriek 10. Beschouwing en diagnostische overweging kan helemaal geen beschouwing worden teruggevonden. Er wordt alleen een diagnostische overweging met betrekking tot de diagnose ‘posttraumatische-stressstoornis (PTSS) weergegeven. De psychiater geeft aan dat de PTSS werd geluxeerd door een opeenstapeling van fysieke geweldsincidenten tijdens het werk. Echter, noch uit de anamnese, noch uit de verslaglegging van het psychiatrisch onderzoek kan worden teruggevonden of en zo ja welke geweldsincidenten dan ook psychotraumatische gebeurtenissen zijn geweest die zouden kunnen voldoen aan het criterium A uit de DSM-5 TR. Aan het criterium A van een posttraumatische-stressstoornis wordt voldaan wanneer er sprake is geweest van de blootstelling aan een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwoning of seksueel geweld (Bron: Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen DSM-5 TR, APA).

(…)

Er wordt in de beschouwing nergens een analyse gemaakt van eventuele psychiatrische functiestoornissen en/of beperkingen, waarop, later in het rapport, de beantwoording van de vragen zou kunnen worden gebaseerd.

(…)

Bij de beantwoording van vraag 2 aangaande de beperkingen, verwijst de psychiater naar hoofdstuk 6. Anamnese. In deze rubriek kan echter helemaal nergens worden teruggevonden dat eventuele door de betrokkene zelf ervaren beperkingen expliciet werden uitgevraagd of beschreven. Onder alle items bij rubriek 6. Anamnese worden alleen klachten weergegeven. Mogelijk is de rapporterend psychiater niet bekend met het gegeven dat er een belangrijk verschil is tussen de door de betrokkene weergegeven klachten en de door een betrokkene ervaren beperkingen. Uit hetgeen staat opgetekend onder de rubrieken ‘Huidig dagverhaal’ en ‘Dagverhaal op de data in geding, zijnde 4 juni 2018 en 6 juni 2019’ kunnen overigens gen beperkingen ten gevolge van psychiatrische functiestoornissen worden opgemaakt.

(…)

In feite kunnen nergens in het rapport eenduidige conclusies worden teruggevonden. De psychiater baseert de diagnostiek en de beantwoording van de vragen slechts op anamnestische gegevens. Er kan nergens een analyse van de bevindingen bij onderzoek of een weging van de gegevens in een beschouwing worden teruggevonden, waar het zeer de vraag is of de beschreven lichte vermoeidheidssignalen gedurende een 3(!) uur durend onderzoek en vlagen van zichtbare emoties bij bespreking van de klachten en de agressie-incidenten, psychopathologische symptomen betreffen. Er worden bij onderzoek met name geen psychiatrische symptomen, bijvoorbeeld als onderdeel van een PTSS, gerapporteerd.”

3.2.

[gedaagde] stelt zich op het standpunt, dat zij met de beoordeling door [naam 2] en adviezen van haar eigen medisch adviseur [naam 1] heeft aangetoond dat het rapport van de deskundige niet kan worden gebruikt bij de beantwoording van de vraag hoe de psychische klachten van [eiser] kunnen worden gekwalificeerd en wat de oorzaak van deze psychische klachten is. Volgens [gedaagde] moet daarom opnieuw een psychiater worden benoemd, voordat kan worden geoordeeld over de schending van de zorgplicht, het causale verband en het kenbaarheidsvereiste.

De reactie van [eiser]

3.3.

