Overslaan en naar de inhoud gaan

RBMNE 300322 deskundigenbericht psychiater en verzekeringsarts, m.b.t. gevolgen mishandeling en invloed nierinsufficiëntie

RBMNE 300322 deskundigenbericht psychiater en verzekeringsarts, m.b.t. gevolgen mishandeling en invloed nierinsufficiëntie
- Suggestie rb ter minnelijke regeling: VAV begroot tot aanvang nierproblematiek

zie voor het vervolg:
RBMNE 180625 rb. volgt deskundigenbericht vza en psychiater, kosten deskundigen voor beide partijen
- geen onderzoek naar na aanvang nierinsufficiëntie resterende verdiencapaciteit van 10 uur p.w.; inkomsten lager dan bijstanduitkering;
- smartengeld o.b.v. Rotterdamse Schaal, wettelijke rente vanaf  2012; extra leed a.g.v. secundaire victimisatie niet aangetoond;
- beslissing in tussenvonnis t.z.v. beoordeling referte-inkomen was eindvonnis; geen aanleiding hierop terug te komen

1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juli 2021. Toen is deze zaak tegelijk behandeld met de verzoekschriftprocedure onder nummer C/16/521538/ HA RK 21/103. In die procedure verzoekt [geopposeerde] om deskundigen te benoemen om de mate van zijn verlies arbeidsvermogen vast te doen stellen. Op de mondelinge behandeling zijn de volgende personen verschenen: [geopposeerde] met zijn gemachtigde; en [opposant] met zijn gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en antwoord gegeven op de vragen van de rechtbank. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen partijen tijdens de zitting naar voren hebben gebracht. Vervolgens is de zaak verwezen naar de rol voor aktewisseling. Daarna is vonnis bepaald.

2. Waar gaat het over?

2.1. Op 14 juni 2012 heeft [opposant] [geopposeerde] mishandeld. Daarbij liep [geopposeerde] letsel op aan zijn rechter hand, zijn schouderblad en zijn hoofd. Ook ontwikkelde hij na de mishandeling psychische klachten. [opposant] is in hoger beroep bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 november 2013 voor de mishandeling strafrechtelijk veroordeeld. Daarbij is aan [geopposeerde] als benadeelde partij een schadevergoeding ter grootte van € 7.445,35 ten laste van [opposant] toegewezen. Het overige deel van de schadevordering van [geopposeerde] is niet-ontvankelijk verklaard.

2.2. Naar aanleiding van een verzoek van [geopposeerde] heeft de rechtbank bij beschikking van 29 juni 2016 een voorlopig deskundigenbericht door psychiater dr. Sno bevolen. Die heeft op 31 maart 2017 gerapporteerd. Op basis van dat rapport heeft [geopposeerde] een (nadere) schadevergoeding van [opposant] gevorderd van € 891.642,00. Die vordering is bij verstekvonnis van 16 december 2020 toegewezen. [opposant] is daarbij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [geopposeerde] voor een bedrag van € 3.182,00.

2.3. [opposant] is in verzet gekomen van het verstekvonnis. Hij vordert dat het verstekvonnis wordt vernietigd en dat de vorderingen van [geopposeerde] alsnog worden afgewezen. Volgens [opposant] heeft [geopposeerde] geen nadere schade (in aanvulling op de schade waarvoor [opposant] inmiddels ruim € 17.000,- aan [geopposeerde] heeft betaald).

3. Hoe beoordeelt de rechtbank de vordering?
3.1. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [opposant] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen. Door het verzet wordt de procedure die [geopposeerde] bij dagvaarding aanhangig had gemaakt heropend. Zijn vordering moet opnieuw worden beoordeeld.

3.2. [geopposeerde] vordert schadevergoeding van [opposant] op grond van onrechtmatige daad. Dat [opposant] [geopposeerde] heeft mishandeld, en dus een onrechtmatige daad tegen [geopposeerde] heeft gepleegd, staat vast. Daarom geldt als uitgangspunt dat [opposant] aan [geopposeerde] de schade moet vergoeden die [geopposeerde] door de onrechtmatige daad lijdt en heeft geleden.

