RBROT 051021 verzoek benoeming vza aangehouden tot na rapportage van bij tegenverzoek benoemde revalidatiearts (2)
- Meer over dit onderwerp:
RBROT 051021 verzoek benoeming vza aangehouden tot na rapportage van bij tegenverzoek benoemde revalidatiearts
2. De standpunten van partijen
2.1. ASR verzoekt een voorlopig deskundigenbericht te bevelen en een verzekeringsgeneeskundige te benoemen. ASR verzoekt hierbij haar vraagstelling voor te leggen en de door haar voorgestelde deskundige te benoemen.
2.2. ASR legt het volgende aan haar verzoek ten grondslag. Op 29 augustus 2016 heeft een aanrijding plaatsgevonden waarbij een verzekerde van ASR achterop de auto van [ verweerder ] is gereden. De aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval is door ASR erkend. In het kader van een schaderegeling heeft reeds een onderzoek door een neuroloog en een onderzoek door een neuropsycholoog plaatsgevonden. Vervolgens hebben partijen overeenstemming bereikt over de volgende stap in het traject, namelijk een onderzoek door een verzekeringsgeneeskundige. [ verweerder ] is daar echter op teruggekomen en geeft aan dat eerst nog een onderzoek door een revalidatiearts dient plaats te vinden. ASR kan zich hier niet in vinden en verzoekt om een verzekeringsgeneeskundige te benoemen. Benoeming van een verzekeringsgeneeskundige is nodig om de beperkingen van [ verweerder ] in kaart te kunnen brengen.
2.3. [ verweerder ] voert aanvankelijk geen verweer tegen het verzoek tot de benoeming van een verzekeringsgeneeskundige als zodanig, maar doet het tegenverzoek om eerst een deskundigenonderzoek door een revalidatiearts te gelasten. De revalidatiearts kan onderzoek doen naar de invloed van de (hoofd)pijnklachten op het algehele dagelijkse functioneren als gevolg van de door de neuroloog vastgestelde posttraumatische hoofdpijnklachten. [ verweerder ] verzoekt om de heer Van Woensel als deskundige te benoemen en haar vraagstelling voor te leggen. Daarna kan een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsvinden. [ verweerder ] heeft geen bezwaar tegen de benoeming van de heer Buisman als verzekeringsgeneeskundige.
2.4. ASR voert tegen het tegenverzoek het volgende verweer. Partijen hadden reeds overeenstemming bereikt dat een verzekeringsgeneeskundige zou moeten worden benoemd. Daarbij kan een revalidatiearts geen beperkingen vaststellen, een verzekeringsgeneeskundige kan dit wel. Een revalidatiearts geeft alleen een feitelijke weergave van de ervaring van betrokkene en gaat uit van de pijnklachten zoals de betrokkene die presenteert. Een revalidatiearts heeft geen instrumenten om een eigen onderzoek naar de klachten te doen en kan geen medische oorzaken vaststellen. Het verzoekt dient dan ook te worden afgewezen. ASR heeft geen concreet verweer gevoerd tegen de door [ verweerder ] voorgestelde deskundige en vraagstelling.
3. De beoordeling
3.1. Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig deskundigenbericht zal bevelen.
3.2. Bij de beoordeling van het verzoek wordt het volgende vooropgesteld. Aan de rechter die heeft te oordelen over het verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek te gelasten, komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij dient het onderzoek in beginsel te gelasten, mits het daartoe strekkende verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Een verzoek kan evenwel worden afgewezen als de rechter van oordeel is dat de verzoeker daarbij geen belang heeft als bedoeld in artikel 3:303 BW. dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, dat misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid een voorlopig deskundigenbericht te verlangen, waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten of als het verzoek afstuit op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
3.3. [ verweerder ] heeft verzocht een revalidatiearts tot deskundige te benoemen. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek voldoet aan de hiervoor omschreven eisen. Net feit dat partijen aanvankelijk hebben gesproken c.q. overeenstemming hadden over een verzekeringsgeneeskundige expertise maakt dit niet anders. [ verweerder ] heeft ook belang bij het gelasten van een voorlopig deskundigenbericht om daarmee haar procespositie te bepalen. Een revalidatiearts kan een onderbouw de medische beoordeling geven van de klachten zoals die worden gepresenteerd en van de invloed van die klachten op het algemeen functioneren, met daarbij ook aandacht voor eventuele discrepanties. Op die manier kan een deskundigenonderzoek door een revalidatiearts bijdragen aan het objectiveren en in kaart brengen van de klachten en beperkingen en daarrnee aan de totstandkoming van een schaderegeling. Van belang is dat de medische oorzaak van de gestelde klachten reeds is beoordeeld in het kader van een neurologische expertise. Het verzoek wordt dan ook toegewezen.