De enkele omstandigheid dat de door de rechtbank benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige haar beoordeling naar de mening van [gedaagde] niet genoegzaam heeft toegelicht of gemotiveerd is een onvoldoende grond om het oordeel van deze deskundige ter zij de te kunnen stellen. De richtlijn waar [gedaagde] naar verwijst is slechts bedoeld als hulpmiddel voor deskundigen bij het uitvoeren van hun werkzaamheden. De deskundige wordt verzocht de aanbevelingen en bepalingen in de richtlijn – zo veel als mogelijk – als leidraad te hanteren, maar de deskundige is op generlei wijze gebonden aan de betreffende richtlijn. De duiding van de aard van de klachten van [eiser] en de reeds eerder bij haar vastgestelde diagnoses komen voort uit eerder opgestelde geneeskundige rapportages. De rapportages bevatten een zakelijke weergave van de essentie van het gesprek en het besprokene wordt niet in transcriptievorm weergegeven. Het is aan de medisch behandelaar om op basis van het met een cliënt c.q. patiënt gevoerde gesprek een klinisch beeld te vormen en dit vervolgens samen te vatten in een medische rapportage. De enkele omstandigheid dat het besprokene niet woord voor woord is opgetekend, betekent niet dat de deskundige tijdens het onderzoek daarop niet heeft doorgevraagd. De deskundige heeft op basis van haar onderzoek de verkregen informatie als dermate ernstig gekwalificeerd dat de door haar (alsmede de eerder betrokken psychiater van Ergatis) genoemde diagnose gesteld kan worden. De door [naam 2] getrokken conclusies acht [eiser] bovendien onjuist, onlogisch en zuiver speculatief. Het feit dat de toenmalige betrokken artsen (huisarts en bedrijfsarts) en behandelaar allen anders oordeelden op basis van hun eigen expertise en waarneming (op basis van de consulten met [eiser] ) duidt erop dat aan de rapportage van [naam 2] geen enkel gewicht dient te worden toegekend.

4De beoordeling

Inleiding

4.1.

Zoals reeds in het vonnis van 1 maart 2023 is overwogen, is de werkgever op grond van artikel 7:658 lid 2 BW jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de zorgplicht als bedoeld in artikel 6:658 lid 1 BW niet heeft geschonden. Deze zorgplicht houdt in algemene bewoordingen in dat de werkgever voor het verrichten van arbeid zodanige maatregelen treft en aanwijzingen geeft als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.

4.2.

Ten aanzien van de bewijslastverdeling volgt uit artikel 7:658 BW dat de werknemer moet stellen en bij betwisting moet bewijzen dat hij schade heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden, dus dat er sprake is van een causaal verband tussen de werkzaamheden en de schade.

4.3.

Om te kunnen vaststellen of [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] gestelde geleden schade is bij vonnis van 1 maart 2023 bepaald dat een deskundige moet worden benoemd om een oordeel te geven over de diagnose die gesteld kan worden met betrekking tot de medische klachten waarmee van [eiser] is uitgevallen én om zich uit te laten over de oorzaak van de vastgestelde klachten.

4.4.

Gelet op het debat tussen partijen na het deskundigenbericht, ligt de vraag voor of het deskundigenbericht gevolgd kan worden ter vaststelling van de medische klachten van [eiser] en de oorzaak daarvan.

De beoordeling van het deskundigenbericht

4.5.

Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2011:BT2921) geldt voor de rechter een beperkte motiveringsplicht ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van deskundigen al dan niet te volgen. Wel dient hij bij de beantwoording van de vraag of hij de conclusies waartoe een deskundige in zijn rapport is gekomen in zijn beslissing zal volgen, alle ter zake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang te toetsen of aanleiding bestaat van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken. Ingeval partijen, door zich te beroepen op de uiteenlopende zienswijzen van de door haar geraadpleegde deskundigen, voldoende gemotiveerde standpunten hebben ingenomen en voldoende duidelijk hebben aangegeven waarom zij het oordeel van een door de rechter benoemde deskundige al dan niet aanvaardbaar achten, geldt het volgende. Als de rechter in een geval waarin de opinie van een andere, door een van partijen geraadpleegde deskundige, op gespannen voet staat met die van de door de rechter benoemde deskundige, de zienswijze van deze deskundige volgt, zal de rechter zijn beslissing in het algemeen niet verder behoeven te motiveren dan door aan te geven dat de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Wel zal de rechter op specifieke bezwaren van partijen tegen de zienswijze van de door hem aangewezen deskundige moeten ingaan, als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van deze zienswijze. Volgt de rechter echter de zienswijze van de door hem benoemde deskundige niet, dan gelden in beginsel de gewone motiveringseisen en dient hij zijn oordeel dan ook van een zodanige motivering te voorzien, dat deze voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om deze wel voor partijen als voor derden, daaronder begrepen de hogere rechter, controleerbaar en aanvaardbaar te maken.