3.3. De omvang van zijn schade, en dat zijn schade het gevolg is van de mishandeling, moet [geopposeerde] aantonen. [geopposeerde] heeft de volgende schadeposten gesteld:

telefoon, porti en kopieerkosten: € 50,-
smartengeld: € 50.000,-
kosten van rechtsbijstand: € 50.525,35
verlies arbeidsvermogen: € 794.067,00
Subtotaal: € 894.642,35
Daarvan moeten de door [geopposeerde] ontvangen bedragen (€ 17.445,35) worden afgetrokken. Dan resteert een vordering in hoofdsom van in totaal € 877.197,-.


3.4. De rechtbank beoordeelt de afzonderlijke schadeposten als volgt.

de schadepost van porti etc, zal worden toegewezen
3.5. De schadepost van porti etc. van € 50,- is niet betwist. Die zal daarom worden toegewezen.

De schadepost van smartengeld
3.6. Een benadeelde heeft recht op smartengeld als hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dat staat in artikel 106 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Daarbij gaat het om een naar billijkheid vast te stellen vergoeding. Daarbij moet rekening gehouden worden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid, de aard van het letsel, de duur en intensiteit van de uit de gebeurtenis voorvloeiende gevolgen voor de benadeelde en de ernst van de inbreuk op diens rechtsgevoel (zie o.a. HR 17 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8358). De rechtbank houdt bij de begroting ook rekening met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.

3.7. Het gaat in dit geval om letselschade veroorzaakt door mishandeling. [opposant] heeft [geopposeerde] met een balk geslagen. De fysieke schade bestond uit letsel aan de rechter hand, schouderblad en hoofd. [geopposeerde] heeft maanden fysiek last gehad van de mishandeling. Van nu nog voortdurend lichamelijk letsel door de mishandeling is (in deze procedure) nog niet gebleken. Het zou kunnen dat de verzekeringsgeneeskundige die nog moet worden benoemd rapporteert dat [geopposeerde] nog steeds ook fysieke klachten heeft door de mishandeling. Uit het rapport van psychiater dr. Sno blijkt bovendien dat [geopposeerde] lijdt aan een posttraumatische stressstoornis als gevolg van de mishandeling. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat - rekening houdend met alle omstandigheden van het geval - een immateriële schadevergoeding toewijsbaar zal zijn, in aanvulling op het bedrag van € 2.500,- dat het al aan [geopposeerde] als benadeelde heeft toegewezen in het kader van de strafzaak tegen [opposant].

3.8. Omdat nog niet duidelijk is of en, zo ja, in hoeverre [geopposeerde] nog fysieke en/of psychische schade heeft als gevolg van de mishandeling, kan de rechtbank nog niet vaststellen of een aanvullende smartengeldvergoeding toewijsbaar is. Op dat punt houdt de rechtbank haar beslissing aan.

De schadepost van € 50.525,35 aan kosten voor rechtsbijstand wordt afgewezen

3.9. De kosten voor rechtsbijstand die [geopposeerde] vordert, worden afgewezen. Het betreft kosten die [geopposeerde] maakte in het kader van gerechtelijke procedures. Voor die werkzaamheden zijn toevoegingen in het kader van gefinancierde rechtsbijstand aan [geopposeerde] verleend. Voor zover de toevoeging wordt ingetrokken als de vordering van [geopposeerde] (deels) wordt toegewezen, betreft het kosten voor werkzaamheden in het kader van gerechtelijke procedures. Omdat voor die kosten (voor zover in andere procedures gevoerd) al proceskosten zijn toegewezen of zullen worden toegewezen, komen die kosten niet als vergoedbare schade in aanmerking. Dat staat in artikel 96 lid 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

Voor beoordeling van de schadepost van verlies arbeidsvermogen zijn nadere deskundigenberichten nodig

3.10. Uit het voorgaande volgt dat het in deze zaak uiteindelijk, en vooral, draait om de vaststelling van de schade door verlies arbeidsvermogen/verdienvermogen. Daarvoor is nodig dat de rechtbank vaststelt wat het referte-inkomen is, en hoe lang en in welke mate de mishandeling de arbeidsongeschiktheid van [geopposeerde] veroorzaakt.