3.4. ASR heeft verzocht een verzekeringsgeneeskundige te benoemen. De rechtbank overweegt omtrent dit verzoek als volgt. Nu tegen dit verzoek geen verweer is gevoerd, is het verzoek in beginsel toewijsbaar. Een verzekeringsgeneeskundige expertise ligt echter pas in de rede wanneer het onderzoek door de revalidatiearts is verricht. De verzekeringsgeneeskundige zal de uitkomsten van het onderzoek van de revalidatiearts moeten afwachten alvorens te kunnen rapporteren. Het ligt dan ook voor de hand om zodra het onderzoek door de revalidatiearts is afgerond te bepalen welke vraagstelling aan de verzekeringsgeneeskundige zal worden voorgelegd. Het in deze beschikking reeds benoemen van een verzekeringsgeneeskundige acht de rechtbank dan ook prematuur. Het verzoek om een verzekeringsarts te benoemen alsmede de formulering van de aan een verzekeringsarts voor te leggen vraagstelling zal derhalve worden aangehouden. Partijen zullen nadat de rapportage van de thans te benoemen deskundige is afgerond in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de aan de deskundige voor te leggen vraagstelling. Het staat partijen tevens vrij om dit onderling verder te regelen.
de te benoemen deskundige en de aan de deskundige voor te leggen vragen
3.5. Uit de schriftelijke reacties van partijen op het schrijven van de rechtbank volgt dat zij overeenstemming hebben bereikt over de te benoemen deskundige. De rechtbank gaat over tot benoeming van de heer Van Woensel als deskundige. De deskundige heeft zich bereid en in staat verklaard om als deskundige op te treden. Aan de deskundige worden de in de beslissing verrnelde vragen voorgelegd.
3.6. De rechtbank acht het van belang de deskundigen binnen de grenzen van de opdracht vrij te laten in de inrichting van het onderzoek, nadere medische informatie op te vragen en het aan de deskundigen over te laten welke informatie hij al dan niet bij het opstellen van zijn rapport betrekken. De rechtbank bepaalt daarom niet welke stukken de deskundigen al dan niet bij het bij het opstellen van bun conceptrapporten dienen te betrekken.
het voorschot
3.7. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de door de heer Van Woensel opgestelde begroting van het voorschot van € 4.719,00 (inclusief btw). Partijen hebben te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de begroting van dit voorschot.
3.8. De rechtbank ziet, nu [ verweerder ] de aansprakelijkheid heeft erkend, aanleiding om in afwijking van artikel 195 Rv te bepalen dat de voorschotten op de kosten van de deskundigen door [ verweerder ] moet worden gedeponeerd.
de medewerkingsplicht
3.9. De rechtbank wijst er op dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank werkt deze verplichting uit in de beslissing. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
3.10. lndien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
proceskosten
3.1 1. De rechtbank ziet geen aanleiding om een van partijen in de proceskosten te veroordelen.
4. De beslissing
De rechtbank, beslissend op het tegenverzoek van [ verweerder ] :
4.1. beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoordina van de volgende vragen:
1. Wat zijn uw bevindingen bij anamnese, lichamelijk onderzoek en eventueel hulponderzoek? Welke diagnose(n) stelt u op uw vakgebied? Welke behandelingen werden ingesteld en met welk resultaat?
2. Waaruit bestaan de klachten/restverschijnselen die mevrouw [ verweerder ] aan de vastgestelde posttraumatische hoofdpijn toeschrijft?
3. Welke beperkingen stelt verzoekster te ondervinden bij activiteiten in het dagelijkse !even, in de vrije tijdsbesteding en bij beroepsuitoefening, (inclusief huishoudelijke arbeid) als gevolg van deze pijnklachten?
4. Acht u op grond van uw onderzoeksresultaten de door verzoekster aangegeven beperkingen aannemelijk als gevolg de van de vastgestelde hoofdpijnklachten?
5. Zijn er andere - niet door verzoekster aangegeven - beperkingen op uw vakgebied en als gevolg van de vastgestelde hoofdpijnklachten, waarmee bij de beoordeling rekening dient te worden gehouden?
6. Wilt u de door u bevestigde beperkingen zo uitgebreid mogelijk omschrijven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen verzekeringsarts en arbeidsdeskundige? Wilt u de WPN-classificatie in uw beantwoording betrekken?
7. Verwacht u nog een verbetering of verslechtering ten opzichte van het huidige toestandsbeeld?
8. Heeft u nog overige op- of aanmerkingen, die u voor de beoordeling van deze casus van belang acht?
4.2 benoemt tot deskundige:
M. van Woensel, revalidatiearts (.... red. LSA LM)
et dank aan de heer J. Roth, SAP advocaten voor het inzenden van deze uitspraak.
Citeerwijze: www.letselschademagazine.nl/2021/RBROT-051021