4.6.

De bevindingen van de deskundige, zoals de kantonrechter die interpreteert, komen er – kort gezegd – op neer dat de psychische klachten waar bij [eiser] sprake van was op 4 juni 2018 en 6 juni 2019, kwalificeren voor een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Op dit moment is de PTSS in gedeeltelijke remissie getreden, zodat formeel gezien op het moment van het onderzoek geen sprake meer is van PTSS. Volgens de deskundige is het niet aannemelijk dat er een PTSS, of een andere aandoening zou zijn ontstaan, als [eiser] niet bij [gedaagde] had gewerkt.

4.7.

[eiser] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het deskundigenrapport.

[gedaagde] heeft diverse bezwaren aangevoerd tegen het deskundigenbericht en heeft zich daarbij beroepen op het rapport van haar eigen medisch adviseur [naam 1] en de door haar ingeschakelde partijdeskundige [naam 2] .

4.8.

De door [gedaagde] geuite bezwaren tegen het deskundigenonderzoek laten zich als volgt samenvatten:

  1. Het rapport voldoet niet aan de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage.

  2. De deskundige heeft geen onderzoek gedaan naar de aard van de gestelde psychotraumatische gebeurtenissen en heeft niet onderzocht of deze zouden kunnen voldoen aan het A-criterium.

  3. De deskundige heeft de door [eiser] getoonde emotionaliteit ten onrechte als passend beschouwd bij de PTSS-klachten.

  4. In het rapport kan niet worden teruggevonden of de deskundige daadwerkelijk zelf beperkingen of functiestoornissen heeft geconstateerd. Er wordt in de beschouwing nergens een analyse gemaakt van eventuele psychiatrische functiestoornissen en/of beperkingen, waarop, later in het rapport, de beantwoording van de vragen zou kunnen worden gebaseerd.

4.9.

De bezwaren van [gedaagde] deelt de kantonrechter niet. Daarvoor geldt de volgende motivering.

Uit de akte na deskundigenbericht volgt dat de partijdeskundigen van [gedaagde] , de heren [naam 1] en [naam 2] , een andere visie hebben dan de door de rechtbank ingeschakelde onafhankelijke deskundige. In zijn algemeenheid geldt dat de in deze procedure benoemde deskundige als onafhankelijk wordt beschouwd en dat de medisch adviseur van de verzekeraar van [gedaagde] en de door [gedaagde] ten behoeve van de second opinion ingeschakelde psychiater (welke deskundige [gedaagde] overigens ook zelf had voorgesteld om als onafhankelijk deskundige in deze zaak op te treden), beiden in opdracht werken van [gedaagde] . Zij kunnen daarom niet als onafhankelijk worden beschouwd. Bovendien is [eiser] door [naam 1] noch [naam 2] gezien of gehoord.

4.10.

Meer inhoudelijk volgt niet uit de inleiding van de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage (hierna: de Richtlijn) dat voor een deskundige een verplichting geldt om geheel volgens deze Richtlijn te rapporteren. De Richtlijn vormt enkel een hulpmiddel voor het uitvoeren van professionele werkzaamheden op een overeengekomen niveau. Dat de deskundige niet volledig conform de Richtlijn zou hebben gerapporteerd en dat de deskundigenrapportage daarom niet zou moeten worden gevolgd, wordt dan ook gepasseerd.

4.11.