3.11. Dat [geopposeerde] volledig arbeidsongeschikt is, heeft [opposant] niet betwist. Wel betwist hij dat na 2015 de arbeidsongeschiktheid wordt veroorzaakt door de mishandeling omdat [geopposeerde] sindsdien lijdt aan terminale nierinsufficiëntie. [geopposeerde] heeft gesteld dat de nierinsufficiëntie mede is veroorzaakt door de (posttraumatische stressstoornis als gevolg van de) mishandeling. Maar dat is niet zo. Uit het door [geopposeerde] in het geding gebrachte gerechtsdeskundigenrapport van psychiater dr. Sno blijkt juist het tegenovergestelde. Die concludeert dat het voorstelbaar is dat psychische problematiek een beperkende invloed heeft gehad bij het omgaan met medicijnen. Maar die invloed is volgens hem niet doorslaggevend geweest bij het al of niet ontstaan van de nierinsufficiëntie. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de nierinsufficiëntie van [geopposeerde] een van de mishandeling losstaande tussenkomende oorzaak is die de arbeidsongeschiktheid van [geopposeerde] na 2015 mede heeft veroorzaakt.

3.12. [opposant] heeft aangevoerd dat de arbeidsongeschiktheid van [geopposeerde] helemaal is toe te rekenen aan de nierinsufficiëntie. Daardoor is [geopposeerde] het overgrote deel van de werkweek kwijt aan dialyseren, en ervaart hij psychische problemen, vooral omdat hij zijn nierproblemen moeilijk kan accepteren. Maar dat blijkt niet uit het rapport van psychiater dr. Sno. Het rapport vermeldt dat de beperkingen die uit de depressieve klachten zijn voortgevloeid een versterking zijn van de klachten die voortvloeien uit de posttraumatische stressstoornis en de pijnstoornis. Maar hoe zeer die versterking werkt is volgens psychiater dr. Sno moeilijk te kwantificeren en hij verwacht geen belangrijke verbetering van de op psychiatrisch gebied geconstateerde niet ongeval gerelateerde klachten en afwijkingen.

3.13. De stellingen van [geopposeerde] komen erop neer, dat hij nu (meer dan vier jaar na het deskundigenbericht van psychiater dr. Sno) beter kan omgaan met de nierinsufficiëntie, maar nog steeds niet kan werken doordat hij lijdt aan posttraumatische stressstoornis als gevolg van de mishandeling. Daarom heeft hij een nader onderzoek door psychiater dr. Sno verzocht om (alsnog) te doen vaststellen in hoeverre de mishandeling ook na 2015 nog schade veroorzaakt bij hem. Hij zegt ook nog steeds lichamelijke klachten te ervaren als gevolg van de mishandeling. Ook de omvang daarvan wil hij door een door de rechtbank te benoemen deskundige laten vaststellen.

3.14. Het komt de rechtbank voor dat de nierinsufficiëntie van [geopposeerde] serieus en substantieel een rol van betekenis speelt bij het bepalen van de omvang van zijn arbeidsvermogen. Daarom is zonder dat nader onderzoek zoals [geopposeerde] vraagt (van psychiater dr. Sno en een verzekeringsgeneeskundig onderzoek) nog geen plaats voor een substantiële toerekening van het verlies arbeidsvermogen van [geopposeerde] aan de mishandeling in plaats van de nierinsufficiëntie. Maar de rechtbank zal niet vooruitlopen op de uitkomst van een nader onderzoek, en het verzoek daartoe van [geopposeerde] toewijzen.