Uit de deskundigenrapportage volgt bovendien dat de psychotraumatische gebeurtenissen onderdeel hebben uitgemaakt van het onderzoek. Beschreven is: “Onderzochte legt uit dat zij in haar werk regelmatig te maken kreeg met fysieke agressie van de cliënten. (…) Zij stond er dus veelal alleen voor waardoor ze zich niet goed uit een dergelijke agressie-situatie kon onttrekken en het daardoor ook vaak gepaard ging met forse gevoelens van machteloosheid. Ze heeft in al die jaren vele agressie-incidenten meegemaakt, waarbij verbaal en/of fysiek geweld tegen haar werd gebruikt door de cliënten en waarbij ze er alleen voor stond en zich machteloos voelde. Zij is o.a. geslagen, gebeten en bedreigd. Ze noemt dat zij bijvoorbeeld een keer uit een keukenraam heeft moeten klimmen om zichzelf in veiligheid te brengen en te maken heeft gehad met bedreigingen door een cliënt (dreiging om onderzochte of zichzelf iets aan te doen), wat zij ook alleen op moest lossen omdat ze er alleen voor stond. Het laatste incident dat een week voor de ziekmelding plaatsvond was meer een ‘druppel’ geweest; de cliënt bleef maar instrumentele agressie inzetten, maar onderzochte kon niet uit de situatie stappen omdat er geen andere collega was, en moet dus over haar grenzen laten gaan en was onmachtig hier iets tegen te doen.(…)”. Dat in de beschrijvende diagnose niet expliciet is opgenomen dat sprake is geweest van een blootstelling aan een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld, zoals de partijdeskundige van [gedaagde] heeft opgemerkt, neemt niet weg dat de deskundige bij haar diagnostische overwegingen en beantwoording van de vraagstelling heeft geoordeeld dat [eiser] zelf psychotraumatische gebeurtenissen heeft ondergaan, hetgeen verwijst naar een zeer ingrijpende of schokkende ervaring, of een reeks daarvan (A-criterium). Bovendien heeft de deskundige in antwoord op de vragen van de medisch adviseur van [gedaagde] toegelicht dat bij [eiser] sprake is geweest van herhaaldelijke dreigingen en agressie van cliënten richting haarzelf, waarbij zij zich zeer onveilig heeft gevoeld en voor haar leven en gezondheid heeft gevreesd. Verder licht de deskundige toe dat het bekend is dat met name bij een agressor (interpersoonlijk geweld) en bij herhaaldelijk trauma (meerdere incidenten) het risico op het ontwikkelen van een PTSS groter is. Ook het gevoel van ontbreken van steun kan daarbij een risico vergrotende factor zijn.

4.12.

Wat betreft de door [eiser] tijdens het onderzoek getoonde emotionaliteit, beschrijft de deskundige dat bij [eiser] lichte vermoeidheidsverschijnselen worden waargenomen, dat zij met vlagen geëmotioneerd is en dat wanneer met name de inhoud van de klachten en de agressie-incidenten worden besproken, de uiting van klachten in relatie tot haar zoon, [eiser] zichtbaar geëmotioneerd raakt. In de beschouwing en diagnostische overweging bij het B-criterium beschrijft de deskundige dat sprake is van negatieve veranderingen in cognities (verdriet, schuldgevoelens). In antwoord op de vragen van [naam 1] heeft de deskundige toegelicht dat zij de getoonde emotionaliteit tijdens het bespreken van de psychotraumatische gebeurtenissen als passend ziet bij de PTSS-klachten. De kantonrechter ziet geen aanleiding aan dit oordeel te twijfelen. [naam 1] noch [naam 2] licht toe waarom de door [eiser] getoonde emotionaliteit niet als passend kan worden beschouwd bij de PTSS-klachten.

4.13.

Tot slot deelt de kantonrechter niet de opvatting van de partijdeskundige [naam 2] dat het rapport niet moet worden gevolgd omdat de deskundige heeft verzuimd een analyse te maken van eventuele psychiatrische functiestoornissen en/of beperkingen, waarop, later in het rapport, de beantwoording van de vragen zou kunnen worden gebaseerd. Zoals eerder beschreven is de deskundige niet gebonden aan de Richtlijn en kan de deskundige haar rapportage naar eigen inzichten indelen. Bovendien heeft de deskundige benadrukt dat zij altijd uitgaat van haar eigen inschattingen en diagnostisch inzicht en dat zij zich niet laat leiden door gestelde diagnoses door eerdere behandelaars, wanneer haar eigen inzichten anders zijn. De kantonrechter ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.

4.14.

De kantonrechter is van oordeel dat de conclusie van de deskundige, dat bij [eiser] sprake (geweest) is van een PTSS en dat het niet aannemelijk is dat er een PTSS zou zijn ontstaan wanneer zij niet bij [gedaagde] had gewerkt, logischerwijs volgt uit haar bevindingen.

Vaststaat dat op 4 juni 2018 en 6 juni 2019 bij [eiser] sprake was van een PTSS en dat de PTSS in de uitoefening van de werkzaamheden is ontstaan

4.15.

Dit alles leidt ertoe dat de door de deskundige gebezigde motivering de kantonrechter overtuigend voorkomt, reden waarom de conclusies worden overgenomen. Dit betekent dat is komen vast te staan dat op 4 juni 2018 en 6 juni 2019 bij [eiser] sprake was van een PTSS en dat thans nog PTSS symptomen aanwezig zijn maar onvoldoende om aan alle criteria van een volledige PTSS te voldoen. Naar het oordeel van de kantonrechter staat ook voldoende vast dat de PTSS van [eiser] in de uitoefening van haar werkzaamheden is ontstaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de deskundige geen alternatieve oorzaken voor de PTSS heeft vastgesteld.

Niet is komen vast te staan dat [eiser] ook is gediagnosticeerd met een burn-out

4.16.

[eiser] heeft gesteld dat zij is gediagnosticeerd met een burn-out. Zoals in het vonnis van 1 maart 2023 is geoordeeld, kon deze diagnose echter niet worden vastgesteld door de behandelaar van [eiser] en haar huisarts. Uit de rapportage van de deskundige volgt evenmin de diagnose burn-out. Dit leidt tot de conclusie dat in deze procedure niet is komen vast te staan dat [eiser] is gediagnosticeerd met burn-out.

[eiser] heeft schade geleden

4.17.

Naar het oordeel van de kantonrechter staat ook voldoende vast dat [eiser] als gevolg van de PTSS (gezondheids)schade heeft geleden. Daarbij is van belang dat zij na haar ziekmelding niet meer heeft kunnen werken en voor haar inkomen afhankelijk is van een uitkering.

Tussenconclusie

4.18.

Nu voldoende vaststaat dat [eiser] (gezondsheids)schade heeft geleden als gevolg van PTSS en deze klachten in de uitoefening van haar werkzaamheden voor [gedaagde] zijn ontstaan, geldt dat [gedaagde] daarvoor in beginsel aansprakelijk is, tenzij zij aantoont dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht om de gezondheidsschade in de vorm van PTSS bij [eiser] te voorkomen.

Zorgplicht

4.19.

Bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde] aan de op haar rustende zorgplicht heeft voldaan, stelt de kantonrechter voorop dat daarmee niet is beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen. Gelet op de ruime strekking van deze zorgplicht kan echter niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan en bijgevolg niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden gelede schade. Artikel 7:658 lid 1 BW vereist een hoog veiligheidsniveau van de betroken werkruimte, werktuigen en gereedschappen, alsmede van de organisatie van de betrokken werkzaamheden. Ook dient de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht te houden op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies. Het gaat erom of de werkgever voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft gegeven als – in verband met de aard van de arbeid – redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.

4.20.