3.15. In afwachting van de uitkomst van de deskundigenberichten zal de rechtbank deze zaak pro forma verwijzen naar de rol van 5 oktober 2022 voor uitlaten partijen naar aanleiding van de uitkomst van de deskundige berichten.

Suggestie van de rechtbank voor een minnelijke regeling

3.16. Tegen de achtergrond van kostbare en tijdrovende bewijslast van [geopposeerde] voor causaliteit tussen de mishandeling en schade na 2015 en het procesrisico voor [opposant] geeft de rechtbank partijen in overweging om te onderzoeken of een regeling mogelijk is. Daarbij kunnen partijen uitgaan van de hierboven en hierna beschreven uitgangspunten en beslissingen omtrent al bekende schadeposten, en het hiernavolgende met betrekking tot het referte-inkomen.

3.17. Voor het referte-inkomen heeft [geopposeerde] twee benaderingswijzen aangevoerd: i) een benadering die uitgaat van de verdiensten van [geopposeerde] uit zijn eigen onderneming die hij in 2010 startte; en ii) een benadering die uitgaat van zijn verdienvermogen in dienstbetrekking, gebaseerd op een voor inflatie gecorrigeerd gemiddelde van het inkomen dat de belastingdienst als verzamelinkomen heeft genoteerd over de jaren 2008 tot en met 2010. De eerste benadering leidt tot een brutowinst van € 44.648,-, en (uitgaande van volledige arbeidsongeschiktheid tot en met 2038) een schade van € 1.047.840. De tweede benadering leidt tot een referte-inkomen van € 29.448,-, en (uitgaande van volledige arbeidsongeschiktheid tot en met 2038) een schade van € 794.067,-. [geopposeerde] vordert op basis van de tweede benaderingswijze.

3.18. [opposant] heeft de hoogte van het referte-inkomen betwist en erop gewezen dat [geopposeerde] daartoe onvoldoende gegevens van de belastingdienst in het geding had gebracht. Naar aanleiding daarvan heeft [geopposeerde] nadere inkomensgegevens in het geding gebracht, zonder nadere toelichting. De rechtbank kan zonder die nadere toelichting niet vaststellen of (een van) de benaderingswijze(n) van [geopposeerde] klopt. [opposant] heeft zijn betwisting van de hoogte van het referte-inkomen gehandhaafd, maar zegt wel dat op basis van de in het geding gebrachte gegevens kan worden uitgegaan van een netto besteedbaar inkomen van € 24.000,- per jaar (in 2012). Dat bedrag zal de rechtbank daarom als referte-bedrag hanteren als uitgangspunt bij de berekening van de schade van [geopposeerde].

3.19. Voor de periode vanaf de mishandeling tot 2015 (30 maanden) gaat de rechtbank uit van volledige arbeidsongeschiktheid van [geopposeerde] als gevolg van de mishandeling. Weliswaar heeft [opposant] erop gewezen dat [geopposeerde] nog gewerkt heeft in 2013 voor restaurant Istanbul, maar dat was slechts van korte duur omdat toen bleek dat [geopposeerde] juist niet kon werken. [opposant] heeft er ook op gewezen dat [geopposeerde] in 2013 inkomsten heeft genoten uit kamerverhuur. Dat doet aan de vordering van [geopposeerde] niet af, omdat hij die inkomsten ook zonder mishandeling had kunnen genereren, naast inkomsten uit arbeid. Het voorgaande betekent dat de vordering van [geopposeerde] voor verlies arbeidsvermogen voor die periode vastgesteld kan worden op een bedrag van € 60.000,- (30 x € 2.000,-).

4. De beslissing
De rechtbank:

verwijst de zaak pro forma naar de rol van woensdag 5 oktober 2022;
houdt verder iedere beslissing aan.

Citeerwijze: letselschademagazine.nl/2025/RBMNE 300322