Vooropgesteld wordt dat niet in geschil is dat van opzet of bewuste roekeloosheid aan de kant van [eiser] geen sprake is geweest.

4.21.

[gedaagde] heeft drie argumenten aangevoerd waarmee zij wil aantonen dat zij aan de op haar rustende zorgplicht heeft voldaan.

4.22.

Zij voert allereerst aan dat, anders dan [eiser] heeft gesteld, geen sprake is geweest van een hiaat bij het doen van MIC/MIM-meldingen. Het systeem vulde automatisch de teamleider toe op basis van de naam van de betreffende cliënt.

[eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat het automatisch invullen van de teamleider enkel gebeurde in het systeem ‘Triasweb’ maar dat dat systeem nog niet bestond gedurende haar dienstverband. Uit het door [gedaagde] in het geding gebrachte overzicht met meldingen van [eiser] (productie H) volgt echter dat bij elke melding van [eiser] een teamleider is vermeld. Dat de mogelijkheid niet bestond een teamleider te noemen, zoals door [eiser] is gesteld, wordt dan ook niet gevolgd. Daarmee is niet komen vast te staan dat bij het doen van MIC/MIM-meldingen een hiaat bestond, nog afgezien van de vraag of dit een schending van de zorgplicht zou hebben opgeleverd.

4.23.

In de tweede plaats heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij enorm veel zorg en aandacht besteedt aan de arbeidsomstandigheden voor haar werknemers en de arbeidsrisico’s zoals agressie, werkdruk en lichamelijke belasting, juíst omdat het onvermijdelijk is dat haar werknemers daar in enige mate mee te maken krijgen. [gedaagde] beschikt(e) over verschillende instrumenten, protocollen en informatiebronnen, raadpleegbaar via haar intranet. Zij verwijst naar de door haar in het geding gebrachte:

  • -

    (beleids) RI&E uit november 2017 met plan van aanpak, geactualiseerd in december 2018 die de RI&E agressie met plan van aanpak uit juli 2013 vervangen heeft;

  • -

    het beleid agressie met een feitelijk agressieprotocol en een protocol ‘bij door medewerkers en cliënten als bedreigend ervaren gedrag van cliënten ten gevolge van hun handicap’ uit januari 2011;

  • -

    het beleid omgaan met (bijna) incidenten cliënten en medewerkers uit januari 2017;

  • -

    het protocol opvang na schokkende en traumatische ervaringen uit 2015.

4.24.

Volgens [gedaagde] was bij de door [eiser] genoemde incidenten sprake van gedrag dat voortkwam uit de beperking van de betreffende cliënt. Daarom valt dit niet onder het algemene agressieprotocol maar onder het protocol ‘bij door medewerkers en cliënten als bedreigend ervaren gedrag van cliënten ten gevolge van hun handicap’. [eiser] heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken. Daarom wordt er voor het vervolg van de beoordeling van uitgegaan dat voornoemd protocol van toepassing was.

4.25.

[gedaagde] voert aan dat zij steeds aan de in dit protocol vereiste opvolging na een incident heeft voldaan. De adviseur gezondheidsmanagement, mevrouw [naam 3] , of de veiligheidskundige, mevrouw [naam 4] of mevrouw [naam 5] , hebben steeds telefonisch contact opgenomen met [eiser] naar aanleiding van haar MIM-meldingen. Als het telefonisch niet lukte, mailden zij altijd met het verzoek om contact met hen op te nemen. Ter onderbouwing verwijst [gedaagde] naar de mail van mevrouw [naam 3] (productie 13 bij dagvaarding) van 12 februari 2018 naar aanleiding een melding op 7 februari 2018, de mail van 26 februari 2018 naar aanleiding van een door [eiser] gedane melding op 25 februari 2018 en de e-mail van 30 mei 2018 naar aanleiding van een melding van [eiser] op diezelfde dag.

4.26.

Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] betwist gebeld te zijn door mevrouw [naam 4] of [naam 5] . Ook betwist zij dat zij e-mails heeft ontvangen waarin haar gevraagd werd om contact op te nemen. Deze blote betwisting is echter onvoldoende om te komen tot het oordeel dat [gedaagde] zich niet heeft ingespannen om na de gemelde incidenten contact met [eiser] op te nemen. Blijkens de bij productie 13 overgelegde e-mails zijn deze verzonden naar het e-mailadres van [eiser] van waaruit zij de meldingen deed. Er is geantwoord op de meldingen van [eiser] . Er bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat die e-mails [eiser] niet hebben bereikt. Omdat [eiser] daar niet op in is gegaan, heeft zij [gedaagde] de mogelijkheid ontnomen om passende hulp te verlenen; dat kan van voor deze meldingen dus niet aan [gedaagde] worden verweten.

4.27.

Echter, [gedaagde] heeft niet onderbouwd dat zij ook conform het protocol ‘Opvang na schokkende en traumatische ervaringen’ heeft gehandeld in het kader van de nazorg aan [eiser] . Bovendien heeft [eiser] tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat er zeven meldingen missen in het overzicht dat [gedaagde] in het geding heeft gebracht. [gedaagde] heeft nog niet onderbouwd dat zij ook ten aanzien van die meldingen heeft gehandeld conform haar eigen protocollen. Zoals hierna wordt overwogen zal [gedaagde] daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld.

4.28.

In de derde plaats betwist [gedaagde] dat zij [eiser] niet op adequate wijze zou hebben voorbereid op de omgang met agressieve cliënten. [eiser] heeft in 2011, 2013 en 2017 de cursus agressiehantering voor teams gevolgd en in 2018 een driedaagse cursus van werkdruk naar gezonde spanning. Verder heeft zij nog een cursus ‘Triage door verpleegkundige voorwacht’ een cursus ‘Controle Fysieke beheersing, agressietraining’ en de training voor traumaopvang voor het MOT gevolgd.

4.29.

[eiser] heeft gemotiveerd betwist dat de gevolgde trainingen in de praktijk toepasbaar waren. Volgens [eiser] kon zij de aangeleerde interventies, zoals het kunnen inroepen van een back-up of het uit een situatie kunnen stappen, niet toepassen. Daardoor was het de-escalerend werken niet geborgd of uitvoerbaar.

4.30.

Uit het voorgaande blijkt dat [eiser] gemotiveerd betwist dat [gedaagde] de op haar rustende zorgplicht heeft nageleefd. Dat [gedaagde] haar zorgplicht heeft nageleefd staat daarom op dit moment niet vast. Zoals hiervoor al overwogen is, is het aan [gedaagde] te bewijzen dat zij daar wel aan heeft voldaan. Aangezien [gedaagde] een bewijsaanbod heeft gedaan, zal zij worden toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat zij de op haar rustende zorgplicht heeft nageleefd.

4.31.

Met betrekking tot het kenbaarheidsvereiste oordeelt de kantonrechter op voorhand dat [gedaagde] , in elk geval als gevolg van de e-mail van [eiser] aan de Raad van Bestuur van [gedaagde] van 26 april 2018, op de hoogte kon en moest zijn van de zorgen die [eiser] zich maakte over de gevolgen van de werkomstandigheden voor zowel haarzelf als haar collega’s.

4.32.

Als [gedaagde] slaagt in het opgedragen bewijs, moet worden geconcludeerd dat de zorgplicht niet is geschonden en kan van aansprakelijkheid van [gedaagde] geen sprake zijn. Als zij niet slaagt in het opgedragen bewijs, moet worden geconcludeerd dat de zorgplicht is geschonden. De gevorderde verklaring voor recht zal dan worden toegewezen.

4.33.

Om redenen van proceseconomische aard zal de kantonrechter tussentijds hoger beroep toestaan.

4.34.

Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. Rechtbank Gelderland 28 mei 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:5297